De zorgzame staat en zelfbeschikkingsrecht
Reflectie
Zin geven, zin vinden
& gelukkig wezen in een
open samenleving
![]() |
Belfort en Lakenhalle waren niet het werk van de hogere overheden, maar het werk van de stadsgemeenschap zelf, vooral van een elite, maar toch. |
Waarom uw en mijn geluk de
overheid aanbelangen? Omdat men nu eenmaal bij alle politieke families de zaken
gronden bekeken heeft en de belofte van blijvend geluk voor eenieder als programmapunt
onder een of andere vorm vastgelegd. De belofte van grote persoonlijke
vrijheid, vrijstelling van onrecht en de mogelijkheid zelf persoonlijk geluk na
te streven. Nu wisten filosofen als Plato en Aristoteles al dat we ons geen
voorstelling van geluk kunnen voorstellen dat we er iets van ervaren hebben.
Ook stelde het voor hen niet zo heel veel voor. Hun pleidooien voor een zekere
onthouding en zich vooral niet hechten verwezen naar wat de Stoa gedurende
eeuwen zouden uitdragen. Toch is bijvoorbeeld Aristoteles wel interessanter, in
de mate dat die genot niet afwees, noch vond dat men zich ten koste van alles
mocht kapot genieten. Overigens, hoe het wel moet, dat bleef ook voor hem een
moeilijke zaak, het onvindbare midden.
De
weg naar het geluk, het zoeken naar het goed leven komt ons de laatste decennia
meer dan ooit aangewaaid en nooit werden er meer zelfhulpboeken gemaakt om ons
de weg te tonen. Aangezien het geluk als politiek issue altijd verpietert tot
de grootste algemene deler, maakt het ook duidelijk dat de opdracht van de
overheid niet daar gezocht moet worden. Begrijpelijk was het wel, dat beloven
van geluk, want ook de Amerikaanse Grondwet spreekt erover. Alleen kan men daar
enkel beloven dat iedereen naar geluk mag streven, niets zeggend over het
resultaat van dat streven.
Wie zal objectief vaststellen
of iemand gelukkig is/geleefd heeft? Sociologen en psychologen zoeken ernaar om
te begrijpen waarom kiezers balorig en burgers vertoornd blijken. Het feit dat
we vandaag in een goed georganiseerde samenleving mogen vertoeven, wekt zo te
zien nieuwe wensen op en bovendien moet alles ook nog eens per direct geregeld
worden. Daar hebben niet enkel politici een verantwoordelijkheid in, want ook
journalisten en commentatoren laten zich niet onbetuigd en weten hoe ze de boel
moeten aanjagen. Decennia lang was het duidelijk dat politici maar met de
vingers te knippen hadden en klaar was kees. Dat gaf hen macht, die door de
bevolking soms met ergernis bejegend werd, maar even vaak deed men er zelf ook
graag profijt mee, want snel een telefoonaansluiting krijgen, was best
meegenomen. Waarom men al die jaren zo moeilijk een aansluiting kon krijgen? De
Regie was een staatsonderneming en het principe van First in-First out werd
niet rigoureus toegepast. Politici hadden wel veel van die ijzers in het vuur
en hoe hoger in de pikorde, hoe meer men gedaan kon krijgen.
Gelukkig werd het publiek
kritischer en aanvaardde niemand nog die voorkeursbehandelingen. Objectieve
bejegening ten aanzien van burgers werd het overheidspersoneel ingepompt en dat
bleek voor de werking van de instellingen een goede zaak. Dienstverlening op
maat moet niet bij de regelgeving geregeld te worden maar wel dient men daartoe
de nodige instrumenten aan te reiken. Maar het gaat erom dat mensen in een
parlementaire rechtsstaat gelijke rechten hebben maar dat niet iedereen op
dezelfde manier van die rechten gebruik kan maken, omdat sommige rechten pas
met het klimmen der jaren belang krijgen of omdat werkgever is in plaats van
werknemer en dat verandert wel een en ander.
Het is maar dat gelijkheid
nastreven zonder de verschillende omstandigheden die mensen ervaren in rekening
te brengen het welbevinden in de samenleving ernstig kan ondergraven. Teveel
toespitsen op alle mogelijke verschillen kan er wel toe bijdragen dat mensen in
het labyrint hun weg niet meer vinden en dat schaadt ook het welbevinden.
Kortom, politici dienen te waken over de overzichtelijkheid en voorspelbaarheid
van de wetgeving, in zekere zin transparantie, maar in dit geval komt de
transparantie voort uit de logica van een overzichtelijke wetgeving en een
bestuurlijk apparaat dat voor concrete besluitvorming in casu niet moet
luisteren naar wat politici zeggen, doch alleen de wetgeving en reglementen als
gids hebben en het eigen oordeel. Het is van belang te begrijpen dat die
autonomie een voorwaarde moet heten voor een goed functionerend overheidsbestel
en toch houden politici er niet erg van. Cliëntelisme onderkennen ligt altijd
gevoelig, maar het kan voor gemor zorgen. Goed beleid neemt dus enigszins
afstand van wat de administratie doet, al is de minister wel verantwoordelijk
en soms krijgen bewindspersonen gevallen op hun bordje, waar ze zelf nauwelijks
iets mee te maken hebben gehad, al acht de oppositie en de pers hen wel
verantwoordelijk.
Hoe de overheid kan bijdragen
tot uw en mijn welbevinden, blijft nog maar de vraag want aan de ene kant zal
de overheid in een open democratische samenleving de negatieve vrijheden
garanderen, maar wil men werkelijk goed af zijn, dan moet de overheid ook tot
op zekere hoogte positieve vrijheden aanbieden, de voorwaarden scheppen dus.
Als men de discussie over negatieve vrijheden en positieve onderzoekt, dan
merkt men de overheid soms aangejaagd wordt die positieve rechten te
versterken, gewoon omdat die principieel juist is, terwijl het best zo kan zijn
dat men in de praktijk niet de beoogde resultaten haalt. Kinderen met een
migratieachtergrond die hier opgroeiden, vielen onder dezelfde
onderwijsregelgeving als autochtone kinderen en toch stelt men vast dat niet
alle kinderen het hele onderwijsprogramma met vrucht weten af te ronden. Maar
heeft men zicht op wie het wel goed doet? Of waarom sommige kinderen wel goed
functioneren omdat het onderwijs, ASO dan wel TSO voor hen wel iets betekenen
kan. Toch roept men voortdurend uit dat het onderwijs niet geschikt is voor
zwakke leerlingen. Maar wellicht is het niet een Vlaams Volksvertegenwoordiger
die een leerling kan enthousiasmeren voor het onderwijs.
Zo kan men allerlei
beleidsdomeinen bedenken waar de politieke overheid krijtlijnen kan trekken,
maar het succes ligt in handen van mensen op het terrein, of het nu over
monumentenzorg of bijvoorbeeld jeugdpsychiatrie gaat. Als we de brandbrieven in
de media bekijken, dan zou het wel eens kunnen dat men het geheel uit het oog
verliest en vergeet dat de rol van de overheid nooit ertoe kan strekken het
individuele welbevinden van individuen te verzekeren. Maar de overheid heeft
wel veel op zich genomen, vaak via het middenveld, rond welzijn, gezondheid en
andere facetten van het leven opdat mensen er zelf iets van kunnen maken.
Toch zien we dat allerlei
burgeractivisten de overheid tot meer initiatief willen bewegen en soms gaat
men daarbij wel eens uit de bocht. Politici laten zich graag mobiliseren door
actiegroepen om zo hun profiel aan te scherpen. Als we al sinds goed dertig,
veertig jaar een uitgebouwde welvaartstaat kennen en er de vruchten van zien,
dan is het ook zo dat we sinds goed twintig jaar niet goed meer weten wat de
zegeningen zijn van het "Rijnlandmodel". De besparingspolitiek was
nodig, in tijden van economische onzekerheid, maar we weten nog steeds niet of
die ergens toe geleid heeft, omdat men voortdurend andere parameters in het
debat brengt.
Wat maakt mensen blij? Een
job? Maar die kan ook zorgen voor burn out dan wel bore out. Het kan zijn dat
mensen er geen genoegen uit putten, maar tegelijk bestaat er nog steeds een
bedrijfscultuur waar controle alles bepaalt. Doch, men kan dat niet toespitsen
op het neoliberalisme, wel heeft die stroming een aantal
managementsinstrumenten versterkt, waarbij gezegd kan worden dat sommige
geleidelijk ook weer in vraag gesteld worden. Soms lijkt er ook tegenspraak tussen
een concept als corporate governance en neoliberalisme te bestaan of ontdekt
men dat zoiets als meritocratische bedrijfscultuur uiteindelijk net niet de
beste talenten boven laat drijven.
Eigen aan het neoliberalisme
blijkt de vijandigheid tegen de overheid als belemmering voor economisch
succesvol handelen. Reagan en Tatcher deden in die zin wat politici zelden
doen, de macht van de politiek inperken. Ook Guy Verhofstadt vond dat de staat
het probleem was en in zekere zin was de kost van het staatsapparaat niet in
verhouding tot wat de staat leverde en dat is nog altijd niet evenwicht
gebracht. De vraag is niet of er een staatsmacht nodig is, want in een anonieme
samenleving, dat wil zeggen, een samenleving waar we de meeste van onze
medeburgers niet (kunnen) kennen, waar onze blik door onze omstandigheden
beperkt wordt, is er een arbitrage nodig, om te verhinderen dat er een oorlog
van allen tegen allen ontstaat. Toch kan de staat dit alleen als ook de burgers
die verwachting koesteren en zelf geen vijand voor de anderen worden. In het
economische gebeuren is er ook arbitrage nodig, arbeidswetgeving en
kwaliteitscontrole van producten.
Hoe moet die staat dan
functioneren? Die staat veruitwendigt de samenleving, die inderdaad deels contingent
tot stand is gekomen, niet volgens een plan. Ook politieke instituties hebben
een zekere mate van toevalligheid, al zorgen de jaren en de ervaringen er wel
voor dat de rationaliteit ervan toeneemt. In de mate dat burgers mondiger zijn,
kan het ook via de weg tot betere werking komen. De zaak rond Oosterweel, waar
relatief kleine groepen succesvol politici op andere gedachten brachten en hen
dwongen beslist beleid af te breken, heeft mij aan het denken gezet over de
vraag of burgeractivisme alleen tegen projecten gekeerd kan zijn. Nu lokale
politici steeds meer meegaan in de gedachte dat de auto de grote boosdoener is,
wat veiligheid en gezondheid betreft, waarbij heel scherp op uitstoot van
stikstof en CO² wordt gemikt, vraag ik mij af hoe men ertoe kan komen de
positieve rol van de auto in de mobiliteit van mensen heeft gespeeld en toeliet
allerlei gebeurtenissen mee te maken, van voetbalmatchen tot
operavoorstellingen in Alden Biesen of een tentoonstelling in Le Grand Hornu om
nog van al die uitjes naar Kaatsheuvel of de grotten van Han... Ten gronde, de
auto was inderdaad een bron van vrijheid en een instrument om hoeken en kanten
te ontdekken, waar men anders nooit kwam. Nu vliegtuigtickets zo goedkoop zijn
geworden, als je tijdig reserveert, kan men dus verder reizen in minder tijd,
maar het blijft de vraag of men al die vijandschap tegen de auto als
transportmiddel moet blijven aanjagen. Voor het welbevinden was de auto een welgekomen
vehikel.
Nu men van overheidswege
tegelijk de jobs in de autoassemblage wil bewaren en tegelijk de auto wil
bannen uit steden, binnensteden, zodat vele winkelbedrijven naar de invalswegen
verhuizen, vernietigt men niet alleen die oude stedelijke weefsels, maar
verhoogt men ook de nood aan automobiliteit. Ook het openbaar vervoer zal men
moeten herdenken, wat de overheidsinbreng betreft, maar ook de efficiëntie en
het aanbod. Volgens een aantal politici moet men vraaggestuurd werken, maar als
men op een avond toekomst in Brugge en men wil per bus naar huis, dan is de
kans groot dat men dertig minuten moet wachten om hemelsbreed twee km te
overbruggen, maar die voor voetgangers niet zo aangenaam is. Heel regelmatige
ritten langs de R30 zou al veel oplossen. Maar met de huidige structuren en de
loonkost gaat dat niet vanzelf. Betaalbaarheid bleek de achillespees van het
gratisbeleid dat goed 14 jaar geleden het credo vormde.
De staat moet in de ogen van
sommigen voor elk probleem oplossingen bieden terwijl anderen menen dat de
overheid zich best niet teveel met het persoonlijke leven inlaat. Bovendien, zo
blijkt wel vaker, komen de oplossingen die politici en experten aanreiken niet
altijd tot gewenste uitkomsten. Paul Frissen heeft zich daar als bestuurskundige
al meermaals over gebogen, maar net als het gaat over de vraag of de overheid
ons welbevinden kan realiseren, zal hij zeer afstandelijk reageren. De
voorzieningen die ontwikkeld werden, van pensioenen, werkloosheidsverzoeningen
en andere, ziektewetregelingen, vormen geen zuivere kost, als men ziet dat het
alternatief veel ellende kan veroorzaken. Tegelijk ziet men hoe politici
voortdurend hameren over jobs terwijl in West-Vlaanderen de ene regio al op het
niveau van de frictiewerkeloosheid evolueert, terwijl andere, de Westhoek
vooral, lange tijd niet tot grote groei kwam, maar mobiliteit bracht soelaas en
dus wonen velen uit de regio algauw in Gent of Leuven. Maar dat zijn
pragmatische benaderingen, gekoppeld aan een haat-liefdeverhouding met de streek,
het dorp van oorsprong. Sommigen zijn blij in Gent te leven, anderen missen Lo
en Boezinge, Watou.
De overheid heeft sinds 100
jaar en meer veel geinvesteerd in kunstonderwijs omdat men mensen nodig had
voor het goede leven, het versieren van het leven. Zo bezien doet de overheid
meer voor het welbevinden, maar valt het niet mee de activiteiten van de
overheid in perspectief te zien. Kan enig overheidshandelen mijn geluk bepalen?
Men kan er niet omheen dat de overheid een grote werkgever is en vele taken op
zich heeft genomen, waardoor het altijd makkelijk is te vragen waarom de
overheid deze of gene taak op zich heeft genomen, terwijl men niet altijd ziet
hoe dit mensen ten goede komt. Het feit dat het onderwijs in Vlaanderen veruit
goedkoper is dan in de omringende landen, op Duitsland na, maar ook dat de
kwaliteit hoogstaand genoemd mag worden, ondanks pogingen daaraan te morrelen
in functie van meer gelijkheid, komt zelden in beeld omdat men meent dat de
mensen die tekorten hebben meer aandacht verdienen.
Begrippen als welbevinden,
welzijn, gelijkheid en vrijheid, ze blijven de debatten over de
maatschappelijke en over politieke ordening kleuren en de breuklijnen aangeven.
Maar nog eens, kan het levensgeluk van elk van ons aan de anonieme overheid
overgelaten worden? In de mate dat de overheden ertoe bijdragen dat positieve
vrijheden bevorderd worden, zeer zeker, zonder dat dit afbreuk doet aan wat we
er zelf toe willen bijdragen, onze eigen inspanningen.
Kan het zijn dat we het
moeilijk hebben dat spanningsveld tussen het individuele en het
maatschappelijke, waarbij we wel die instituties nodig hebben om er iets van te
maken, maar dat we zelf ook onze eigen weg moeten gaan. In de praktijk van
alledag moeten we en willen we rekenen op wat de samenleving te bieden heeft
aan mogelijkheden, soms op heel onverwachte terreinen, zoals de voorzieningen
voor dementerenden of de organisatie van het waterbeheer voor de landbouw. Een
minimale loyauteit? Die is nodig, maar dat betekent dan meer dan geen wetten
overtreden, al is dat een goed begin. Die wetten mogen dan niet al te dwingend
zijn, zodat het eigen oordeel ook nog een plaats heeft. Of nog, de staat moet het zelfbeschikkingsrecht juridisch garanderen, maar kan ook bijdragen om personen te versterken om de zelfbeschikking te realiseren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten