Congo en kolonisatie à charge en à decharge
Dezer
Dagen
Vlaanderen en de koloniale kater
Waarom
men ooit een straat naar de “Stille in dem Lande”, Cyriel Verschaeve vernoemde
en vooral wanneer, blijft een raadsel waarop men geen antwoord geeft. Moeten we
ons de inspanning getroosten van de Maelse Steenweg de Lumumbalaan te maken of
waarom niet, de teruggekeerdenlaan? Want, men vergeet wel eens, hoe de “Dipenda”
burgers heeft getroffen, financieel, maar ook fysisch en zeker ook psychisch. Hoeveel
weten we van de onafhankelijkheidsstrijd van de Congolezen en wat heeft de soevereiniteit
het land gebracht?
We
kunnen natuurlijk nog maar eens over Leopold II beginnen, vertellen hoe hij
erin slaagde via Bismarck een kolonie te verwerven die vele malen groter was
dan het moederland, maar waar men verder weinig van wist, laat staan dat de
financiële implicaties voor de koning groter waren, lees, invrat op zijn
vermogen, want het duurde meer dan dertien jaar voor de kolonie een batig saldo
opleverde, dankzij rubber, maar ook andere producten zoals koper, diamant en
goud werd gevonden, hoewel daar zelden over gesproken wordt. We weten dus ook
niet hoe groot de revenuen waren en wie daarvan profiteerde.
Een
van de punten die de voorstanders van meer begrip en aandacht voor de slachtoffers
van de koloniale tijd naar voor halen is dat men die slachtoffers een plaats
moet geven, terwijl men, behalve de leden van een stam die op de
wereldtentoonstelling in Tervuren werden voorgesteld, in Vlaanderen en België
niet wist om wie het ging: het waren (aandoenlijke) zwartjes, maar hoe of ze
leefden, hoe ze, zeker na 1910 door een beter georganiseerde bestuurspraktijk
beter af waren, want er werden wegen, spoorwegen aangelegd, schepen voor de
riviervaart en het ontsluiten van delen van de binnenlanden kwamen het leven
verbeteren. Na 1960 zou een vorm van postkolonialisme de infrastructuur nog
even op punt houden, maar de Zaïrisering heeft, naar men zegt, het land de
doodsteek gegeven.
Patrice
Lumumba eren? Wie kan zeggen dat de man, die wellicht in opdracht van de VS en
België vermoord zou zijn geworden, die eer verdient en of hij een slachtoffer
kan heten van de koloniale tijd. Mijn twijfel berust op het feit dat de man,
voor zover we weten, op zeker ogenblik tot het besluit is gekomen dat de koloniale
bestuurspraktijk de bevolking niet ten goede kwam, maar er werden jongeren opgeleid,
sommige in de verpleegkunde, andere in andere disciplines, maar altijd met het
oog op het dienen van de kolonisator en dat hij, Lumumba daar geen vrede mee
had, siert hem. Alleen, in België, Vlaanderen schrijven weinig mensen over de
aard van het koloniale regime vanaf 1910, waarbij men weet dat onder meer pogingen
ondernomen werden om het land te valoriseren, wat koning Albert I in 1928
tijdens zijn reis door de kolonie zou ervaren, onder meer omdat hij – allicht tot
ontzetting van de meereizende verantwoordelijken – aangesproken werd door mensen
die onder meer de boot bedienden waarop hij reisde: “wij doen al het werk,
worden nauwelijks betaald en krijgen vernederingen te slikken”[i].
De
wreedheid van de koloniale praktijk na 1910 blijkt er een te zijn geweest van
versnelde industrialisering, terwijl het land en dus de bewoners nog op het
niveau van een overlevingseconomie leefden. Toenemend belang van muntgeld, onder
meer om belastingen te voldoen, maakte het voor de (gedwongen) werknemers van
de grote spoorweg- en andere ontginningsbedrijven, met hulp van de burgerlijke
bestuurders, die namens de koloniale overheid zich aan het koloniale charter te
houden hadden, moeilijk om zich aan de arbeid te onttrekken, maar tegelijk
werden ze onderbetaald en vaak gedisciplineerd.
Redenen
genoeg dus om de koloniale ambities van België bijna 100 jaar later af te serveren,
hoor ik te allen kante. Niemand kan zeggen, ook al omdat Adam Smith bezwaren
had geuit tegen de Britse koloniale ambities, dat die koloniale ambities zalig
makend zouden zijn, maar voor het UK, Frankrijk en Nederland bleken de revenuen
van de kolonisatie tijdens de negentiende eeuw aardig het economische product
van het moederland ondersteunden. Ook Leopold II wilde het land valoriseren en
beschaven, met de gekende gevolgen. Nu, volgens Piet Clement bestaan er
voorzichtige schattingen dat het reusachtige gebied ongeveer 9 miljoen mensen
kende in die tijd, rond 1928. Het feit dat de koning, Albert I, zich tijdens
reis inspande aantekeningen te maken en er naderhand een uitgebreid verslag
over te redigeren, waarbij bleek hoezeer hij doorheen de maskers van juichende
mensen heen leerde te kijken, daarmee de vergeefsheid van het propagandadoel onderkennend,
was mij dus niet bekend.
Wat
opvalt in dit artikel en andere bronnen is dat de koning kon vaststellen dat de
grote problemen van versnelde ontsluiting voor een cultuurschok hebben gezorgd,
niet enkel bij de bevolking die gedwongen aan het werk werd gezet, maar ook bij
de bedrijfsleiding. Het duurde enige tijd, maar van de zwartste vorm van
uitbuiting, met nauwelijks voorzieningen evolueerde men naar betere behuizing,
medische zorgen en training van de arbeiders, opdat ze niet als vanzelf aan
ontbering en arbeidsongevallen sneuvelden. Men creëerde op die manier wat rond
1960 de klasse van de évolués zou genoemd
worden Het blijft voor ons, die de situatie in Congo nauwelijks kennen,
moeilijk om de dynamiek te onderkennen, wat het vellen van oordelen, morele
oordelen wel bemoeilijkt. Toch moeten we ons ervan bewust zijn en blijven dat
we, in Europa een belangwekkend deel van onze welvaart te danken hebben aan de
koloniale exploitatie. Het geloof in de welvaart, de vooruitgang was voor
politici en opiniemakers toen een drijfveer, maar in de kolonie riep men niet
om jobs, wel om werkkrachten. Gedurende de koloniale tijd werd Congo steeds
beter bestuurd, , binnen de marges van de heersende opvattingen, waarbij men
weinig met zekerheid kan zeggen over het individuele gedrag van individuele
opzichters en administrateurs. Ook wat de positie van kerkelijke
hoogwaardigheidsbekleders en lokale missiepaters en -zusters, kunnen we
wellicht niet zo heel veel zeggen, want voor zover men erover hoort spreken,
deden zij hun uiterste best, maar waartoe
blijft onbesproken.
Toch
laat het artikel van Piet Clement zien dat niet iedereen blind was voor de misère
die werd aangericht, ongeacht de pogingen, vanwege de regering en de
exploitatiebedrijven de omstandigheden te verbeteren. Men leerde dat snel gewin
lijkt op kattengespin, in elk geval kon men gemakkelijk berekenen dat men de
bevolking niet kon aanvullen, eens men de aanwezige voorraad arbeidskracht had
uitgeput. Auguste Leopold Huys, Bruggeling van geboorte en Witte Pater, werd hulpbisschop
in “Opper Congo” en had met Albert een gesprek op het Tanganikameer. Hij toonde
aan dat de Belgische koloniale overheid grote verantwoordelijkheid had. Er ontstond,
zonder het te willen of kunnen overschatten, een klimaat waarin men de
arbeidskrachten en de bevolking beter wilde behandelen, om economische redenen,
om politieke redenen, want men wilde de Afrikanen niet met socialistische
spookbeelden, zoals het toen heette, besmetten.
Het blijft
van belang de omgang van Albert I met intellectuelen van zijn tijd, zoals Emile
Waxweiler onder de aandacht te brengen. De late negentiende eeuw kende een
grote groei van de sociale wetenschappen, waarbij mensen als Ernest Solvay, de
chemicus en stichter van het soda-imperium hun winsten in allerlei
ondernemingen van maatschappelijk nut, zoals wetenschappelijk onderzoek
inbrachten en zo (jonge) wetenschappers vleugels gaven. Het komt me voor dat we
over de ontwikkelingen in die tijd, onder meer over arbeidsorganisatie, sociaal
beleid lang niet zoveel weten als nodig is om bepaalde evoluties te begrijpen.
Overigens, Emile Vandervelde, de voorman van de POB, de Werkliedenpartij oftewel
de socialisten, als een loot van de stam van de doctrinaire liberalen, burgers
die een sociale ontvoogding van alle burgers belangrijker vonden dan het
beschermen van de bedrijfswinsten alleen, behoorde ook tot die kring. Albert I
was ook al vroeg doende in die richting na te denken en in Congo ontmoette hij
in Auguste Huys een zielsverwant, die begreep dat men de winsten van morgen
niet kon opofferen aan de uitbuiting van vandaag.
Deze
benadering van het probleem om te gaan met het koloniale verleden van ons land,
komt voort uit de gedachte dat men niet zomaar kan oordelen op basis van een
paar mooie principes. De kolonisatie kan men niet schrappen uit de
geschiedenis, het onrecht en de wreedheid die daarbij kwamen zien evenmin. Dat
Patrice Lumumba een gevaar vormde voor de goede relaties tussen België en de voormalige
kolonie, was een inschatting in een geopolitieke context. Of Lumumba een goed
leider was geweest kan men niet beweren, want hij kreeg de kans niet. Het is
daarom nodig de omstandigheden in Congo, vanaf 1883 beter te bestuderen, na te
gaan hoe verschillende krachten de zaak hebben aangepakt en in welke mate
gezondheidszorg aldaar tot ontwikkeling kwam. Reeds in 1906 werd in Brussel een
Instituut voor Tropische geneeskunde opgericht dat later in Antwerpen werd
gevestigd. Het laat zien hoe complex relaties blijken tussen verschillende
aspecten van eenzelfde fenomeen. De kolonisatie en de modernisering van de
geneeskunde hebben overigens voor een deel van de bevolking in Congo
lotsverbetering gebracht. Tegelijk groeide ook de frustratie, zoals uit de
beroemde speech van Lumumba, buiten het protocol, waarbij hij evengoed Kasavubu
aanviel als koning Boudewijn, die het werk en genie van Leopold II wenste te
eren.
Het
feit dat “évolués”, de beschaafde Congolezen, die in huizen woonden en zich
mochten inzetten voor de diensten en ondernemingen van de kolonisator en zo
beter af waren, geen toegang kregen tot universitaire studies, heeft die
frustratie gevoed. Toch kan men de vraag stellen hoe de regering in Brussel de
onafhankelijkheid had kunnen voorbereiden. De grote golf van dekolonisatie heeft
ook België niet onberoerd gelaten, alleen dacht men tijd te hebben. Dat bleek
buiten de waard gerekend en de vraag is of de koning, Boudewijn in 1955
dezelfde diepgaande gesprekken kon hebben met hoogwaardigheidsbekleders en de
kerkelijke hiërarchie als Albert in 1928. Hij werd enthousiast onthaald, toch?
Jawel, maar men kan zo een persoon via Potemkindorpen weg van de werkelijkheid
leiden. Het was Gaston Eyskens die mee de forcing voerde en de onafhankelijkheid
ging versnellen, wetende, zo valt te vermoeden, dat de buitenwacht, onder meer
de VS van het oproer gebruik kon maken om onder meer de aardmetalen in Katanga over
te nemen.
De
onafhankelijkheid heeft veel gebracht aan ellende, zo blijkt, maar klopt die
beeldvorming. Mobutu heeft zich als een clanleider gedragen, niet als een
politiek staatshoofd, maar de groei van
de bevolking sinds 1960 laat ook aflezen dat het land door onder meer
ontwikkelingshulp en medische bijstand een ongemeen snelle en omvangrijke
bevolkingsgroei heeft gekend. Voor zover men het kan overzien, lijkt er een
paradoxale spanning te bestaan tussen de aan Congo, Zaïre en dan weer Congo toegeschreven
armoede en hulpbehoevendheid en de ongemeen snelle bevolkingsgroei. De armoede
blijft intussen groot omdat de economische groei de bevolkingsgroei niet kan volgen,
terwijl de falende staat de groeiende behoeften niet kon/kan invullen. De
schuld van Belgische instanties aan de dood van Lumumba kan men ook blijken
recent onderzoek niet ontkennen, al is het enkel een morele schuld, dat wil
zeggen: men was op de hoogte maar ondernam er niets tegen.
De
vraag blijft dan hoe we tegen de postkoloniale tijd kunnen aankijken. Manu Ruys
sprak jarenlang over hoe de collusie tussen onder meer de toenmalige Société
Génerale – de holding – en het Congolese, Zaïrese beleid en andere
belanghebbenden, die grote infrastructuurwerken bouwden zonder dat die ergens tot
de nationale economie bijdroegen, de zogenaamde witte olifanten. De teloorgang
van de rivierscheepvaart en de ondergang van de spoorwegen – zegt men ons – had
te maken met corruptie en een ontbreken van een visie over de res publica. Dan
worden de daden verricht onder Leopold II en de wijze waarop met vallen en
opstaan een nieuw koloniaal bewind opgezet onder het Belgische regime er niet
minder wreed om, maar die zijn niet ongedaan te maken. We zullen die als
nazaten tot onze geschiedenis moeten rekenen, maar het verhaal waarin die
koloniale tijd gepresenteerd wordt, is zo donker gepresenteerd dat het niets
verklaard over hoe de samenleving in Congo zich vormde en helaas weer
ontrafelde.
Beelden
van Leopold II wegnemen, helpt niet begrijpelijk te maken hoe ons land werd wat
het was en is. Dat neemt niet weg, het behouden van de beelden, van de memorabilia
er ons wel toe oproept die geschiedenis te vatten. In Nederland wil men de
beeltenissen van P.J. Coen, de man die de gordel van Smaragd, Insulinde,
Indonesië onder voogdij van de VOC stelde en alle referenties aan hem
wegzetten, onder meer met het argument dat scholen na WO II opgericht die naam
kregen. Men kan de naam ongemakkelijk vinden, maar een jongensschool die de naam
Sint-Barbara meekreeg, was toch wat vreemd. Bovendien, haar vita leest zoals
vele andere, een goed in de format passende geschiedenis van een martelares.
Zou zij dan wel “juist” zijn, terwijl kapitein Thijs vermaledijd moet heten? Ach,
wie de geschiedenis wil herschrijven, moet toch wel eens bedenken hoe scherp
men reageert op andere vervalsingen. Beeldvorming komt niet vanzelf tot stand,
wordt ergens geïnduceerd en de historicus moet dat proces proberen te
doorgronden, à charge en à décharge.
Bart
Haers
[i] Zie
artikel Piet Clement over de reis van Albert en Elisabeth in 1928 naar Congo: https://www.journalbelgianhistory.be/nl/system/files/article_pdf/BTNG-RBHC%2C%2037%2C%202007%2C%201-2%2C%20pp%20175-221.pdf
Reacties
Een reactie posten