Pirenne en de Vlaamse Beweging
Reflectie
Henri Pirenne, Pieter Geyl
en een onopgelost debat
![]() |
Mijn artikel gaat over een hoofdstuk iiit dit boek van Jo Tollebeek waarin een aantal artikelen en lezingen zijn samengevat. |
Moeten
we nog over Pirenne spreken? Algemeen is zijn werk afgeserveerd en dat ligt in
een wetenschappelijke context ook voor de hand, want theses, hypotheses dienen
onderzocht. Bovendien is het natuurlijk nog maar de vraag hoe men tot bepaalde
hypotheses kan komen, als men er geen bronnen voor heeft. Tijdens de oorlog
werd Pirenne in 1916 gedeporteerd en na de oorlog werd hij wel eens de
onderkoning van België genoemd. Onder meer Pieter Geyl vond het ongehoord dat
Pirenne de geschiedenis van dit land zou laten beginnen bij de Romeinen of nog
vroeger. Meer nog, voor Geyl bestond België domweg niet en de Vlamingen dienden
vooral te weten dat er alleen de Nederlanden zijn als heimat, land,
gemeenschap. De Vlaamse Beweging heeft in navolging van enkele scherpzinnige
geesten die these van Geyl overgenomen en Pirenne verketterd, zonder ooit een
letter van Pirenne te hebben gelezen.
Dat
het werk van Pirenne door het onderzoek van zijn opvolgers en andere historici
gedateerd is, ligt voor de hand, het omgekeerde zou pas verbazend zijn. Zijn
hoofdwerk heet voor velen zijn "Histoire de la Belgique" te zijn,
maar wellicht belangrijker was zijn onuitputtelijke energie om bronnen op te
sporen en uit te geven, of te doen uitgeven wat anderen vonden. Jo Tollebeek
beschrijft in zijn verzamelde opstellen over het werk van de historicus dat
Geyl Pirenne keihard heeft aangevallen, maar daarbij vooral drogredenen
aanvoerde. Pieter Geyl was dan ook een polemist die vooral zijn gelijk
bevestigd wilde zien. Dat Pirenne meer dan wie ook bijgedragen heeft aan een
groter inzicht in de geschiedenis van het oude graafschap Vlaanderen, heeft
Pieter Geyl niet kunnen ontkennen noch het feit dat Pirenne het belang van de
Bourgondiërs hoger inschatte dan tot dan toe te doen gebruikelijk was.
Een
lang verhaal kort verteld: Geyl verweet Pirenne dat hij België als natiestaat
een geschiedenis gaf, waarbij de Nederlander meende, Pirenne zonder meer een
loopje nam met de werkelijkheid. Voor Pirenne begon de geschiedenis van wat
België was en is bij de Karolingen en het verdrag van Verdun (843) of de
"Eden van Straatsburg" (842), de oudste teksten in respectievelijk de
voorloper van het Duits en het Frans. Toen het middenrijk min of meer opgedoekt
raakte, ontstonden twee rijken op het continent, waar de versnippering snel zou
toeslaan, als gevolg van de feodale regels, maar ook de zwakheid van de
vorsten. Zo vormde onder meer de Schelde
de grens tussen het keizerrijk en het koninkrijk - maar het zou tot de 11de
eeuw duren voor men er zich zorgen om ging maken. De toenemende macht van de
graven van Vlaanderen en de uitbreiding van het graafschap over de Schelde,
waarbij ondermeer Ename een andere functie kreeg en de burcht een abdij zou
zijn geworden, ontstond ook een dubbele loyauteit, tegenover de Franse koning
en de Duitse keizer. Edoch, lange tijd bleven die vorsten behoorlijk zwak,
zodat het allemaal niet hard gemaakt kon worden en zeker niet de soezereiniteit.
Pirenne baseerde zijn inzichten niet op verzinsels maar op nauwkeurig
bronnenonderzoek, wel wetende dat tot de twaalfde eeuw documenten wel bestaan
maar niet overdadig en niet altijd voldoende aansluitend om vragen te kunnen
voorzien van antwoorden. Pirenne schreef zijn geschiedenis overigens ook als
onderzoek en minder als synthese. Geyl verweet hem de geschiedenis van een niet
bestaand land te schrijven, terwijl Geyl goed wist waar zijn oudere collega mee
bezig was en dat was nu eens niet een nationalistische geschiedschrijving, want
dan had Pirenne wellicht met een boekdeel kunnen volstaan.
Opmerkelijk
is ook dat Pirenne na WO I voorzitter werd van een Commissie die de
oorlogsgebeurtenissen dienden te documenteren. Het was niet de bedoeling het
militaire aspect van de oorlog te documenteren, want dat kon het legermuseum
beter, tegelijk wilde men niet alleen de archieven van
overheidsinstellingenbetreffende de oorlog verzamelen, die onder de bezetting
door waren blijven werken, maar ook egodocumenten, persoonlijke verslagen en
particuliere archieven. De commissie werkte dan ook met provinciale en lokale afdelingen.
Tien jaar lang kon de commissie werken en er bestaat in het Rijksarchief,
waarin de commissie in 1928 is opgegaan een verslag van de archieven en stukken
die men heeft kunnen verzamelen. Het blijft mij verbazen dat men bij de
herdenking van 100 jaar WO I nauwelijks of niet naar die documenten heeft
gekeken of er althans niet over heeft gesproken.
Jo
Tollebeek legt de nadruk op de positie van Pieter Geyl, die vond dat hij de
Vlamingen wonderlijk goed begreep en vanuit Londen, met zijn onuitputtelijke
kennis, kon hij hen sturing geven. Twee problemen deden zich zo te zien voor:
na 1918 verscheurde een heftige tweespalt de Vlaamse Beweging, enerzijds immers
waren er de minimalisten, met als bekend gezicht Frans van Cauwelaert en aan de
andere kant waren er de activisten en vooral een deel van de frontbeweging, die
op inspiratie van Cyriel Verschaeve met België wilde afrekenen. Voor hen was
Pieter Geyl een ideale leidsman en het is me altijd opgevallen dat men in de
Vlaamse Beweging altijd de theses van Geyl is blijven aanhouden, zonder het met
zoveel woorden te zeggen.
Nader
beschouwd is dat te zot voor woorden, want als iemand Vlaanderen een eigen
geschiedenis heeft gegeven, dan is het wel de uit Verviers afkomstige Pirenne.
Alleen al de bronnenpublicaties hebben daartoe bijgedragen. Pirenne zag
overigens in die dynamiek van de Vlaamse verstedelijking een van de sleutels om
de geschiedenis te begrijpen, net zoals de ontwikkeling van stedelijke
instellingen het vorstelijke centralisme wisten te beperken. Geyl was zo
obsessief bezig met de idee van een Groot-Nederland, een nieuwe Bourgondische
staat, dat hij de verdiensten van Pirenne botweg negeerde. Dat blijkt echter
niet zo te zijn, maar de erkenning van de verdiensten van Pirenne als
historicus, zowel wat de bronnenstudie als de synthese aangaat, nam niet weg
dat Geyl geen moeite spaarde om België zelf te vernietigen, als hij daar vanuit
Londen toe in staat zou zijn. Zo nam Geyl bijna onverkort de visie op de
Bourgondische Nederlanden over, behalve dat hij de taal als bindende kracht
toch belangrijker achtte.
Bij
leven heeft Geyl met zijn antipirennisme veel
weerklank gekregen, in de jaren na WO I hoopte hij, met anderen, dat samen met
Duitsland en met de völkische studiekringen België, Frankrijk maar ook het
burgerlijk liberalisme teniet gedaan zouden kunnen worden. Die Völkischen, waar
ook Erich Ludendorff zich bij aansloot was geënt op bewegingen in de
negentiende eeuw, maar kreeg tijdens het Interbellum een verhevigde lading,
gekant tegen Versailles en Pirenne, die ademde niet alleen België, maar ook
Versailles, Verlichting en - als gevolg van zijn gevangenschap in Duitsland -
heftig gekant tegen Duitsland en Pruisen. Geboren in Verviers woonde hij dus
jaren dicht bij de grens met Pruisen, weliswaar het Rijnlandse deel, met Aken
als grote stad en verder natuurlijk Köln. Voor Pirenne, die in zijn studietijd
in Leipzig en Berlijn had gestudeerd, was het opvallend dat hij van zijn zonen
moest vernemen dat in Berlijn de
studenten en professoren Geschiedenis aan de vooravond van WO I opvallend
nationalistisch waren geworden en ook wel antisemitisch.
Geyl
had het goede recht er politieke inzichten op na te houden, maar net als die
studenten en professoren in Berlijn, instrumentaliseerde hij het metier,
negeerde hij zelfs feiten en data als het hem zo uitkwam. In de Vlaamse
Beweging hebben nadien publicisten niet echt veel bijgedragen aan de vorming
van grote nieuwe inzichten, al waren mensen Ludo Milis, Chris Vandenbroucke en
Erik Defoort wel bezig met kwesties die op dat breukvlak lagen. Milis zat in
1985 in Male een congres voor over de evolutie van de taalgrens, waar de
intussen oud geworden medestander van Geyl, prof. Petri het woord voerde, in
verband met de moeilijke kwestie van de aanwezigheid van Germaanse
nederzettingen tijdens en na de Romeinse tijd. Voor zover ik mij herinner was
het hele verhaal oeverloos, maar er waren andere bijdragen, die wel het
aanhoren waard waren.
Jo
Tollebeek nam het artikel over de houding van Geyl ten aanzien van de scheiding
van Noord en Zuid, in 1585 en het herstel van de Nederlandse stam. Hij ging
zich daarbij te buiten aan scherpe verwijten aan het adres van Pirenne. Beide
heren zijn overleden, dus met de persoonlijke kantjes van de animositeit hoeven
we ons niet in te laten. Maar het probleem blijft wel bestaan dat de
"tegenstanders" van België en de idolate belgicisten zonder meer
blind zijn voor wat Pirenne en na hem François Leopold Ganshof, Hans van
Werveke en opvolgers hebben aangedragen. De Vlaamse Beweging heeft met het
afwijzen van het zevendelige werk, "Histoire de la Belgique" ook de
inzichten verworpen over de culturele en economische geschiedenis van wat nu
Vlaanderen is. Nog eens, sindsdien is er veel onderzoek verricht, maar veel
ervan blijft hangen in de ivoren torens van de universiteiten.
Zo
schreef Veronique Lambert in een doctoraat over het ontstaan van een
identiteitsbesef in Vlaanderen rond 1302 en in Normandië en Engeland naar
Hastings, 1066. Nationalisme ontstaat en leeft op als mensen om de een of
andere reden de noodzaak ervaren zich verbonden te weten. In Vlaanderen zal het
conflict tussen Filips IV de Schone en de graaf, Gwijde van Dampierre uitlopen
op een annexatie, waar de graaf weinig aan kan veranderen, want de koning heeft
Robrecht van Bethune, de erfopvolger in gijzeling genomen. Echter, delen van
Vlaanderen en vooral Brugge zal zich verzetten tegen de annexatie. Daarbij
speelden nationale gevoelens een rol, maar zeer zeker ook andere, want de stad
vreesde niet enkel statusverlies, er was het ook het risico dat de economische
successen wel eens op koninklijke tegenwerking konden botsen. In Gent dacht men
met de Franse koning wel nog zaken te kunnen doen, maar toch was er een kleine
groep naar Brugge en Kortrijk getrokken, tegen de wil in van de gezeten
burgers. Wie had gezegd dat geschiedenis eenvoudig te vertellen zou zijn.
Pirenne zag de veelheid van bronnen en begreep dat er een hoop werk te doen
was, dat hij zelf nooit alleen kon behappen. Maar al lezend en werkend kwam hij
tot onder meer zijn Geschiedenis van België, waaruit dan weer nieuwe inzichten
voort zijn gesproten en bij de vele projecten van tekstedities, kwamen nieuwe
thema's op de voorgrond, die later door opvolgers werden verdergezet, zodat we
nu beschikken uit een behoorlijk omvangrijke verzameling bronnen voor de
Zuidelijke Nederlanden en een methodologisch kader dat verder reikt van het
overschrijven van archiefbestanden . Geyl heeft op dat vlak ook al niet zo heel
veel bijgedragen.
Pirenne
kon als internationaal befaamd historicus ook lezingen houden die de aandacht
voor het oude Graafschap Vlaanderen en de hele regio van Maas en Schelde
aanscherpte. Het valt namelijk op dat als men grote Europese syntheses wil
brengen, over de middeleeuwen en de nieuwe tijden, de zuidelijke Nederlanden
bijna altijd buiten beeld blijven. De rol van de Calvinistische republieken,
niet enkel in Gent, met Hambyze en co, maar ook in Brugge, Oostende,
Antwerpen.... blijft derhalve vaak onbesproken. Maar laten we wel wezen, ook in
Vlaanderen is de aandacht voor die periode niet vermeldenswaard. Nog altijd
eindigt onze geschiedenis in 1585 en herneemt ze ongeveer in 1960, als het wel
gaat is er enige aandacht voor de wereldoorlogen en voor de sociale strijd.
Merkwaardig genoeg leven links en rechts bijna identieke taboes, over het
bezette België tijdens WO I en WO II, over industrialisering in Vlaanderen
vanaf... 1815 met Gent als motor en later kon Antwerpen die evolutie
versterken. Een historicus zoals Geyl wilde een these bewezen zien, Pirenne
kwam als gevolg van zijn onderzoek tot inzichten, die men dan ook als
onderbouwde theses kan beschouwen. De Vlaamse Beweging had redenen om het
moeilijke samenleven binnen een natiestaat in vraag te stellen. De kritiek op
de Franstalige these dat België Latijns zou zijn of niet, maakte noch maakt
indruk, maar bewoog wel de gemoederen, tot de tijd van het Egmontpact en de
discussies over een nieuwe staatstructuur. Maar men heeft allicht te
gemakzuchtig de Groot-Nederlander Pieter Geyl gevolgd, al klaagde die dan weer
dat de Vlamingen zo een stijfkoppen bleken. Het is daarom dat ik aan dat
artikel van Jo Tollebeek aandacht wenste te besteden, want de kwestie blijft in
Vlaanderen zelf het inzicht in de vele steden en stadjes die samen al vroeg tot
vermunting van de economie aanleiding heeft gegeven en daarmee sneller tot
ontwikkeling van het platteland aanleiding heeft gegeven. Want waarom blijft men in vele debatten zo
gemakzuchtig de vroegere en meer actuele geschiedschrijving negeren? Is
geschiedenis een soort weetjesvergaarbak geworden, zoals het, volgens Tollebeek
ook al vroeger het geval was geweest? De vraag is dan ook dat wie klaagt dat
mensen de evolutietheorie weigeren te aanvaarden, ook moet nadenken over de
vraag waarom men de wetenschappelijke geschiedschrijving zonder opgave van
redenen kan negeren? De kwestie Geyl versus Pirenne lijkt ver van ons af te
staan, ze blijft wel zorgen voor een onuitgesproken onwil de geschiedenis, de
wetenschappelijke geschiedschrijving van onze regio de nodige aandacht te
geven.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten