Boompjes moeten geleid
Reflex
De onderwijsvervorming
Aflevering
11 en dertig
Bruno Tobback heeft gesproken,
de onderwijshervorming moet er komen. Voor al die bloedjes die niet in de
Latijnse zitten, voor al die jongeren die een waardevolle opleiding van
technische en beroepsgerichte aard volgen. Wie de Latijnsche vorming steunt is ouderwets en elitair. Het stond, zo
vernemen we nog, tenslotte in het regeringsakkoord. Daar kan men zich iets bij
voorstellen. Maar toch, de hele discussie wordt op die manier een hoax, want
wie zegt dat de Latijnse school alleen maar elitair is, kan nog altijd niet
aantonen of men andere onderwijsvormen zal ondersteunen. Sinds men begin dit millennium
kwam vertellen dat het onderwijs dringend hervormd dient te worden, heeft men
geen overtuigende argumenten voor die vervormingen kunnen aandragen. Meer nog,
men kan en kon al langer vaststellen dat in verschillende buurlanden de
onderwijshervormingen er niet toe geleid hebben dat jongeren beter gaan
presteren. Erger nog, een hoogleraar op rust, Michel Serres, stelt vast dat
jonge jongens in het onderwijs de weg met beduidend minder succes afleggen dan
meisjes. Maar dat is natuurlijk geen acceptabele bron.
Bruno Tobback is blijkbaar
vergeten dat men vanuit de hoek van sociologen al een paar tientallen jaren
zegt dat het onderwijs in een technische richting of een beroepsrichting als
minderwaardig wordt gepercipieerd – en de perceptie is dan ook nog eens een
keertje de werkelijkheid, beweert men – terwijl men zo kan vaststellen dat
goede technische en beroepsscholen wel degelijk in staat blijken de leerlingen
te enthousiasmeren. Het probleem, heet het, zijn die 14 % jongeren die zonder
diploma uitstromen. Zeker is dat zij in het systeem vermalen zijn geraakt,
gedemotiveerd en onzeker gemaakt, vaak ook onhandelbaar uit de hoek komen. Het
zou gemakkelijk zijn alle verantwoordelijkheid bij hen te leggen, of bij hun
ouders. Maar men kan ook de school niet met alle zonden beladen.
De zaak is dat men gedurende
decennia een pleidooi heeft gehouden voor een onderwijs dat in sociologisch
opzicht het grote euvel van de ongelijkheid zou opheffen, maar tegelijk lijkt
men niet bereid na te gaan of dit geen nieuw onrecht zou voortbrengen. Geen
discriminatie is het slagwoord immers, maar niet kijken naar de individuele
gesteldheid van leerlingen schept alsnog een klimaat van onrechtmatig handelen,
alvast de leerling kan zich onrechtvaardig behandeld voelen.
Natuurlijk hoeft niet iedereen
Latijn te studeren – voor zover dat in de feiten nog mogelijk is, want de uren
Latijn zijn tot een minimum beperkt en dienen inderdaad niet meer tot het
voldoende meester zijn van taal om er nog iets mee te kunnen. Maar men zal door
het Algemeen Vormend onderwijs – waarom we niet meer van gymnasium of humaniora
spreken zal intussen wel duidelijk zijn – verder af te bouwen de leerlingen in
het Beroeps noch het technisch een stimulans geven. Het onderwijsmodel dat
Bruno Toback, Georges Monard en vele anderen hanteren heeft in de praktijk tot
heden vooral negatieve resultaten geboekt, om te beginnen in Nederland. Maar
zelfs aan de universiteit blijken studenten met het lezen van teksten
moeilijkheden te ondervinden. Het begrijpen van een tekst vergt immers een –
deels automatische – analyse van een tekst, maar ook is het wel zo nuttig de
tekst grondig te analyseren, met oog voor detail, voor de kleine retorische
middeltjes en de subtiliteiten.
Bruno Tobback wil dus
duidelijk maken dat we het onderwijs moeten hervormen, omdat het in het
regeringsprogramma staat. Men weet dat er een aantal leerkrachten geijverd
hebben om het debat publiek te voeren, maar men doet of die leerkrachten van
nul en generlei waarde zijn. Hun petitie is zelfs geboycot geworden, wie er
zich vragen over stelde, kreeg te horen niet mee te zijn. Voor zover men op
opinieonderzoek mag vertrouwen is zelfs gebleken dat nogal wat leerkrachten de
voorgenomen hervormingen niet steunen. Maar ook dat werd geen item in Ter Zake
of Reyers Laat.
Hoe zal men in een brede
eerste graad leerlingen aanspreken? Het onderwijs wordt nog minder door de
overheid bepaald dan door de mensen voor de klas, maar die werkelijkheid lust
men niet. De vakgebonden eindtermen in het basisonderwijs en de vakoverschrijdende
eindtermen in het secundair onderwijs hebben, naast het probleem van de
onvoldoende plaatsen in het onderwijs de vrijheid van onderwijs ondergraven.
Men mag natuurlijk menen dat het onderwijs van staatswege ook door de staat
geregeld moet worden, maar de emanciperende kracht van het onderwijs gaat wel
verloren, als men het enthousiasme van leerkrachten niet in kaart brengt.
Het kan zijn dat men onderwijs
moet zien als een proces met een grote maatschappelijke betekenis, maar het
omgekeerde, dat het alleen een persoonlijke betekenis zou hebben, klinkt ook
bizar. Maar in feite is er geen tegenstelling: het onderwijs vormt de motor van
een lang proces van ontvoogding, dat evenwel is stil gevallen. Sommige
migranten hebben het opgepikt, andere hebben die kans niet gekregen of opgepikt.
De vragen die we moeten
stellen betreffen die moeilijkheid: hoe jongeren die er de zin en lust toe
verloren hebben op school het beste van zichzelf te geven, toch opnieuw mee te
krijgen? Wie gelooft dat een eenduidige hervorming volstaan kan, vergist zich.
Het onderwijs verdient meer doordachte zorg. Toch meent men nu dat het doel
voldoende is om er de middelen die we kennen tegenaan te gooien. Of men later
deze generatie onderwijsdeskundigen zal vervloeken? Dat is niet de zaak. Of
toch?
Het is dan ook wenselijk dat
men nog eens opnieuw gaat kijken wat men wil bewijzen. En ook verdient het een
kleine inspanning na te gaan of men beroepen als installateur van centrale
verwarming of dakwerkers, die vaak zelfstandig zijn, met hoogstens een
werknemer, niet maar al te vaak te kijk heeft gezet opdat men de opleidingen
zelf kan waarderen. Die moeilijkheid heeft meer om het lijf dan het verhaal te
herhalen dat wie Latijnse doet vanzelf een conservatief zou zijn.
Pedagogie is best een boeiend
kennisgebied, maar de vraag is dan toch waarom in vroeger tijden, voor de
leerplicht van 14 tot 18 jaar werd verschoven, de democratisering wel degelijk
functioneerde, waarbij leerlingen ook nog eens behoorlijk gevormd werden en in
de jaren 1960 tot het einde van de jaren van de Koude Oorlog met groot gemak
van alles uit de grond konden stampen en zich niet te zeer door regels, wetten
en zelfs praktische bezwaren bezwaard voelden. Er was ook nog ruimte om te
spelen met het verboden terrein, te spelen op het verboden terrein.
Nu ik eraan denk, zou Tobback
jr. een aardje naar zijn vaartje hebben? Zou hij bedacht hebben dat men al die
culturele rijkdom, maar zelfs de ambachten maar beter als verboden terrein kan
voorstellen, zodat jongeren zich er vanzelf toe aangetrokken voelen? Ik weet
het niet en Joost zal het antwoord ook wel schuldig blijven. De moeilijkheid is
immers dat de redenering niet meer doelgericht is. Ooit maakte Jean-Pierre
Rondas een radio-essay in zijn programma Wereldbeelden – klinkt beter dan
Rondas, tenzij dat dan weer het rond schild is, waarop men een held kan
verheffen – over het repertorium van het katholiek centrum voor
lectuurvoorziening, dat zich niet slaafs hield aan de Roomsche Index librorum
prohibitorum, de lijst van verboden boeken. Boon, Walschap… voor een schrijver
was het de kunst een plaatsje op die lijst te krijgen, het repertorium ging uit
van aanbevelingen, wat al veel minder scherp was, maar toch, er waren boeken
die de ongeoefende lezer niet mocht lezen.
Vandaag lijkt men het lezen
voor een evidente zaak te houden, al merken we dat Ludo Permentier er nog eens
zout op legt, op de slak dus van de bepalingen van plaats, tijd, frequentie…
zodat we wel tot de conclusie moeten komen dat er voor wie gevoelig is voor de
finesses van de taal wel iets te leren valt, waarbij het zonder het martelende
herhalen niet gaat. Dat is dus wellicht wel de waarde van het algemeen
onderwijs. Nu we het er toch over hebben, de taal van Tobback jr? Schraal
klinkt het wel, maar dat is niet zijn fout, wel van een vorming die van de taal
alleen de nuttigheid heeft overgehouden. Men hoeft geen hyperbolen om een
gedachte onder de aandacht te brengen. Maar goed, het heet dat een politicus
niet mag verwijzen naar Cicero of Ovidius; het heet ook dat een politicus volks
moet klappen, terwijl het volk zelf best wel gevoelig blijkt
voor een fraaie taal. Net omdat het volk niet als zodanig bestaat. Het zijn
altijd nog individuen, toch?
Maar als men naar zo een
fraaie potager – een flink uit de kluiten gewassen moestuin - kijkt, waar de
gebruikswaarde van de voortbrengselen niet de kern vormt, wel de aanplanting,
waarbij men ook bomen op allerlei manieren gaat leiden, zodat elke knop goed
door de zon beschenen wordt, dan krijgt men een mooi beeld van het onderwijs:
oog hebben voor het geheel, een klas, een groep en tegelijk elke leerling de
kans geven zich te ontplooien. Vandaag stellen we vast dat de individuele
leerling niet meer telt, al helemaal niet de zogenaamde middengroep. De
achterblijvers moeten geholpen worden, maar de elite van uitstekende
leerlingen, of studenten wil men ook laten floreren. Hoe dat met elkaar te
verzoenen valt? Door een brede gemeenschappelijke graad. Verveling, zo al een
deel van het schoolgebeuren, zou wel eens ontmoedigend kunnen werken. Men
vergeet dat de 12-jarige wel eens zeer enthousiast op de grote school kan komen
en als het tegenvalt, als het te eenvoudig is of te moeilijk, ontmoedigd raken
kan.
Die leerlingen een beetje
selecteren kan geen kwaad, zodat een homogene klas het de leerkrachten toelaat
de grotere groep aan te spreken. Maar tegelijk zal die leerkracht de
afzonderlijke leerlingen wel aanspreken, zij het niet te opvallend, want dat
bevalt de leerling niet altijd. De leerling is hier een willekeurige persoon in
de klasgroep. Men kan niet beweren dat leerlingen minder gelukkig zijn in het
beroeps- of technisch onderwijs, maar dan dient men ook niet om de haverklap te
lezen of te horen dat zo een arbeider een minder statuut heeft. Men hoeft ook
niet te lezen, te horen, keer op keer dat die arbeiders en vaklui, kapsters of
manicures per se onder moeten doen…
De vraag is immers welk mens-
en wereldbeeld de heren Monard, Tobback en Pascal Smet hanteren? En dan
vergeten we nog mevrouw Vanderpoorten. Die vraag wordt niet gesteld en maakt
het debat bijzonder moeilijk, omdat zij uitgaan, zeggen uit te gaan van de
gedachte dat ons onderwijsbestel onrechtvaardig zou zijn. Voor de zoveelste
keer, daarmee miskent men de werkelijke mogelijkheden tot ontvoogding van ons
onderwijs. Het is van belang begrijpelijk te maken dat het onderwijs maar werkt
als leerlingen en leerkrachten elkaar vinden en als het project van het
onderwijs zelf duidelijk verwoord wordt. Hier en nu zien we dat men vooral
ongelijkheid wil wegwerken. En dat voor mensen die vinden dat men de Evolutietheorie
moet aanbrengen bij de leerlingen. Een theorie waarin het bestaan van
verschillen, biologische verschillen tussen individuen de voorwaarde is voor
het voortbestaan van de soort en de ontwikkeling van de soort. Natuurlijk, de
ongelijkheid wegwerken was een project dat in de zestiende, zeventiende eeuw
wortel heeft geschoten, maar ook het proces van individualisering – bewustwording
van de eigen persoonlijkheid - kreeg toen vaste voet. Wie dus dat project van
de moderniteit goed wil vatten zal zich net niet tot een spoor bepalen, de
individuele ontplooiing of de gelijkheid nastreven en de onrechtvaardigheid uit
de wereld helpen. Beide hebben in het project hun plaats, maar om tot dat
inzicht te komen… moet men wel wat kunnen denken.
Het valt mij op dat men keer
op keer dat ene spoor, het onrecht van de ongelijkheid wegwerken, wenst te
bewandelen en verheimelijkt dat dit niet kan zonder de volle aandacht te
besteden aan het ontwikkelen van het individu. Problematisch is daarbij dat we net
dan het ambachtelijke op allerlei manieren verdonkermaand zien worden. Een
hobbykok moet in korte tijd de knepen van het vak van de professionele
meester-kok leren. Sommige leken krijgen de kans plots voor een orkest te gaan
staan en een stuk te dirigeren. Zou dat wel kunnen? En het schrijven van songs,
zelfs dat wordt al eens als een show voorgesteld. Het eigene van de ambachtsman
is dat die een aantal handelingen eindeloos heeft herhaald, zodat die
ingesleten zijn. Toch verricht men die niet zomaar, niet dan met overleg én met
oog voor concrete omstandigheden.
De vorming, zo blijkt als men
het betere Nederlandstalige chanson bekijkt of het Franse Chanson, een
noodzakelijke voorwaarde. Spelen met gedichten van de grote dichters was in het
Franse chanson inderdaad een van de meesterstukjes. Aan de andere kant, wie kent
ze nog, de liederen van Mortelmans en Meulemans, die Paul van Ostaijen of
Gezelle op muziek zetten. Maar goed, dan komen we weer in de sfeer van de
geleerde leerlingen, terwijl we het zouden hebben over de opleidingen in het
TSO en BSO. Wel, je moet maar eens naar het onderhoud van het eigen huis
kijken, of de apparaten die men hanteert om te beseffen hoeveel kennis er nodig
is. Hoe zou men dan die mensen geringschatten.
Neen, beter dan te pleiten
voor een veronderstelling dat de brede eerste graad alle problemen en alle
onrecht teniet zou doen, kan men maar beter proberen de leerling het comfort te
geven hem of haar (ongemerkt) te volgen en hopen dat er na zes jaar iemand te
voorschijn treedt die met veel zin voor avontuur aan het hoger onderwijs wil beginnen,
naar eigen inzicht een toekomst kiest en niet uit arren moede doet wat anderen
doen. Het kan dan nog goed aflopen.
Neen, mijnheer Tobback, de
regering zou in deze beter niet beslissen dan een desastreus besluit te nemen.
Desastreus omdat de vooronderstellingen niet zozeer gericht zijn op het
onderwijs zelf, wel op het sociale bestel. Maar de goed geschoolde bevolking
van vandaag kreeg die vorming nog van goed gevormde meesters en juffen, van
onderlegde vakleraren in het middelbaar, precies, de humaniora, (non) horresco
referens, de Latijnse. En die goed en hoog geschoolde Vlaamse middenklasse,
wiens ouders of grootouders vaak nog eenvoudige arbeiders waren, moet nu met
lede ogen merken dat niet elke schoolmeester nog even gedreven is of vertrouwd blijkt
met algemene kennis. En dus verwatert een en ander. Zou het echt zo zijn,
vraagt iemand zich af, dat het nieuwe beleid inderdaad de werkelijkheid volgt.
In Nederland heeft men vastgesteld dat de studenten in de pedagogische vorming,
zeg maar de leerkrachten van het lager onderwijs en de middenschool onvoldoende
basiskennis mee hebben gekregen. Schoolvosserij? Allicht wel. Maar wie zal er
anders over oordelen? De politici? Die kunnen veel, maar ook niet alles.
De hervormingen in het
onderwijs zouden, als we de term hervorming ernstig nemen net een terugkeer
naar een vroeger onderwijsbestel impliceren. Dat wil men uitdrukkelijk niet.
Het gaat om vooruitgang. Maar of het doel zelf al aanvaardbaar is, blijft maar
de vraag, laat staan of het middel, een paardenmiddel zo te zien, echt door de
beugel kan, kunnen de vervormers maar moeilijk volhouden. Bijgevolg, moet men
zich afvragen of het ethische gehalte van deze onderneming de toets van de
kritiek kan doorstaan.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten