Een wolkeloze jeugd wensen we iedereen toe, toch?

 

Dezer Dagen

 

 

(G)een jeugd zonder zorgen

 

Geen handleiding, toch een grondige
reflectie hoe mensen hun veerkracht
kunnen vinden. Maar dat gaat niet
op procedurele, geformaliseerde 
manier, met verslaggeving... 

De warmste week roept weer op tot wilde weldoenerij, waarbij men een wens uitspreekt, een verwachting en hoop schept dat elk kind zonder zorgen zou moeten opgroeien. Wie kan het tegendeel beweren? Daar gaat het niet om, wel om de vraag hoe we omgaan met de zorgen die op ons pad komen, al vragen we er niet om. Dus zou men beter ijveren voor een veerkrachtige omgang met problemen, zorgen, zoals Boris Cyrulnik bepleitte. Zorgen wegnemen voor jongeren is natuurlijk geen zonde, maar de illusie wekken dat jongeren alle zorgen ontnomen kunnen worden, kan men niet menen.

 

De vraag is natuurlijk welke zorgen er hier aan de orde zijn, armoede, ouders aan de drank of drugs, een lastige scheiding, het zijn maar een paar mogelijkheden. Vader of moeder die onverwacht of anders na een lang ziekbed al te jong sterft, dat zijn zorgen waar niemand iets aan kan doen, net zomin als het lijden van kinderen aan een of andere moeilijk te genezen aandoening. De catalogus helemaal uitwerken? Uitzichtloze armoede of een ouder in de gevangenis? Misschien zal men het erover hebben, maar de vraag blijft hoe men de gevolgen van daden van anderen, zelfs niet de ouders, structureel kan vermijden, laat staan oplossen.

 

Een gezin in mijn nabije omgeving werd 20 jaar geleden getroffen door het overlijden van de mama, die leed aan een agressieve vorm van borstkanker. We zien haar nog in haar laatste weken, beseffende dat het voor de kinderen en voor mijn broer een moeilijke tijd zou worden. Mijn moeder heeft vele jaren de kinderen op woensdag afgehaald op een Brusselse school en dan thuis met hen eten bereid en gegeten. Deze kinderen droegen de eerste tijd met frisse moed, zo leek het, hun nieuwe situatie, maar naderhand werd het verdriet een stimulans om goed te leven, al was dat niet altijd gemakkelijk. Mijn broer en keuzes maken, het viel niet altijd mee, maar hij deed wat mogelijk was. We gingen een aantal jaren later naar een vakantiehuis nabij Saint-Tropez, waar hun goede ingesteldheid nog meer aan het licht kwam. De afwezigheid van een moeder valt niet te vervangen, maar ik zag dat er mensen naast mijn broer stonden, om af en toe een beetje van de last van de opvoeding van zijn schouders te nemen.

 

Andere kinderen werden dan weer slachtoffer van verwaarlozing en mishandeling en het bleek moeilijk voor buitenstaanders zich daarmee in te laten. Sommige weten het heft terug in eigen handen te nemen, andere gaan er net niet aan ten onder. Voor schooljuffen en -meesters moet dat bijzonder “uitdagend” zijn, want zij mogen zich niet te veel inlaten met wat er achter de voordeur gebeuren zou, maar niets doen iets plichtverzuim. Zeker als men nu betracht kinderen te vrijwaren van trauma’s, meer nog, men wil hun gelukservaringen opkrikken. Is het wel zo nobel als men stellen wil, want hoe kunnen kinderen omgaan met mislukking of zelfs faalangst, als ze niet weerbaar gemaakt worden? Maar wat bedoelen we dan, met veerkracht en hoe kan die – indien nodig – geactiveerd worden. Het is niet dat kinderen noch volwassenen dat per se op eigen kracht kunnen opbrengen, schrijft Boris Cyrulnik, want het punt is vaak dat zo iemand in het trauma blijft steken. Zelf heeft de latere neuropsychiater, geboren in 1937 in 1942 en dan nog eens in 1944 verlieservaringen, zoals wij dat zo klinisch noemen, terwijl het in 1942 om zijn moeder ging die in de razzia van Bordeaux werd opgepakt en zelf werd hij bij zijn beschermmoeder weggenomen in 1944 en alweer weggemoffeld, al moet hij toegeven dat wat er toen allemaal gebeurde pas veel later duidelijk geworden is voor hem. Sauve-toi, la vie t’appelle, blijft een bijzonder boek omdat de oude  man zijn eigen overleven tijdens de Duitse bezetting van Bordeaux had te heroverwegen, want na de oorlog stond hij als wees alleen op de wereld.

 

Hij begint niet best in het onderwijs en een paar jaar lang lijkt hij voor galg en rad op te groeien, maar wanneer hij een tante een man ontmoet die wel geschoold is, verandert zijn houding en herinnert hij zich dat hij altijd arts wilde worden. Vanzelf ging het niet, maar de overheid had – zoals ook Tony Judt in Engeland mocht ervaren – voor minder gefortuneerde jongeren toch een parcours uitgewerkt richting universiteit. Een paar jaar geleden merkte Cyrulnik ook nog op dat in zijn omgeving, vlakbij Montmartre, velen het niet oorbaar vonden dat hij zou gaan studeren, want ‘ons soort mensen doet dat niet”. Hij heeft daaruit wel inzichten gepuurd en begreep gedeeltelijk waarom men liever naar Renault ging werken aan de band dan studeren.

 

Een inzicht waar hij met overtuiging over spreekt is het vermogen van mensen om een trauma te boven te komen, veerkracht, waarover dezer dagen wel vaker  wordt gesproken, maar met “Résiliance” gaat Cyrulnik naar ik meen te begrijpen wel verder. Zoals we zagen heeft Cyrulnik wel meer meegemaakt dan wij, geboren na 1945, ons kunnen inbeelden. Als neuropsychiater en psychoanalist, voor sommigen niet a priori een aanbeveling, heeft Cyrulnik gevallen gezien waar er na een traumatische ervaring niet direct iemand in de buurt was, die de jongen of het meisje opvingen en zonder zwaar te hameren op “sterk zijn” en “altijd vooruit kijken”, erin slagen die persoon de  kans te geven de eigen veerkracht aan te boren en opnieuw en zelfstandiger zelf te leven.

 

Toen ik het voor het eerst las, was me niet geheel duidelijk wat Cyrulnik aan de orde stelde, maar dat bijvoorbeeld schoolmeesters goede katalysatoren kunnen zijn, om die veerkracht aan te jagen bleek hem duidelijk. Schoolmeesters, wees niet bevreesd, de psy wil jullie geen extra taak opleggen, want dit gebeurt doorgaans op een informele manier. Begrijp ik hem goed, dat is dat handelen van zo volwassene niet gericht op resultaat, maar pakt het wel gunstig uit, omdat het om een onvoorwaardelijke inzet gaat, juist, men kan het liefde of toch zeker toewijding noemen. Maar dan nog, verneemt de lezer, is het geen bemoederen of alleen maar vertroosting bieden, maar het gaat om een benaderen, die de ontvanger wel degelijk ervaart en later pas in blijken van dankbaarheid zal uiten. Schreef ik dat het om een schoolmeester gaat, dan zegt Cyrulnik dat het doorgaans om een volwassene in de omgeving gaat, die vaak genoeg in de buurt is en met wie zo gesprek op gang kan komen. Het over een trauma, een verlies heen komen, is vanzelfsprekend een zware klus, maar het helpt niet als wij alsmaar aandringen op spoedig hernemen van het gewone leven. Iemand die d’r moeder verloren was, vertelde later eens dat ze op school wanneer het niet meer ging, naar de directrice mocht stappen en ergens wat rustig bezig zijn. De  buien van verdriet zag zij niet altijd aankomen, te meer omdat ze zich ook wel voor haar broertjes en zelfs voor de papa verantwoordelijk voelde. En zorgeloze jeugd? Wel, ze wist er een mooie jeugd van te maken, al viel het wel eens zwaar en dan waren er mensen zoals de directrice en de juf, die haar niet altijd raad gaven, maar wel toelieten dat ze haar veerkracht vond. Kunnen we het over dat hoofdstuk hebben?

 

Dezer dagen zien we dat veel jongeren al vroeg een label meekrijgen, in veel gevallen terecht, maar vaak genoeg voortijdig. Er zit namelijk iets contradictorisch in het schoolse leven, waar men tot in de vroege jaren zeventig prijsboeken gaf en er bestond ook een fonds voor de meest begaafden, maar tegelijk wist men dat niet alle kinderen echt mee zouden kunnen en het zesde studiejaar met succes bereiken. Maar speelde de gezinssituatie mee, dan leefde vaak de idee dat kinderen van textielarbeiders beter naar het PTI konden gaan en andere naar het college. Bij de meisjesschool was de idee dat 2 jaar huishoudkunde wel zou verstaan, maar ook daar groeide de aandrang om secondair onderwijs, humaniora te volgen. Soms werden kinderen aangespoord aan het diocesaan examen deel te nemen met het oogmerk zo een beurs voor de meest begaafden, maar tegelijk werd daar nog weinig over gesproken. De school was wel degelijk toen voor een weliswaar beperkt aantal leerlingen een opstap naar studies en een beter leven in financieel opzicht dan hun ouders. Waren ze gelukkiger? Zoals voor velen van ons, gold wellicht dat de mogelijkheden zo bereikbaar leken dat de bucket list met nieuwe wensen werd uitgebreid.

 

Mag men hopen dat mensen het nu beter hebben dan veertig jaar geleden, dan is het zeker zo dat er mogelijkheden zijn, die toen nog maar net ter sprake kwamen zoals de computer/tekstverwerker. En de telefoon hing voor bijna iedereen nog aan de muur. Het moet gezegd dat we dus goed af zijn, maar tegelijk, hoe dat ons welbevinden beïnvloedt, daar heb ik geen antwoord op. Men kan geen overtuigend advocaat van een verleden gouden eeuw zijn, maar tegelijk stellen mensen soms wat overhaast vast dat alles naar de verdoemenis gaat. Zelfs al hebben we wel eens redenen tot klagen, heel veel mensen kunnen zich bezig houden met het afvinken van hun wenslijstjes. Daar zit natuurlijk een deel van het probleem, voor kinderen maar ook voor volwassenen: iedereen is vrij wensen en dromen te formuleren en die te realiseren. Maar zoals op scholen altijd al is gebleken, bestaat er zoiets als groepsdruk en ook wel, toen klasgroepen homogener waren qua mogelijkheden, was er een groepsgeesten en een zekere samenhang. Nu zou zelfs het ASO afgeschaft zijn, net als BSO en TSO, maar helpt men daar de – sorry voor de term – zwakste leerlingen mee? En de sterkste? Ook die komen niet  meer aan hun trekken, zo blijkt ook uit de PISA-resultaten. Zou dat ook niet tot een met zorgen beladen jeugd kunnen leiden? Men kijkt voorbij de underachiever, zoals dat heet, maar erger is nog dat men behalve als het om sport gaat, zichzelf overtreffen niet afdoende stimuleert of in beeld brengt, zoals met die prijsuitreiking van weleer.

 

Boris Cyrulnik wist dat in zijn omgeving universitaire studies niet hoog aangeschreven stonden, maar slaagde er zelf in zijn weg te gaan en als arts een leven lang mensen ten dienste te staan. Bij ons kwam dr. Dirk De Wachter ons verblijden met het inzicht dat een beetje ongelukkig zijn echt geen kwaal mag heten en ons zelfs helpt door moeilijke dagen heen te komen. Hij zegt dat we ons niet schuldig hoeven te voelen als we ons niet wolkeloos gelukkig voelen. Het staat mij nog helder voor de geest dat ik op een landerige zondagmiddag leek te vervelen, maar op de een of andere manier kon ik ’s avonds, toen mijn ouders en zus, broers thuis waren gekomen van een concert of zo, dat ik me best vermaakt had. Ik had in een schoolschrift, een kladschrift van alles beginnen te noteren, wat ik plezierig vond, maar ook wat ik vervelend vond. Dan hadden mijn jongere broer en ik gevoetbald en dat had ik nog eens proberen te beschrijven. Maar ik had ook opgeschreven dat ik me eerst wat verveeld had geweten en dat ook dat niet zo erg was. Wellicht is dat het soort ongelukkig zijn, waar Dirk De Wachter het over heeft, niet traumatiserend, niet murw makend door de dagen gaan, maar  ook niet altijd stralend van vreugde, al is er dan wel een onderliggende levensvreugde. Want pas dan krijgen die momenten of dagen van geluk, zelfs lichte euforie reliëf.

 

We zullen dus jongeren (opnieuw) vertrouwd moeten maken met de kleine ongemakken van vervelende gebeurtenissen, die verder geen gevolgen hoeven te hebben. In die zin kan de stoïcijnse levenshouding wel helpen, dat men niet meer voortdurend in zijn of haar eer aangetast wordt. Maar men kan uiteraard maar beter oog hebben voor wie ten diepste geraakt wordt, door armoede, ziekte, verwaarlozing. Soms kan ik er niet omheen dat men kleine ongemakken levensbelangrijk maakt, maar mensen die echt te lijden hebben, soms zelfs als lastige patiënten gaat beschouwen. Nu ja, ik hoorde jaren geleden een psychiater zeggen dat een patiënt niet moet proberen een goede patiënt te zijn, want een ernstige  psychiatrische aandoening laat zich niet gemakkelijk genezen, het vraagt tijd, vaak ook varen op gegist bestek, dat wil zeggen zoals de scheepscommandanten in de 18de eeuw, voor de positiebepaling op de lengtegraden ingang had gevonden, door tijd en afgelegd traject en het meten van het middagmoment als de zon in het zenit staat. Men heeft dus aanwijzingen, maar moet tijdig bijsturen als nieuwe data daartoe nopen. Het is een psychiatrie waar geen grote verhalen verteld worden, maar tegelijk biedt de aanpak rust. Alleen, zo zegt men, zijn er te veel wachtlijsten. Als men evenwel niet een beetje ongelukkig durft te zijn, wordt het moeilijk in de nodige zorg te voorzien.

 

Neen, natuurlijk wenst eenieder jongeren een zorgeloos leventje, maar een beetje zorgen komen vanzelf wel opzetten, als men bijvoorbeeld geen plaats vindt in de academie of de scouts, de sportclub, terwijl men nu net enige vaardigheden te hebben. De grote zorgen die kinderen kunnen aantreffen, ongevraagd natuurlijk, kan men op geen enkele manier van hen afnemen, want ziekte kan men misschien proberen te voorkomen, maar toch, als die toeslaat, dan moet men juist die jongeren bijstaan hun veerkracht aan te boren. Maar met Dirk De Wachter denk ik dat een rimpelloos leven echt wel heel saai kan blijken, ook al tovert men van de ochtend tot de avond een stralende glimlacht op het snoetje. Zou dat niet, uitzonderingen daargelaten, zorgwekkend zijn?

 

Bij dit alles gaat men er dus van uit dat men kinderen hun zorgen kan afnemen, de last ervan dan toch, maar in de krant lezen we voortdurend over kinderen die als mantelzorger voor een zieke ouder optreden, die met hun ouders de schaarse middelen delen en toch proberen te presteren op school. Er is zoveel onpeilbaar leed dat niemand kan voorkomen, omdat alleen de betrokkenen misschien iets ervan kunnen voorkomen, maar een (arbeids-)ongeval kan men niet altijd voorkomen en “wij” staan niet aan de Drie Sleutels in Sint-Martens-Latem om een vrachtwagen tegen te houden, want we zijn geen superman, gelukkig. Want dat is nu het probleem met dat vermaledijde thema “geef de kinderen een zorgeloze jeugd”, niemand kan ertegen zijn, maar tegen ziekte, ongeval, dood vermogen we weinig. Laten we dus, als we daartoe geroepen worden, kinderen die zwaar lijden, veel te dragen hebben, hun veerkracht aan te boren en met de omstandigheden leren te leven, niet apathisch, maar juist door hun kracht te vinden, hun leven geleidelijk meer zelf te sturen, autonomer te worden. Simpel is dat niet, maar warmte is een goed begin. Echter, zonder te vervallen in een boekhouding van het leed, moet gezegd dat zware omstandigheden te moeilijk worden geacht om op te lossen. Dan is die zorgeloosheid best behapbaar.

 

Bart Haers  

Reacties

Populaire posts