Mogelijkheden scheppen
Reflectie
Sociale
ongelijkheid
Een kwestie van
benadering
![]() |
Martha Nussbaum, Mogelijkheden scheppen, Ambo, 2012 |
Het was stof voor een doctoraatsonderzoek,
nagaan hoe onze eetgewoonten en dus ook de BMI sociaal bepaald zijn, maar
blijkbaar wel veranderbaar. Ik moet toegeven, ik heb wel een probleempje met de
weerklank die eraan gegeven wordt. Ik hoorde dat de man onderzocht hoe dat in
elkaar zit aan de hand van ouder onderzoek en zelf ook 900 mensen ging
bevragen. De methodologische verwerking van een en ander is dan wel minder
transparant, maar we zullen aannemen dat die volgens de regels van de
statistische methodes is verwerkt. Het probleem ligt ook daar niet, denk ik,
wel in de aannames die de onderzoeker hier niet vermeldt. Hier dat is in de krant. En ja, ik word op mijn wenken bedient,
want hoe vaak stelde ik al niet dat er te weinig weerklank gegeven wordt in de
media aan wetenschappelijk onderzoek. Ik blijk dus ook zo een ongemanierde
vlerk voor wie het nooit goed is.
Nu is ongelijkheid volgens sommigen een
onrecht, maar in welke wereld zou men leven als er volkomen gelijkheid zou
zijn? Die extreme voorstelling van zaken is er debet aan dat gisteren in het
Vlaams parlement de problemen in de jeugdzorg bijna vanzelf aan armoede
gekoppeld werd. Tegelijk merken we dat er alleenstaande moeders zijn die hun
kinderen wel degelijk een goede opvoeding gegeven hebben. Of als je het boek
van Alicja Gescinska leest, waarin ze vertelt hoe haar ouders in 1988 naar
België kwamen, wellicht vermoeid door het feit dat de gebeurtenissen in Polen
niet snel tot een echte verandering zou leiden, maar die zich dan toch voordeed. Mevrouw
Gescinska schreef hoe zij vrij was om naar Bart Smit te gaan, maar helaas geen
geld had om iets te kopen, of beter, haar ouders hadden dat geld niet. Haar
thuissituatie was er ook aanleiding toe dat men haar een opleiding voor kapster
wilde laten volgen, dan zou ze gauw genoeg op eigen benen staan. Volgend jaar,
vernam ik, gaat ze een jaar werken aan Princeton.
Zij zal wel een sociale klimmer zijn, zoals
Dieter Vandenbroeck het voorstelt. Ze heeft trouwens een familie van
geschoolde ouders, ooms en tantes, hoog geschoolde ingenieurs en zo, dus kennis was haar niet vreemd
en kreeg zij wel mee. Het is daarom wel riskant denk ik om de armoede of beter,
de ongelijkheid zomaar als een stempel op iemand te slaan.
Kijk ik om mij heen, dan valt op hoeveel mensen die in
de textielfabrieken werkten en in hun vrije tijd in verschillende domeinen zeer veel energie staken in hun hobby's, onder andere zijn er die echte kookkunsten onder de
knie kregen, lang voor we gematrakkeerd werden met hobby- en andere
keukenchefs. Bizar toch dat in dat programma van VTM niet iedereen een hoger
diploma heeft en toch best meekan met de keukenkunsten. Wat er ook is, die
armen, vaak door omstandigheden, proberen wel degelijk iets van hun leven te
maken en benaderingen zoals die van Dieter Vandenbroeck wekken de indruk dat
dit niet zo is. Op de radio ging het erom dat mensen hun kinderen des ochtends
chips zouden geven voor ontbijt. Het is een saillant detail, maar is het
werkelijk zo verspreid als we moeten begrijpen? Nog eens, er zijn mensen die
zich het brood uit de mond sparen voor hun kinderen en anderen die het
inderdaad niet aankunnen, het steeds weer vinden van oplossingen. Maar vaak
zijn dat geen armen…
Zal men mij horen zeggen dat men moet berusten
in zijn of haar lot? Geenszins, maar ik denk dat er meer respectvolle
benaderingen mogelijk zijn, zoals Martha Nussbaum heeft beschreven in Mogelijkheden scheppen. Het gaat erom
dat mensen inderdaad ondersteuning verdienen als ze in moeilijke
levensomstandigheden terecht komen, maar tegelijk is het niet zo, stelt zij, dat het
doel bepalend kan zijn voor de middelen, dat zou immers betekenen dat de
betrokkenen niet meer als persoon erkend worden, maar als een nummer, een
dossier. Het is dus de vraag of men in de zorg, ook als het om het bestrijden
van de armoede gaat, met grote algemene maatregelen kan werken. Goede wetgeving
moet immers voor iedereen gelden en moet ook zo geredigeerd zijn dat ze niet op
enig moment contraproductief wordt. Nussbaum zette niet voor niets een boom op
over de reserves die het consequentionalisme oproept: Het goede willen bereiken
en daarbij een persoon dwingen tot een bepaald gedrag, ook als die daar het
goede niet van ziet, betekent een paternalistische houding aannemen en geen
respect betonen aan de persoon die men wil helpen. Bovendien valt het mij dan
op dat er in dat geval maar moeilijk een verschil te maken is met de weldadigheid uit het
begin van de vorige eeuw.
Sociologen doen onderzoek naar fenomenen met
een instrumentarium dat op zich perfect aanvaard is, maar het past hier te
verwijzen naar het werk van Richard Sennett, die in een persoonlijk werk Respect liet zien dat al langer de behandeling
van mensen in problematische omstandigheden vragen oproept over de efficiëntie
ervan. Hij verwees daarbij naar de bouw van sociale woonblokken in Chicago, die
in de jaren dertig werden opgezet en reeds in de jaren zestig aan verval toe
waren en uiteindelijk gesloopt zijn geworden. De regels zorgden niet voor
sociale cohesie en wie kon vertrok. Dieter Vandenbroeck lijkt aan te geven dat
het logisch is dat mensen in penibele levensomstandigheden asociaal
voedingsgedrag aan de dag leggen, maar wie, vraag ik mij af, gaat bij McDonalds
eten? Wie besteedt tijdens de week aandacht aan minstens een rustige maaltijd
met alle huisgenoten, 1 keer per dag? Met bord op schoot naar tv kijken, wie
laat dat toe?
Natuurlijk merkt men dat mensen vandaag langer
leven en begrijpt men dat er inderdaad nog een verschil op de levenskwaliteit zit,
afhankelijk van het werk dat men gedaan heeft. Maar ik vraag mij toch af of die
breuklijnen zo scherp zijn als de onderzoeker aangeeft. Nog eens, hij gaat uit
van de aanname dat ongelijkheid niet mag bestaan, maar meent dat die
ongelijkheden zo veel als mogelijk moeten worden weg gewerkt. Hoe dat te doen?
Guy Tegenbos van de Standaard kon het niet laten te verwijzen naar het
onderwijs, maar het blijft mij toch verwonderen hoe men ongelijke talenten
zoveel mogelijk gelijk wil behandelen. Zoals Alicja Gescinska schreef, men
wilde haar naar het beroepsonderwijs sturen, terwijl ze duidelijk talenten had
en naar ik vernam was het zelfs zo dat ze op zeker ogenblik de beste scores
voor Nederlands wist te halen, tot ergernis van haar klasgenoten en moeders
gingen erover klagen… Als iemand presteert, die niet zou mogen uitblinken, maar
moet volstaan met eenvoudige baantjes, dan is er inderdaad iets mis met het
onderwijs. Men moet echter ook inzien dat je iemand niet in een opleiding kan
vastpinnen die er absoluut niets van bakt wegens beperkingen. Het
beroepsonderwijs evenwel, als het goed is, kan wel degelijk mensen kansen
geven, maar het zullen geen artsen worden.
In het kader van de gelijkheid die men
nastreeft stuurt men leerlingen van TSO en BSO naar de lerarenopleiding,
waarbij het best mogelijk kan zijn dat er goede leerkrachten uit voortkomen,
maar van mensen aan de universiteiten en hogescholen verneem ik toch dat –
gegeven ook de outputfinanciering – het steeds moeilijker wordt aan die
studenten nog voldoende inzet te vragen. Het is hier niet de plaats om al
meteen het verhaal van Klein Duimpje te vertellen, neen, niet het sprookje, wel
het manifest van Michel Serres, die zich afvraagt hoe jongeren vandaag, die
intensief hun duimen gebruiken om te smsen en te googelen, met kennis om zullen
gaan. Onder meer, zegt Serres, zal het mondelinge doorgeven van inzichten
steeds meer aan belang winnen. Het werken met de format van een pagina zal
wellicht ook verdwijnen, maar goed, als het om scrollen gaat, dan komen we
terug bij boekrollen… Zijn inzichten zijn uitdagend omdat hij begrijpt dat wat
in de klas of het amfitheater – het auditorium
- gebeurt, waar de leerlingen nog nauwelijks stil te krijgen zijn en tot
aandachtig luisteren bereid, want het is alles al beschikbaar, op termijn voor
de samenleving gevolgen zal hebben die we niet overzien kunnen, maar die zonder
a priori rampzalig te zijn – daar kan ik hem volgen – toch aandacht vergen,
maar we weten dat het beleid er nauwelijks mee bezig is. Het beleid blijft
vanuit een bureaucratisch-technocratische regie naar de dingen en naar de
mensen kijken en dat kan op termijn desastreus uitpakken. Die aanpak maakt geen
optimaal gebruik van de technologie en tegelijk wendt men die technologie aan
om de rol van de bureaucratie te versterken, tegen het algemeen belang in en
tegen de autonomie van burgers in.
Het beleid kan niet voorbij aan de gevolgen van
de armoede en men zet terecht in op het voorkomen van extreme armoede. Maar in
het verhaal van Dieter Vandenbroeck ontbreekt naar mijn inzicht net de
individuele ervaring van moeilijke omstandigheden. Sommige mensen hebben
inderdaad een gevoel van frustratie en rancune dat hen het moeilijk maakt hun
eigen keuzes te maken. Het debat over hoe de samenleving met armoede moet
omgaan ontbeert wezenlijke interesse in de mensen die ermee te maken hebben.
Het bespreekbaar maken van de armoede, zo zegt men, helpt mensen, maar als men
over hen spreekt, niet met hen, zal dat weinig uithalen, omdat voor wie het
moeilijk heeft goed advies niet zomaar aangenomen wordt. Er gaat, zoals
Nussbaum beschrijft eerst een proces van erkenning aan vooraf. De begeleiding
mag ook niet uitgaan van een ander doel dan dat de betrokkene zelf de touwtjes
opnieuw in handen kan nemen. Zowel Nussbaum als Sennett kennen het werk van
John Rawls, de Theory of Justice maar
menen dat er heel wat op aan te merken valt. In Vlaanderen, zal ik nog maar
eens herhalen staat dat werk van Rawls niet ter discussie, lijkt voor sommigen
zelfs een soort bijbel. Tegelijk zal men er alles aan doen om Theodore
Dalrymple de grond in te boren, omdat hij er bijna reactionaire inzichten op na
zou houden. Soms maakt Dalrymple er ook een karikatuur van, maar als hij zijn
eerste boek dat bekendheid verwierf, Life at the bottom, laat zien dat in
Engelse gezinnen nauwelijks nog maaltijden samen genuttigd worden, zonder media,
maar gewoon gezellig samen rond de tafel, dan kan men dat toch niet afwijzen
als conservatief. Hij stelde ook vast dat in Indische families dat gebruik meer
gerespecteerd wordt. Net dan immers kan men met elkaar overleggen en nadenken,
vertellen en eventueel plannen maken. Maar ook moet zo een maaltijd bereid
worden en dat kan echt wel best aan schappelijke prijzen. De verschillen die
Dalrymple ziet worden door Dieter Vandenbroeck op het eerste zicht ook nog eens
bevestigd, waarbij dus een pak vragen rijzen, vooral dan over hoe men het probleem zal aanpakken. De ongelijkheid
zelf zal moeilijk zijn, maar de mogelijkheden van mensen om zelf meer hun leven
in handen te nemen… ach, natuurlijk, dan komen we in het neoliberale discours
terecht: wie goed presteert heeft het aan zichzelf te danken en wie faalt ook.
Paul Verhaeghe heeft over dat presteren ook wel een paar belangwekkende vragen
gesteld, want wie presteert, kan dat maar omdat er goed onderwijs was en een
goede omgeving… Net daarom is het van belang in de omgang met armoede de grote
projecten en dus grootscheepse projecten achterwege te laten en ervoor te
zorgen dat dit goed geregeld wordt op lokaal vlak. Het middenveld zou hier een
zaak van moeten maken, net als vrijwilligerswerk, want het gaat om het
ondersteuning geven. Het kan dan niet anders dat we verwijzen naar August van
Istendael, die in gezin opgroeide dat alles behalve kansrijk was, maar een
priester zag hem en merkte dat hij op school leek te falen, maar kon de ouders
overtuigen hem een plaats te geven waar hij behoorlijk zijn huiswerk kon maken.
Daarmee was het fundament gelegd voor een schoolcarrière die maar stokte toen
hij weigerde te doen alsof hij een roeping had. Toch zou de man het maken in
het leven.
Tot slot, we weten dat mensen soms met
omstandigheden te maken hebben, waar ze geen vat op hebben, zoals congenitale
mankementen, die medisch te behandelen zijn, maar waarvan de beleving voor de
betrokkene minder evident is dan men denkt. Daarom denk ik dat Nussbaum gelijk
heeft zich af te vragen hoe mensen met het toeval, met omstandigheden om te
gaan hebben, waar ze niet altijd meester over kunnen worden, maar wel mee
kunnen omgaan. De hele discussie over armoede is belangrijk genoeg, maar de
wijze waarop die nu gevoerd wordt, leidt tot een politisering van het probleem.
Het is moeilijk denkbaar dat er een samenleving zou bestaan zonder outsiders,
zonder drop outs. De uniciteit van de persoon speelt hierin mee, meer misschien
dan de grote kaders die onder andere Dieter Vandenbroeck op wenst te hangen.
Maar omdat men de aannames a priori niet onderzoekt, komt er ook geen discussie
op gang. De ene politieke richting steekt er veel Latijn in en verwijt de
anderen harteloosheid. Maar wie met netelige omstandigheden te maken heeft, zal
zich gelukkig prijzen dat er op het terrein mensen zijn die zich hun lot
aantrekken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten