Langs het tuinpad van mijn vader: over dialecten en cultuurtaal
Dezer
Dagen
Over standaardtaal, cultuurtaal en dialecten
In
memoriam Johan Taeldeman
![]() |
Ook zonder pijp bij de hand, kon hij ons begeesteren voor taalkundigen. |
Les krijgen van een bevlogen man
als Johan Taeldeman blijft ook zovele jaren later nazinderen, vooral omdat hij
mij enkele inzichten meegaf, die dezer dagen van enig gewicht zijn, zoals over
het belang van een cultuurtaal en de reden
waarom authentieke dialecten haast vanzelf verdwijnen, met de laatste mensen
die ze bij de geboorte en opgroeien meekregen.
In het
eerste jaar aan de universiteit, kwam ik erachter dat niet iedereen in de
roemruchte faculteit der Letteren & Wijsbegeerte het Nederlands met enige
flair sprak. Natuurlijk kon ik best genieten van de colleges van Prof. dr.
Walter Prevenier of Prof. dr. Raymond Vervliet, al sprak de ene vlot en de
andere niet zonder een zweem van geaffecteerdheid, een op het eerste zicht
geur- en kleurloze zin voor perfectie. Toch was het niet onaangenaam te
luisteren naar zijn uiteenzettingen over de autonomie van de literatuur. Andere
hoogleraren, zoals Rudy Doom en Ronald Commers spraken ook met een groot gemak
een algemeen Nederlands, wat in de loop der jaren steeds meer uitzonderingen
leken te worden. In Tweede Kan werd het menens, toen de ideeën van Pierre
Bourdieu en anti-elitaire opvattingen ter sprake kwamen en studenten met groot
gemak hun streektaal gingen cultiveren. Toen ging ik ook het keuzevak
Historische Taalkunde over taalverandering bij Johan Taeldeman volgen. Maldegem
Kleit was me niet onbekend en ik had al iets van hem gelezen in de krant. Het
viel me op dat deze dialectoloog er tegelijk een zeer verzorgde taal op
nahield, ook als je hem in een eethuis, Het Zuidwesten kon tegenkomen, waar ik
als kotstudent wel eens een betere maaltijd ging gebruiken.
De
discussies over het elitaire van het ABN, een taal die mijn vader op het
college van Eeklo tijdens de oorlog ook al had helpen bevorderen en het
authentieke van het dialect kregen bij Taeldeman een andere betekenis, want hij
maakte duidelijk dat als de vissers ander tuig gaan gebruiken, woorden soms een
nieuwe betekenis konden krijgen, maar veel vaker verdwenen de woorden gewoon.
Kon het gebeuren dat een dialectwoord toch enige verspreiding kende, in de
standaardtaal werd opgenomen, dan had te maken met de wijze waarop het woord in
de schone letteren verscheen. Kan men echter in het Nederlands niet spreken van
“Mijol” omdat het woord via Herman Teirlinck en diens club al naargelang de
ernst Magna Carta of “Marie Jolles”, M.C. en dus ook Mijol Club, een
herengenootschap, dan omdat het woord in de beslotenheid van de club gold en
van de streek zelf, Westelijk Brabants. De mijol is volgens sommigen het
spelletje met de platte schijven die je een gleuf moet doen glijden over een
houten bak. Een andere betekenis? Juist, het vrouwelijke geslachtsorgaan. De
verheven taal kan niet zonder glibberige woorden, zou men kunnen denken, maar
als we zien hoe datzelfde orgaan heel vaak met een Engels woord vermeld zien
worden, ‘pussy’ of ‘cut’, dan ziet men toch hoe rijk de dialecten waren die er
iets moois of iets grofs van konden maken.
Het
Nederlands is vandaag voor Vlamingen niet altijd meer de taal die ze spreken,
laat staan waarderen, want onder invloed van cultuursociologen hebben we moeten
leren aanvaarden, zegt men, dat het Nederlands een stijve, ongezellige taal zou
zijn. Terwijl Frankrijk opnieuw en wellicht wat vergeefs de taal in de
buitenwereld opnieuw wat glans wil geven, zien we dat in Vlaanderen elk gesprek
over taal eindigt op de onoverbrugbare kloof tussen aanhangers van de dialect
nabrouwende legioenen en een paar honderd Franchimontezen, die het opnemen voor
het Nederlands. Net Taeldeman begreep beter dan wie ook dat het Nederlands inderdaad
als cultuurtaal moet gelden en dat dialecten, hoe mooi ook, altijd behoren tot
een tijd toen mensen in kleine kringen leefden van dorpen en groepen van
dorpen. De eenmaking van de taal in natiestaten kreeg in Vlaanderen een andere
betekenis, want het Nederlands bevorderen was een uiting van assertiviteit
tegen de Natiestaat die Franstalig wilde zijn, omdat ze anders niet kon zijn.
Was
Guido Gezelle om allerlei redenen een aanhanger van het West-Vlaams als
authentieke taal, dan zat er wellicht een zekere rancune in tegenover een
Nederlandse schoolmeester en wellicht ook een overtuiging dat het Nederlands de
taal was van de Protestanten en hij was te overtuigd katholiek om daar veel
affiniteit mee te voelen. Voor het overige werd in Vrijzinnige middens en ook
wel in het katholiek onderwijs geijverd voor een standaardtaal, het Nederlands
omdat men begrijpelijk zou wezen van Groningen tot de Somme (Goddomme). In die
zin heeft mevrouw Mia Doornaert gelijk als ze zich ergert aan de teloorgang van
een fraaie spreektaal en de vele taalfouten die ze voortdurend hoort en leest.
De VRT was in een ver verleden de vaandeldrager van een beschaafde taal – en begin
nu niet te gniffelen, want het woord beschaving is haast vergeten, zo te zien –
waarbij we ook taalwenken kregen van Mark Galle en waar een schrijver als Claus
nu eens hield van het Hollands dan weer ook zijn moedertaal, het Westvlaams
ging cultiveren.
Met
Johan Taeldeman kan men ijveren voor zo een tweetaligheid, wat sommige mensen
ook wel weten op te brengen, die evengoed in het idioom van hun dorp of stad en
in het Nederlands zich best weten te redden en zelfs nog iets bij te brengen
aan de taal. Want dialecten behoren tot een oude wereld, een ambachtelijke
wereld, waarbij alaam, omstandigheden voor de nodige woorden zorgde, waarbij de
ene binnenvetter minder woorden nodig had dan de extraverte diva die overal het
eerste en het laatste woord had. De taal weerspiegelt de samenleving en vormt
die ook, zoals Taeldeman zegde, wat in de taal zelf ook weer aan de orde komt.
De
teloorgang van dialecten lag besloten in een politieke, economische en
culturele evolutie, waarbij men kan denken aan pogingen tot taalkundige
eenmaking van landen als Frankrijk. Reeds in de zestiende eeuw ziet men dat
verschriftelijking ook in de Nederlanden tot grotere taaleenvormigheid
aanleiding gaf, die toenam met de groei van steden, eerst Brugge en Gent, later
Antwerpen en vervolgens de Republiek, Amsterdam op kop. Ook de politieke
eenwording, die met de samenvoeging door Karel V in een groot erfland
institutioneel gesanctioneerd werd. Deze evoluties brachten ook mee dat men
zich in steden een betere burgers dacht te zijn, terwijl de kleine luiden van
den lande nauwelijks verstaanbaar spraken, zodat taal inderdaad een
onderscheidend element vormde en de kloof in het landschap tussen stad en
platteland scherp in beeld bracht. Vandaag bestaat, anders dan sommigen in Gent
of Antwerpen denken het onderscheid tussen stad en platteland nog nauwelijks,
gewoon omdat grote delen van Vlaanderen, bijna 80 % in de Stadstaat woont en nog nauwelijks 1,5 % van de bevolking een directe band heeft met de
landbouw. Overigens, aan de herenboeren van Zuid-Limburg, Brabant of de polders
moet men dat verhaal niet vertellen, want zij stuurden indien ze er slim genoeg
voor waren hun kinderen naar het college. Onze schoolmeesters deden hun best en
spraken met wisselend succes Nederlands, maar dan schrijven we al 1969 of 1975. Maar die mensen werden wel gevormd in
onderwijsinstellingen waar men aan de taalbeheersing heel wat aandacht
besteedde.
Aan de
andere kant hebben pedagogen en andere cultuurdragers gedurende bijna dertig
jaar het belang van de standaardtaal als cultuurtaal terzijde geschoven en
hebben de pedagogen in het onderwijs kennis van taalkunde, grammatica en
syntaxis onderuit gehaald. De spellingshervormingen hebben ertoe geleid dat
taalminnende mensen in verzet gingen tegen de voorstellen en ontstond er een
kloof in de wijze waarop mensen met taal omgaan. Het kan dus moeilijk anders
dan dat mensen zich niet veel meer gelegen laten aan een behoorlijk
taalgebruik. Het gaat niet om een foutloos taalgebruik, want soms heeft men er
behoefte aan de taal te kleuren, zeker de spreektaal en als men mensen moet of
mag toespreken. Je kan altijd wel accenten horen, zoveel is zeker en soms werkt
het storend dan weer maakt dat lichte accent het luisteren aangenamer.
Stellen
we vast dat er inderdaad beter Nederlands gesproken wordt, zelfs in Brugge, dan
merken we inderdaad ook dat velen een soort streektaal spreken, die nog
verbonden is met de oude situatie, want in Vlaanderen had je niet kleine
eilanden van dialecten, behalve enkele steden, zoals Gent en Brugge, terwijl
bijvoorbeeld het taallandschap in Binnen-Vlaanderen tussen Maldegem en
Geraardsbergen en Ronse aan de Zuidrand een bijna gelijkaardig dialect liet
zien. Het Antwerps, de stedelijke variant is geleidelijk uitgezwermd tot ver
buiten de stad, heeft het Brabants zelfs enigszins weggedrumd. Men kon leren
bij Johan Taeldeman hoe dat onder meer via enculturatie en later via de media
dat de taalgebieden de strikt lokale vormen heeft weg gedrukt. Tegelijk mag men
zich vragen stellen over de wijze hoe onderwijs en media het
Standaardnederlands tot een cultuurtaal kan verrijken. Nu is het inderdaad,
helaas ook voor jongeren een vreemde taal lijkt. Ook in Nederland ziet men dat
de openbare omroep (NPO) minder bijdraagt aan de vorming van een cultuurtaal.
Sociologen,
pedagogen, cultuurbrengers als Tom Lanoye zouden er zich best eens over beraden
of de stempel “elitair” voor het Nederlands nog wel passend is, of bekakt. Het
kan zijn dat men daar niet van houdt, maar tegelijk kan men niet doen alsof
mensen een echte band hebben met streekidiomen. Iemand die “schuun Geints”
klapt, dat kan charmant zijn, maar evengoed klinken als lompe vulgariteit. Het
is wellicht de toon die de muziek maakt. Met dank aan Johan Taeldeman, ben ik
mij nog meer voor taalkunde gaan interesseren, maar de lectuur van schrijvers
als Daisne, Elsschot en Gilliams hebben me wel overtuigd van de kracht van het
Nederlands. Ook sprekers, zoals Geert van Istendael en actrices hebben me
overtuigd dat het mogelijk moet zijn de cultuurtaal die het Nederlands is eer
aan te doen en ze indien mogelijk te verrijken.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten