Toerist in Sint-Omaars
Brief
Over
historische journalistiek,
c.q.
journalistiek over historische data
Brugge,
11 mei 2013
![]() |
Ruïne van de abdij Sint-Bertijns te Sint-Omaars rond 1850 |
Op
woensdag 8 mei mocht ik een studiereisje maken naar Noord-Frankrijk, de streek
die men daar zelf als Vlaanderen beschouwt, ondanks de officiële naam Region du Nord-Pas de
Calais. Opvallend was dat men ons in een
café, een voormalige bar-tabac maar zonder sigarettenrook, ons kwam groeten,
zonder iets bijzonders, gewoon zomaar. Maar opvallender was nog dat de dorpen
en steden in feest verkeerden, ter herdenking van het einde van WO II, die in
1945 op acht mei vrede bracht voor Europa. Het opruimen van de puinhopen en van
de ellende heeft nog wel heel wat voeten in de aarde gehad en het morele leed
werd nog veel moeizamer verwerkt. Maar dat was ook zo met WO I, dat ook lang in
het landschap sporen heeft gelaten. Waarom herdenken wij nog nauwelijks dat
einde van WO II, of, zoals ik het mij voorstel, de dertigjarige oorlog? In
Nederland is er dan weer sprake van overkill, zeker als het gaat om de houding
van het herdenkingscomité dat niet wil dat er ook maar een begin van
toenadering zou zijn tot bijvoorbeeld goede Duitse soldaten, het viel voor dat tijdens de oorlog soldaten van de
Wehrmacht gedrost zijn, gedeserteerd en zich bij het verzet hebben geschaard,
althans in Nederland. Nu, zovele decennia later kan men nog altijd wel
volhouden dat Duitsland als Natie in de gebeurtenissen sinds 1914 een
belangrijke en destructieve rol gespeeld heeft. Maar wat in Versailles werd
uitgewerkt, daar kan men toch niet stilzwijgend aan voorbijgaan. Toch zal men
blijven beweren dat Ludendorff en anderen wetens en willens de Dolkstoottheorie
aangrepen om de Duitsers naar de NSDAP te lokken.
Men kan
niet doen alsof er na de oorlog, na 1945 niet een moeilijke oefening heeft
plaats gehad van het onderkennen van de zware vergrijpen tegen mensen en de
mensheid. Toen in 1986 een stevige en messcherpe discussie op gang kwam over de
Vergangenheitsbewältbegung, die we kennen als de Historikerstreit en van groot belang
is geweest, lonken onze media niet uit in bereidheid die mee te geven. Toen ik
enkele jaren later de zaak ging bekijken, vond ik in de Vlaamse media wel een paar
artikelen, maar vooral om Ernst Nolte aan te pakken met de argumenten van
Habermas, niet om die argumenten aan beide zijden te onderzoeken. De feiten die
maar geen geschiedenis willen worden, schreef Ernst Nolte, waarvoor hij door
Habermas en anderen terecht gewezen werd. Nu, bijna 30 jaar later lijkt dat nog
altijd niet opgelost te zijn.
Het geeft
aan hoe we met geschiedenis omspringen en hoe die we bepaald emotioneel, om
niet te zeggen irrationeel beleven. Een klein berichtje in de krant deed me nog
meer verbaasd staan: Amerikaanse ouders willen het dagboek van Anne Frank
wegens eventuele pornografische uitlatingen laten verbieden. Een meisje van
dertien schreef over haar leven als duikeling en hoe ze zonder feestjes of
leuke vriendinnetjes, vriendjes haar mooiste jaren zag voorbij gaan. Ze schreef
ook over hoe ze haar clitoris ontdekte en dat mag dan niet. Nou moe, het feit dat
de onderduik wordt weggedrukt tegen een aanstoot nemen aan wat gebeuren in de
onderbuik, wat sommige vrouwen nu eenmaal vroeger dan andere ontdekken, hun
eigen seksualiteit, laat zien dat een helder oordeel niet altijd goed mogelijk
blijkt.
En dan is
er de inspanning van de kranten om ons ervan te doordringen dat op 10 mei 1933
in Duitsland, in Berlijn zo een 25.000 boeken verbrand zijn geworden van
auteurs die men als joden of samenzweerders met het wereldjodendom wilde
wegzetten. Een initiatief, zegt men van een bibliothecaris in Silezië, 24 jaar
oud. Nu moet dit initiatief dat vooral door Joseph Goebbels met de nodige
aandacht in the picture werd gezet, wel barbaars heten. Maar dat aantal van
25.000 boeken intrigeert me, omdat het al bij al weinig is. De daad zelf boeken
te verbranden is van een barbaarsheid die men moeilijk kan overschatten. Het
aantal boeken en de beperkte kring van mensen maakt duidelijk dat dit
propagandamiddel niet echt werkte. 25.000 boeken? In een stad van 3 of vier
miljoen inwoners waarvan een groot deel geschoold zijn en velen lezen, omdat de
culturele ontwikkeling zo is dat sinds de late 18de eeuw het lezen
van boeken geen voorrecht meer was van een kleine elite.
Was het
een barbaarse daad gevaarlijke boeken te verbranden, dan was het nog erger
dat men een heel segment van de Duitse literaire bibliotheek vernietigde, met
Thomas Mann, Heinrich Mann, Stefan Zweig en al die andere auteurs. Vandaag
voltstaat het niet de namen te noemen, omdat de lezers van Knack in dat blad,
noch de lezers van De Standaard echt nog wel de kans krijgen via die media de
namen van de auteurs te kennen, laat staan dat men met de werken zelf vertrouwd
zijn. Niet zo heel lang geleden was er een artikel over het stadsdeel Schwabing,
München waar Hitler hetzelfde huis, Salon, zou gefrequenteerd hebben als waar
ook Thomas Mann wel eens kwam. Het
artikel heb ik naderhand niet terug gevonden, maar vooral leek het opzet de
faam van de auteur verder aan te tasten, zonder op zijn literaire bijdrage in
te gaan. En het kan zijn Hitler het huis bezocht waar de Mann’s ook wel eens
kwamen… Nu goed, men wilde de uitgesproken conservatieve visie van de auteur in
verdenking stellen. Tja, dan zijn er wel meer argumenten nodig, natuurlijk:
Doctor Faustus laat nu juist zien hoe Mann de worsteling met de moderniteit in
meerdere dimensies weet te schetsen.
Er speelt
zich iets gelijkaardigs af dat ik ook ervaar als men spreekt over de
tentoonstelling over Entarte Kunst, die de Nazi’s georganiseerd hebben: we weten
dat het om moderne kunstwerken en makers
gaat die zich niet bepaald op het schilderen van landschapjes met koetjes
richtten, maar de betekenis van die kunst zelf onderzoeken. En wat al minder
voor de hand ligt, wie waren de mensen die bereid waren dat hele proces op gang
te brengen. De boeken? Dat was het werk van een bibliothecaris, in het domein van
de Beeldende kunsten was het iemand, voor zover ik het begrepen heb, die net
als Hitler geen toegang had gekregen tot de Kunstacademie. Maar ook die
Willrich was uiteindelijk iemand die naar men zegt spontaan handelde en door
het regime, c.q. Joseph Goebbels werd opgepikt en de ruimte van handelen
gegeven. Intussen koesterde Hitler een droom van een Germaans Museum der
kunsten in Linz en was Göring bezig een eigen kunstverzameling aan te leggen.
De dubbelzinnigheid mag werkelijk niet één geïnteresseerde ontgaan, omdat men
de benadering van het publieke domein en handelingen die de bonzen zelf stelden
wel moet blijven vergelijken. Dan is 10 mei, zoals Philippe Metcalffe en Bella
Fromm ook vermeldden, was dat bedoeld om een gigantisch publiek te bereiken, maar
in werkelijkheid viel het zwaar tegen. Toch lezen we in de bladen weinig of
niets over die kant van de zaak. Een gymnasiumdirecteur als Johannes Fest?
Andere tijdgenoten… Ruth Andreas-Friedrich, die tussen 1938 en 1948 vertelt dat
manifestaties van de partij heel goed voorbereid werden opdat alleen overtuigde
aanhangers in beeld zouden komen voor de bioscoopjournaals.
Ik denk
dat dit niet enkel geldt voor deze herdenking, maar in het algemeen voor ons
kijken naar het recente verleden. Men zegt terecht dat Hitler uit was op de
uitroeiing van mensen die niet pasten in zijn kraam, zijn beeld van het Arische
ras, maar ook – en dat vergeet men – ontwikkelde men op zijn aandrang een model
waarin de SS passende mensen wilde gaan kweken, het Lebensbornprogramma, met
een beperkte vorm van controle op de eugenese. Vandaag zou het eenvoudig beter
gestuurd kunnen worden. Toch plaatst men zelden de Holocaust en het
Lebensbornprogramma naast elkaar terwijl het
toch twee zijden vormen van dezelfde medaille zijn : de mens als mens
uitschakelen. Na de oorlog hebben de mensen die uit dat programma voortkwamen
het vaak niet gemakkelijk gehad, want men leek hen te verwijten te maken waar zij het
slachtoffer van waren. Hannah Arendt heeft na de oorlog deze aspecten
onderzocht, maar men vindt het vaak te abstract. De film waarin het optreden in
het proces en haar verslag van het proces in Jeruzalem uitgebreid aan de orde
komen, blijkt bij het publiek niet aan te slaan. Lees ik Frits Abraham in NRC over
Arendt, dan denk ik dat die discussie meer aandacht verdient. De afgelopen
weken heb ik steeds geworsteld met de wijze waarop we de oorlog herdenken… en
vergeten hoe het nadien is gegaan. Want dat valt mij historicus nog meer op:
waar blijft de omgang met de periode van de Koude oorlog en het proberen te
komen tot een afgewogen voorlopig begrijpen?
Op 8 mei
2013 was in België geen vrije dag, waren er nauwelijks tekenen dat men de
bevrijding van een afstotelijk regime wilde herdenken en vieren. Elk jaar volg
ik met interesse de gebeurtenissen op 4 en vijf mei bij de Noorderburen, omdat
het moeilijk is aan te nemen dat een land niet zou herdenken wat een gevaar
totalitaire regimes kunnen betekenen voor burgerlijke staten en hoe het leven
van burgers diepgaand vertekend kan worden. In Frankrijk zagen we dan weer wel
groepen hoogwaardigheidsbekleders die in een stadje onderweg duidelijk bezig
waren de bevrijding te herdenken. Hoe het mogelijk is geweest dat in dit land
de 8ste mei als moment van herinnering werd geschrapt blijft mij een
raadsel, waarbij men ook vaststelt dat men tegelijk veel inspanningen levert om
ons ervan te doordringen van de gruwelijkheid van het nazisme, dan kan men dat
ook maar best doen als men het einde ervan herdenkt.
Via
Poperinge ging het. Poperinge, waar de herinnering aan de Britse aanwezigheid
tijdens WO I levendig wordt gehouden, waar de Britten zelf die aanwezigheid
in de verf blijven zetten. Dat verhindert, vertelde ik mijn reisgenote, dat de
herinnering aan WO I geschiedenis kan worden. Men toont die oorlog vaker dan
nodig als een strijd van het goede tegen het kwade, terwijl net dan, in
augustus 1914 de toevallige bondgenootschap – sinds 1907 – van het UK met
Frankrijk en van Frankrijk met Rusland, van Rusland met Servië botsten op het
bondgenootschap van Wenen en Berlijn – historisch minder logisch te duiden dan
wij nu aannemen - maar het blijft slechts een deel van de redenen waarom men de
oorlog kon uitvechten. Het andere deel? Die zit in de politieke opties van de
vooraanstaande politici in de onderscheiden landen. De moord op Jaures? De
vraag is nog steeds of Wilhelm II echt bereid was de legerofficieren de vrije
hand te geven, of dat hij, de keizer en de regering argumenten wilden inbrengen
voor de vrede. Maar het meest bizarre blijft Oostenrijk, waarvan de regering en
de hoogste legerleiding hadden kunnen weten dat hun leger niet bij machte was
echt een grootscheeps avontuur aan te gaan. Tot slot was ook niet duidelijk of
de bevolking van al die landen even enthousiast waren. Bovendien menen we
vandaag graag dat de oorlog niet gestopt kon worden, dat de poging van Camille
Huysmans om in 1917 een vredesconferentie op te zetten een beetje gek was, maar
in werkelijkheid werden de pogingen wederzijds in 1914 en later om, toen het
front zich settelde te stoppen afgewezen door haviken. Ongetwijfeld waren er
goede redenen voor, maar toch, men wilde
het niet.
Bekijkt
men de schade achteraf, van Nieuwpoort tot Wervik en diep in het Franse
Binnenland, dan blijkt men zich maar moeilijk rekenschap te geven van het
verlies aan mensen die na de oorlog dus niet meer ingezet konden worden in de
wederopbouw. Van Ieper tot Poperinge, maar ook in Frans Vlaanderen blijkt dat
telkens weer opvallend, hoe een hele regio gewoon vernietigd is geworden. En
tegelijk ziet men hoe precies die wederopbouw een poging was het oude te
herstellen. Bij nader toezien was de politieke besluitvorming tot 1925 in ons
land maar ook elders nog een gevolg van de schokkende ervaring. Maar ook mag
men dan niet vergeten dat Frankrijk en België een bezetting van de Ruhr hebben
ondernomen in 1923, die voor Duitsland desastreuze gevolgen heeft gehad. Voor
de goede orde, de kerk van Vlamertinghe laat zien dat de wederopbouw qua idee
niet zo simpel is… want men bouwde in andere materialen de oude wereld weer op.
* *
*
Het
verhaal van die verblinding, nu, van de grote vergetelheid stoort me al
evenzeer als de gedachte aan de mogelijke verantwoordelijkheid van heel wat
betrokkenen. Daarom is het bezoek aan Sint-Omaars, waar tijdens de zesde,
zevende eeuw al een abdij stond en waarvan historici weten dat ze in de loop
van de ontwikkeling van de regio en zelfs Vlaanderen grote betekenis gehad
heeft, een balsem op de wonde. Dat die abdij in Brugge een refuge had – of wat
het eerder een vestiging om de eigen belangen te verdedigen – die nog in de
gebouwen van het Zilverpand in Brugge terug te vinden blijken, vertelt nog een
en ander, over machtsuitoefening en de ontwikkeling van de abdijen.
Sint-Omaars
was in Vlaanderen een van de eerste steden die tot bloei kwamen, waar in 1128
Willem Clito werd begraven, nadat de Vlaamse adel en marktsteden hem omwille
van zijn aanmatigend gedrag en het schenden van de marktvrede hadden laten
vallen. Enfin, de zaken waren niet zo eenvoudig als men zou willen, want er was
nog samenwerking tussen Brabant, de graaf van Leuven en Diederik van den Elzas
die ook een pretendent was, met een beleg van Aalst en een mogelijk geval van
gangreen. Willem Clito werd begraven in Sint-Omaars
De stad
ligt ver weg van hedendaagse centra, maar heeft de laatste jaren wel een verdienstelijke
poging ondernomen zich beter aan het publiek te presenteren. Toch blijft het
moeilijk de eigen lijnen van de stad in de grotere geschiedenis in te passen:
De toekenning van de stadsrechten aan de stad in 1127 was een eerste stap in de
modernisering van bestuur, waaraan de Graven van Vlaanderen, Willem Clito dus
op kop, maar ook Diederik van den Elzas en nadien zijn zoon, die een
stedestichter werd, hebben bijgedragen.
In de
stad, met een aantal kerken – wat niemand mag verbazen – die evenwel moeilijk
te bezoeken vallen, op de kathedraal na, vindt men de resten van de abdij van Sithiu,
later werd de naam Sint-Bertijns, maar het belang is gelegen in de bibliotheek
van de abdij, de grote omvang van het bezit en de rol in de ontginning van
moerassen rond de stad. De Wateringue op weg naar Clairmarais blijkt inderdaad
wonderlijk: de wateringen blijken een uitstekend systeem over eeuwen om het
moeras te irrigeren. We moeten overigens melden dat Sint-Bertijns eerder aan
Sint-Maarten opgedragen was, wat de hoge ouderdom in de zesde en zevende eeuw
wijst. Pas later werden Oudomarus en Bertinus de hoofdfiguren en de toegewijde
heiligen.
Voor de
hedendaagse lezer en bezoeker aan de stad is het wellicht niet zo cruciaal dit
alles te weten. Maar hoe kan men de waarde van patrimonium schatten, als men de
verhalen niet kent? De grote lijnen kunnen bij het interpreteren helpen, maar
het blijft van belang ook de details te zien. Een Kruisafneming van Rubens in
Sint-Omaars? Ik ken het bekende doek in de Antwerpse kathedraal, maar het is
een ander werk en dus wel interessant. Alleen? Hoe kon men dat schilderij
verwerven of waarom wilde men dit schilderij daar? Toen was de stad zetel van
een bisdom en tegelijk was het nog deel van het Bourgondische rijk… en pas in
1678 zou de stad bij Frankrijk zijn aangehecht. Dus bijna 200 jaar was het deel
van Bourgondië.
Maar deze
gebiedswijzigingen zijn maar een deel van de geschiedenis. De opbouw van de stad doorheen de eeuwen laat
zich lezen als een verhaal van voorspoed, maar ook van tegenslagen. In de
kathedraal vindt men aanwijzingen van de rijkdom en van enkele bijzondere eigen aspecten, zoals
tegels, die nu niet meer liggen waar ze horen, maar toch met hun zwart en
bruine kleuring, vooral door hun voorstelling wel bijzonder moet heten. Maar
hier laat eerlijk gezegd de beschikbare informatie via internet verstek gaan.
De vloertegels stellen de zodiak voor maar ook andere aspecten lijken aanwezig.
Waarom werden de tegels verplaatst? Er is ook in de kathedraal een astrologisch
uurwerk dat er behoorlijk complex uitziet, terwijl we niet afdoende informatie
vinden, wel over het uurwerk zelf, maar niet over het waarom en hoe het er kwam.
Buiten de
kathedraal vindt men een bizarre stadsuitleg, die pas begrepen kan worden als
men weet de huizen rondom een motte zijn gebouwd, waar tijdens de 10de IJzeren – zoals we dat leerden
bij meester Laurent D’Hoore - eeuw het eerste grafelijke kasteel werd gebouwd.
Gaan we even verder, dan komen we de vestingwerking van Vauban tegen, maar
zoveel rest er niet van, wat niet belet te begrijpen dat Vauban en Louis XIV
begrepen dat de oude vestinggordel, die volgens sommigen de oude Romeinse limes
volgen, best aangewezen was; Sint-Omaars, Bourbourg, Veurne, Brugge…. In 1678
werd de stad definitief deel van Frankrijk, maar het blijft van belang vast te
stellen dat dit voor de stad niet zo heel veranderde. Ten opzichte van Parijs
bleef het perifeer en door de groei van Duinkerken en Rijssel kon men bij wijze
van spreken dat hinterland wat opzij laten.
In het
verhaal van de scheepslift van Arques, Les Fontinettes, die in 1887 de Aa en de Leie, een hoogteverschil van 13 meter te
overbruggen, kan een bezoeker wel degelijk belang stellen. Het ging erom
schepen van 300 ton, wat vergeleken met de huidige standaardmaten in de
binnenvaart beperkt blijkt, naar boven of naar beneden te brengen. Maar tegelijk
merkt men wel degelijk dacht, toen: geen berg te hoog, geen kloof te diep of we
vinden wel een oplossing, voor wegen, spoorwegen en waterwegen.
Het
herstel van de verbindingen naar Vlaanderen, naar het industriegebied van het
Noorden laat zien dat het allemaal toch wel betekenis had, zo een onderneming.
Veranderende inzichten? Inderdaad, maar vandaag heeft men wel inzichten over
wat hoort, wat nodig is, maar het blijft vaak bij projecten want tussen droom
en daad staan behalve wetten en praktische bezwaren, zelfs boven de weemoed
staan bezwaren van mensen die er hun belang niet van zien.
Sinds
1127 dus heeft de stad Sint-Omaars haar eigen ontwikkeling gekend. In de strijd
tussen Vlaanderen en Henegouwen, Vlaanderen en het Kroondomein lag de stad wel
in de vuurlinie, maar het is niet zo dat het altijd weer alleen maar slagveld
was, zoals het oude graafschap zelf. De sporen van een nieuwe bloei in de 18de
eeuw zijn er wel, maar via de toeristische bronnen komen die niet echt aan het
licht.
Toegang
tot kennis is wel groter dan voorheen, maar toch is het nog altijd een zaak van
zoekwerk in bibliotheken als men bepaalde kwesties echt wil onderzoeken. Waarom
zou men meer willen weten? Kort door de bocht, omdat de dingen die we zien bij
een bezoek wel van enige uitleg verdragen, maar die kan een folder niet zomaar voldoen.
Toch merk ik weleens dat in de media op dat niveau over historische feiten gesproken en geschreven wordt. Men reikt niet meer kennis aan dan men zelf
heeft maar doet dat met de grootst mogelijke zelfzekerheid. Het gevolg is dat
de nieuwsgierigheid ophoudt en dus ook de kans op beter begrip. Ik weet het,
met kan niet de recente geschiedenis en de geschiedenis van de 8ste
of zelfs 14de eeuw vergelijken, wat betrokkenheid betreft. Maar de
details… doen ertoe. Alleen weet ik dat het aandragen van details een lastige
kwestie is. Op zeker niveau van synthese verdwijnen de details, maar ook de
argumenten om complexe kwesties te begrijpen. Net dan kan men komen tot een sublieme historische ervaring.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten