Opstoot van Nederlands nationalisme
Dezer Dagen
Nationalisme?
terug van nooit weg geweest
![]() |
Camillo Benso di Cavour was als minister van Piemonte bezig met de eenmaking van Noord-Italië maar Galibaldi wilde heel Italië eenmaken, wat Cavour niet wilde, omdat Garibaldi dan de held ware geworden. |
Is
het zo verwonderlijk dat in Nederland nu een nationalistische koorts de kop op
steekt? Bekeken vanuit een ander tijdsgewricht wel, maar men moet zich toch
afvragen of men zomaar een en ander kan afwijzen. Maar men kan toch in gemoede
Nederlander wezen en Europeaan, deels om pragmatische redenen, deels ook op grond
van een afgewogen oordeel?
Nationalisme,
democratie en liberalisme gaan samen, want de moderne democratie waarin er voor
een leidende rol van kerk en koning of keizer geen plaats meer is, of waar hun
rol ernstig beperkt is, zal andere bindende verhalen nodig hebben, wil men
mensen erbij betrokken houden. Het valt op dat men die samenhang niet goed wil
zien en dat we meer dan 70 jaar na WO II en 27 jaar na de val van de Muur en
het verdwijnen van het Pakt van Warschau nog altijd geen gemeenschappelijk
verhaal hebben ontwikkeld, ook al omdat historici er niet toe gekomen zijn een
nieuwe synthese te formuleren.
Men
kan begrijpen dat wie naar de Europese geschiedenis vanaf de late negende eeuw kijkt
vooral de breukvlakken en vele langjarige conflicten ziet, waardoor de neiging
kan ontstaan zich met die natie te vereenzelvigen waar men het meest mee
vertrouwd is. In die zin blijft de geschiedenis zoals die in de negentiende eeuw
en vroege twintigste eeuw werd gecanoniseerd nawerken en laat ze toe ons terug
te plooien op een veilig verhaal. Maar dan zou iemand als Thierry Baudet toch
moeten weten dat Nederland groot werd dankzij de inwijking van Vlamingen en
Brabanders, van joodse mensen uit Spanje en Portugal om nog te zwijgen van
Franse Hugenoten. Verder kan men nog narekenen dat in Brandenburg en andere
delen van Pruisen, waar de Dertigjarige oorlog behoorlijk had huisgehouden ook
weer mensen uit relatief overbevolkte gebieden in de Nederlanden aantrok om het
gebied opnieuw economisch leefbaar te maken. We kunnen over die migraties
binnen Europa nog wel meer vertellen, terwijl we dan nog niet goed begrepen
hadden hoe ideeën al zeer vroeg gingen migreren, na het verdwijnen van de oude
Romeinse netwerken via de kerkelijke en abatiale netwerken.
In
diezelfde negentiende eeuw waar na de catastrofe van 1870 in Sedan de Fransen
zich hervonden en in de nasleep intellectuelen en politici gingen zoeken wat ze
van de vermaledijde Pruisen konden leren, ontwikkelde zich ook op verschillende
niveaus en in verschillende gremia vormen van kosmopolitisme, waarbij het
Marxisme de nationale identiteit door klassenbewustzijn verving. Anderen gingen
op zoek naar een Europese vredesgedachte, waarbij de Amerikaan Andrew Carnegie
heel wat middelen heeft samengebracht. Men kan Henri Pirenne met enig recht een
Belgisch historicus noemen, die aan het einde van de negentiende eeuw een
groots opgezette Histoire de la Belgique opzette - opgemerkt dient hierbij dat
hij dat opus magnum opzette om te zien waar er nog lacunes in de kennis zaten,
dat zijn onderzoek gepaard ging aan het uitgeven van bronnenbestanden,
archivalische en literaire en dat hij doorheen zijn onderzoek de vele sporen
die het historische landschap liet zien aan bod liet komen. Maar Pirenne
schreef ook een Histoire de l'Europe en verder dacht hij ook na over de relatie
tussen christelijk en mohammedaans gedeeld verleden rond de Middellandse Zee,
in een boek met de titel "Mahmed et Charlemagne".
Verre
van mij om het oeuvre van Pirenne als het nec plus ultra te beschouwen, wel kan
ik zo laten zien dat men niet zomaar moet aannemen dat we in een en dezelfde
periode slechts een evolutie zouden zien. Merken we ook op dat bijvoorbeeld
Oostenrijk-Hongarije na 1849 op zoek ging uit de verscheidenheid toch enige
eenheid te scheppen.
In
een artikel over het opsteken van een Nederlandse nationalistische koorts, valt
onder meer te lezen dat in de jaren zestig en zeventig de idee veel instemming genoot
dat men vooral niet nationalistisch mocht zijn en dat kosmopolitisme een betere
manier was om naar de wereld te kijken. Als student geschiedenis had ik ooit
een merkwaardige discussie over de vraag of men trots mag zijn op wat in het
land, België dan wel Vlaanderen gerealiseerd is geworden. Sommige deelnemers
vonden dat ongepast voor een student geschiedenis, want men diende vooral oog
te hebben voor het onrecht en het falen van datzelfde land. Anderen meenden dat
men zich niet beter mag voelen dan de grote buitenwereld. Slechts een enkeling
vond dat gepaste trots ruimte liet voor kritiek en dat men met de kennis van
achteraf veel kan veroordelen, zonder dat de betrokkenen er zich rekenschap van
konden geven.
Later
volgde er nog een discussie over Cavour en Garibaldi, waarbij ook Gramsci - al was die meer dan een generatie jonger en
bekend werd als strateeg van het communisme in Italië, met uitstraling buiten
die beweging - om het hoekje kwam kijken. Natuurlijk kan men zich altijd
afvragen wie het grootste was, de grootste staatsman of de grootste strateeg,
maar is dat dan het doel van de geschiedschrijving? Of past het een
weloverwogen oordeel tot zulke conclusies te komen. Het debat leek heftig te
worden toen ik bestreed dat men die vragen moet stellen, want dan verliest men
het zicht op wat er zich heeft afgespeeld. Desgevraagd gaf ik mee dat in een
poging te argumenteren waarom Cavour dan wel Garibaldi de grootste was, men
gemakkelijk een soort argumenten zou bevoordelen en als niemand de
tegenargumenten te berde zou brengen, zou iedereen wel in de zalige zekerheid
verkeren dat Cavour de grootste staatsman was, maar men zou niet het hele
slagveld overzien. Dat Cavour én Garibaldi de eenheid van Italië bewerkten, ook
door elkaar tegen te werken, vond ik best een interessant inzicht.
Misschien
kan men dit een academische discussie vinden, maar geleidelijk heb ik in
discussies over bijvoorbeeld Vlaams nationalisme gemerkt hoe men zowel aan de
zijde van bestrijders als de voorstanders het overzicht bewust in de mist
hulde. Een groots opgezette studie van de sociale en economische geschiedenis
van de stad Gent tijdens de regering van Karel V en diens opvolger Filips II
kreeg in de Vlaamse media nauwelijks aandacht, wellicht omdat het werk te
erudiet was opgezet en uitgevoerd, mogelijk ook omdat het beleid van Karel V,
zeker ten tijde van de fameuze opstand in 1538 tot 1540, waarbij de vorst even
tijd nodig had om de weigering van de stad haar aandeel in de oorlogskas te
betalen te beoordelen, waarna hij een symbolische vernedering van de
bestuurders voldoende achtte om vervolgens met de stad een aantal hervormingen
door te voeren die de stad gedurende veertig jaar ten goede zouden komen,
afgezien van de gebruikelijke conjuncturele dipjes[i].
Men kan dat dus met enig recht een geslaagde operatie noemen. Maar in de
negentiende heeft men de mythe van de vernedering zo dik in de verf gezet,
waardoor de hele context uit het beeld verdween. Had Keizer Karel kunnen
overwegen de stad van de kaart te vegen? Gezien de omvang van de stad, gezien
de ligging ook zou er spoedig opnieuw een nieuwe nederzetting ontstaan zijn.
Maar Karel V wist ook dat de stad in het graafschap veel gewicht had en dat
zelfs verbanning van de leidende elite weinig aan het zelfbewustzijn had
veranderd. In Terwaan had de keizer overigens minder scrupules, maar wie weet
wat er daar aan de hand was geweest.
Die
geschiedenis van de stad Gent in de zestiende eeuw heeft nu nog steeds
aanleiding tot een eenduidige lezing waarbij men de vernedering van de trotse
Gentenaars naar voor schoof, waarbij men wat graag blind blijft voor de
ontwikkeling van de stad tot aan de oprichting van de Calvinistische Republiek
van de Ryhove en Hembyze onbekend. Overigens geldt dat ook voor de
verschillende Calvinistische republieken die Vlaanderen en Brabant kenden in
die periode. Over oorzaken en gevolgen moet men zelfs niet beginnen, want dat
vergt zoveel detailkennis dat een leek gillend weg zou lopen, denken
journalisten en historici.
Wat
we dus als nationalisme vooruit geschoven zien worden is een gouden legende.
Voor Nederland komt men dan ook gemakkelijk in de knoop want de algemene
beeldvorming heeft het lastig met de Republiek, niet als een gouden tijd, wel
als een periode van voortdurende conflicten tussen Staatsgezinden en Oranjeklanten
- mocht dat wat oneerbiedig klinken wil ik me graag excuseren -, alleen weet ik
niet of een Thierry Baudet de politiek van de Ware Vrijheid, van Johan de Witt
dus belangrijker zou achten als die van Willem II en Willem III, de Koning-Stadhouder.
Ook hier is de vraag enigszins onzinnig, Willem II probeerde in 1650 de wet te
verzetten in Amsterdam en de zittende, staatsgezinde elite af te zetten als
legitieme bestuurders in ruil voor hem verknochte eerder de zaak van de Dortsche
Synode gezinde calvinisten. Die lijn in de geschiedenis, een permanente strijd
rond de dynastieke en staatkundige positie van de Oranjes vormt in het
zelfbeeld van de Nederlandse nationalistische drijverijen geen punt. Michiel de
Ruyter en Maarten Tromp stonden in dat conflict huns ondanks soms ter discussie.
Men kan gemakkelijk een heldenverhaal brouwen, maar men zal toch wel oog moeten
hebben voor de onderlinge verhoudingen binnen de admiraliteiten en de
weigerachtigheid van de Staten-Generaal om veel te investeren in de marine,
omdat men wist dat de kost de baat vooruit gaat. Ook Johan de Witt zou ervaren
dat een slagvaardige vloot voor de Republiek van wezenlijk belang was. Goed
onderhoud en regelmatige vernieuwing van de vloot, zoals Maarten Tromp dat
voorstelde, was evenwel een zaak die de penningmeesters van de Provinciale
Staten en de Staten-Generaal niet gemakkelijk konden voorhouden.
Kortom,
wie een gouden legende wil schrijven kan volstaan met hoogtepunten of een
enkele keer met het verhaal over hoe vanuit een dieptepunt nieuwe hoogten
bereikt werden. De kracht van de natie wil men immers belichten en mensen
aansporen zich daaraan te spiegelen. Maar wie naar het discours van Wilders en
Baudet kijkt, zal wel eens horen refereren aan Tromp of Michiel de Ruyter, aan
de VOC ook, over de Patriotten horen we minder, omdat die geschiedenis niet zo
helder is, dan is het duidelijk dat een nationalistisch discours weinig zoden
aan de dijk zet, omdat men vaak niet doorheen de mist van dergelijke
geschiedschrijving de werkelijke prestaties zien kan.
Het
Europa van vandaag is het resultaat van eeuwenlange onderlinge conflicten, van
dynastieke en soms nationalistische aard. Na Wereldoorlog II heeft men de
verantwoordelijkheid van verschillende stromingen voor de rampen die nazisme en
communisme vormden onderzocht. Men kan van een beperkend nationalisme, zwaaiend
met gouden legenden, weinig zinvolle inzichten verwachten. Maar men kan ook
niet zonder een motiverend verhaal om mensen verbondenheid bij te brengen, hoe
soft dat ook klinkt. In het debat over nationalisme hebben auteurs als Marc
Reynebeau en anderen voortdurend gewezen op het feit dat een nationaal
bewustzijn niet op feitelijke, laat staan objectief observeerbare gegevenheden
zou berusten. Het gaat dan bij nationalisme in getemperde of geëxalteerde vorm om
verwachtingen van burgers op een terrein waar de ratio niet altijd de boventoon
voert.
Het
gemak waarmee men de nationalistische gaarkeuken aanstookt, moet iedereen die
even verder wil denken verontrusten, want zonder een betrokkenheid bij een de
persoon overstijgend gegeven als de natie kan men geen goed beleid formuleren
en ook geen bereidheid opwekken zich mee voor het algemeen belang in te zetten.
Ook dat begrip, algemeen belang is al decennia voer voor discussie: kan men dat
wel formuleren en kan men er consensus over bereiken. Dat nu vormt juist de
winst van de democratie dat men accepteert dat men niet altijd algehele
consensus over onderwerpen kan bereiken en dat men dus ook bij de regelgeving
de minderheid ook een plaats gunt. De biografie van Maarten Tromp laat zien dat
hij als zeeman in dienst van de toenmalige admiraliteit het lang niet altijd
onder de markt had, waarbij hij de mariene belangen van de republiek diende,
zonder de confrontatie met anderen in de bestuurskamers uit de weg te gaan.
Daarover lijkt het in het verhaal van Baudet en consorten niet te gaan.
Ook
de Europese Eenmaking heeft haar betekenis in het nationale debat, waarbij men
behalve de baten ook de stabiliteit wel eens in kaart kan brengen. Wie in onze
(recente) geschiedenis dat project een ondergraven van de nationale identiteit
ziet, moet beseffen dat na WO II verschillende overwegingen, onder meer van
militaire aard - al werd de Europese Defensie Unie nooit werkelijkheid - maar
dus vooral van economische aard, maar ook van politieke aard, hun belang
hadden, want wie vandaag naar de wereld kijkt en die vergelijkt met wat er
zestig jaar geleden voorhanden was, moet men begrijpen dat er intussen wel een
Europees burgerschap heeft wortel geschoten. Ook Europa kan, verwijzend naar de
Aufklärung en niet alleen dat facet van onze cultuur, enige betrokkenheid opwekken, durf ik te
hopen, want van buitenaf zal er geen heil komen.
Bart
Haers
[i]
Johan
Dambruyne, Corporatieve Middengroepen. Aspiraties,
relaties en transformaties in de 16-eeuwse Gentse Ambachtswereld. Academiapress
Gent 2002.
Reacties
Een reactie posten