Kritiek van de democratie en iets over de zegeningen





Dezer Dagen





Wat kiezers willen




Curia Julia waar de senaat samenkwam,
was in het oude Rome, ten tijde van de
Republiek een centrum van besluitvorming,
waar men niet zomaar tegenin kon gaan.
Onder de Keizertijd kwam de senaat
ook op andere plaatsen samen. 
Er zijn verkiezingen ophanden. Zoals het hoort in een democratisch bestel met een parlementaire volksvertegenwoordiging want die moet regelmatig opnieuw samengesteld worden door middel van algemene en geheime verkiezingen – geheim wat de uitgebrachte stemmen aangaat – waardoor iedereen vrij haar of zijn stem kan uitbrengen. Dus zijn verkiezingen een normale activiteit en moeten we misschien hopen dat partijen en media wat minder opgeschroefde aankleding voor verzinnen, wat minder het nieuws willen maken. Het gaat om het oordeel van de kiezer, maar hoe komt die tot haar of zijn oordeel?

Gaat het alleen om nut, voordeel(tjes) of gaan kiezers na wat hun leven maakt tot wat het is en hoe de politiek daar een rol in speelt. Gaat om angst of om hoop en verwachting, waarmee we dicht komen bij wat de grondwetgever in gedachten had, namelijk de vorming van een intieme overtuiging. Ook in strafzaken brengt men die gedachte in stelling, waarbij het de vraag is of men zo een oordeel altijd kan staven met onweerlegbare argumenten. Toch gaat het niet over twijfel, maar om de vraag of we ons achter een partij kunnen scharen, achter politici en wat ons ertoe brengt aan te nemen dat ze zullen doen wat wij van hen verwachten. De moeilijkheid is dat we wel ongeveer weten hoe de hazen lopen, hoe de gang van zaken in het ondermaanse, in onze contreien vorm heeft gekregen en hoe wij daar op onze beurt een en ander aan toevoegen of wegnemen om het dan weer te moeten overlaten aan komende generaties. Luide stemmen beweren dat we er een rommeltje van gemaakt hebben, want de natuur zou naar de knoppen gaan, maar dan vergeet men dat er in de afgelopen tweehonderd jaar in Europa, de tijd van de Industriële Revolutie dus tal van kwesties aangepakt, van ziekten over infrastructuur tot wereldbeelden en dan hebben  we het nog niet gehad over productiemethodes, de stoommachine noch over mobiliteit – idem – en de reorganisatie van de publieke ruimte en het bouwen van nieuwe steden. Er werd heel wat voordeel gehaald van al die ontwikkelingen, inzake levenskwaliteit, democratisering en zelfbeschikking. Alleen nemen we die verworvenheden voor gegeven, evident, zonder dat we er nog over piekeren hoe het zou zijn als die waren weg gevallen.

Verkiezingen gaan over het aanduiden van volksvertegenwoordigers die zich over de afwikkeling van kwesties moeten buigen, waarbij dadendrang belangrijk is en ook wel resultaten. Maar wat voor mens- en wereldbeeld hanteren deze politici? Het gaat om controle, maar meer fundamenteel om wantrouwen: burgers zijn onbetrouwbaar, frauderen en doen niet wat van hen verwacht wordt, maar wie weet altijd zeker wat moet? Als men wetenschappelijke gegevens heeft, dan is het verhaal rond, hoeft men niet meer te twijfelen, men kan het probleem oplossen. Zoals al vaker gebleken is, een saillant voorbeeld blijft de Nederlandse onderwijspolitiek van hervormingen, die reeds in 2007 werd afgeserveerd door de commissie Dijsselbloem, omdat de onderzoeken wel wetenschappelijk leken, maar nooit op hun deugdelijkheid in de praktijk waren getest, blijken wetenschappelijke data niet altijd zo betrouwbaar of aanwendbaar. Of beter, de voorgestelde hervormingen en vernieuwingen waren theoretisch aantrekkelijk, maar men keek daarbij niet naar de leerlingen en al evenmin naar de leraren en het verdere verloop van de schoolloopbaan. Het gaat er wellicht om dat men de doelmatigheid van onderwijs, kinderen en jongeren klaarstomen voor een later gevuld leven, onmiddellijk inzetbaar op de “markt”, maar omdat kinderen verschillen, kan men ze in het begin wel en later niet meer door dezelfde mangel halen. Wanneer dat begin eindigt blijft stof leveren voor discussie. Ging het alleen maar daarom dan kon iemand wel de knoop doorhakken, maar de vraag reikt verder en betreft behalve de kwestie van de gelijkheid ook die andere vraag, namelijk hoe kinderen hun eigen ontwikkeling onderscheidend vorm kunnen geven, want dat was en is hopelijk nog steeds ook cruciaal in het onderwijs. Het gaat inderdaad om verdienste, maar om meer dan wat papierwerk. De ontwikkeling van kinderen en jongeren vallen niet altijd te sturen, net omdat er in een (jong) mensenleven ook zoveel contingentie aanwezig is, dingen die zijn zoals ze zijn niet omdat ze noodzakelijk zo zijn, maar eerder het gevolg van meerdere invloeden. Het onderwijs heeft daar altijd vrij rigide abstractie van gemaakt, maar een keer onderwijs verplichtend wordt – hier bestaat leerplicht, geen schoolplicht – zal men keuzes moeten maken en bemerken dat sommige keuzes elkaar uitsluiten, zoals gelijkheid (van kansen) en de keuze voor excelleren van kinderen, jongeren, maar daarom niet altijd in dezelfde domeinen. Naast excelleren dan wel nivelleren naar een gelijk niveau is er de vraag hoe onderwijs kinderen opvoeden kan tot autonome volwassenen die over voldoende inzicht beschikken om vrij en vrank hun leven te leiden, als goede mensen die goed willen samenleven. Als men ideologisch hardnekkig vasthoudt aan de idee dat alle kinderen dezelfde soep moeten eten, kan men wellicht ook bedenken dat niet voor alle kinderen diezelfde soep even voedzaam of gezondheid bevorderend mag heten. Nog eens en ten overvloede, de hervormers die ertoe deden waren doorgaans niet de braafste van de klas, maar doorgaans behoorden ze tot de slimste van klas.

We vernemen slag om slinger dat we moeten verdichten, maar er lopen dorpen leeg, voorzieningen, van winkels tot banken verdwijnen uit dorpen, maar ook scholen en andere overheidsdiensten, zodat dorpen in de buitengebieden min of meer onleefbaar worden. Bij keuzes vanwege de overheid overheersen ratio’s, zoals bij bedrijven, maar het kan zo voorvallen dat bijvoorbeeld lokale scholen verdwijnen, omdat er te weinig leerlingen zijn, wat dan weer andere jonge mensen zal hinderen om zich in het dorp te vestigen dan wel er te blijven, waardoor de aanwezigheid van nieuw leven onmogelijk wordt. Bovendien merkt men dat dan andere diensten, zoals het vredegerecht uit het stadje of de centrumgemeente verdwijnt, want de mensen kunnen toch wel op eigen kracht bij die instantie geraken. Quod non of toch zeker niet altijd en er komt bijkomende mobiliteit van. De reden waarom men vredegerechten heeft geconcentreerd in de steden heeft dan weer tot gevolg dat mensen dan wel naar de stad moeten en zo mee de ochtendspits verzwaren, want er vallen altijd wel zaken te beslechten. De Gele Hesjes zijn onder meer woest omdat hun voorzieningen steeds verder van huis te situeren vallen en het openbaar vervoer hun dorpen nog nauwelijks bedient. Moet iedereen dan in de stad gaan wonen? Nieuwe voorsteden zonder eigenheid?

Men wendt bepaalde ratio’s aan die an sich best zinvol blijken, maar het valt op dat men geen oog lijkt te hebben voor onverwachte, laat staan ongewenste neveneffecten, omdat maatregelen tot stand komen in een bestaande situatie en vaak het stempel van urgentie dragen, zonder dat men ertoe is gekomen na te gaan hoe de bevolking daarop zal reageren, om maar een klein detail op tafel te leggen. Zoals Richard Sennett als Paul Frissen hebben er op hun eigen manier op gewezen dat overheidsinstanties, zeker de planners en beleidsmakers vaak wel goed thuis zijn in hun dossiers en perfect weten wat experten aan de universiteiten en andere onderzoeksinstituten denken, maar dat die inzichten niet meer gedeeld worden of niet helemaal gecommuniceerd worden met het publiek. Wie het niet meer weet komt aanzetten met wetenschappelijk onderzoek, desnoods van Harvard, dat niemand heeft gezien en waar men verder ook geen inzicht in geeft. Bovendien kan het voorkomen dat de experten zelf van god los gezongen blijken. Sennett beschreef in zijn werk “ambachtsman” hoe experten tot de conclusie gekomen waren dat ze hun kennis niet meer kunnen delen met een nochtans hooggeschoold publiek, maar onwetend over de “werkelijke” gang van zaken.

Ook Martha Nussbaum had het in haar essay over politieke emoties over het feit dat de experten, of ze met klimaat, veiligheid of gezondheidszorg bezig zijn, geen idee meer hadden van wat de buitenwacht zou kunnen weten en beoordelen. Paul Frissen liet dan weer overtuigend zien dat de situatie nu eenmaal zo is dat de beleidsmakers voortdurend achterpoortjes sluiten zodat er een inderdaad sluitende wetgeving ontstaat, maar waarbij het kan gebeuren dat er toch nog onverwachte gebeurtenissen zich voordoen, die men dan voor de toekomst wil voorkomen. Dat genereert dan zoveel wet- en regelgeving, die het voor overheid en burgers niet altijd gemakkelijk maakt te weten waaraan zich te houden. Politici zouden in hun ijver dus ook moeten nakijken of een wet niet overbodig is of in de uitvoeringsmodaliteiten bepaalde prerogatieven van burgers raken, zelfs  aantasten.

 Prerogatieven van burgers? Daar spreekt men maar liever niet over, want al heeft iedereen grondrechten en door de grondwet gegarandeerde rechten, mensen krijgen de indruk dat op zoveel domeinen wetgeving tot stand wordt gebracht, over het verdichten van woongebieden – waardoor vanzelfsprekend het recht te wonen waar men wil in het gedrang komt, al zijn er goede redenen voor; ook de preventieve gezondheidszorg reikt ver. Maar overigens, komen we dan weer niet uit bij de problematiek van het leeglopen van het platteland, wat in Frankrijk en Nederland niet altijd even gelukkige gevolgen heeft in die regio’s?

Het kan belangrijk zijn voor politici, experten, journalisten… te onderkennen dat ze wel heel veel inzicht hebben verworven in deelgebieden van de wetenschappelijke kennis, maar dat, zoals Richard Sennett in zijn werk “Stadsleven; een visie op de metropool van morgen”, betoogt, kan men zowel met gesloten systemen werken maar ook en evengoed kan onderzoeken of open systemen geen voordelen bieden, waarbij men dus oog heeft voor onverwachte mogelijkheden, ten goede n ook ten kwade. De visie van Bernard Mandeville dat totale deugdzaamheid en fatsoen autodestructief werken, kan men ook als een onderdeel van de liberale maatschappijvisie zien, wat overigens Karl Marx niet heeft tegengesproken, want de rafelranden van de samenleving zijn voor hem niet minder noodzakelijk als de bourgeois en de arbeiders. Al een paar decennia vraag ik me af of men zich alleen kan richten op het nazisme als bedreiging van de liberale democratie. Karl Popper en Friedrich von Hayek begrepen dat het socialisme uitvoering geven als een gesloten en besloten systeem naar slavernij moeten leiden. De vijanden van de open samenleving moet men te weer staan, maar men herkent ze niet enkel in de totalitarismen van de twintigste eeuw, al mag men ze niet negeren. Toch is de grote totalitaire verleiding lang niet van de lucht en blijkt technologie inzetbaar om de open samenleving te knevelen. Intussen krijgen we wel te maken met vormen van polarisering waarbij altijd weer oude demonen opduiken.

Want als een partijvoorzitter komt aandraven met zekerheid en de media herhalen dat steeds weer, dan kan niemand, noch politici noch analisten of experten vertellen dat dit niet iets is waar mensen zouden voor tekenen, voor zekerheid. Edoch, de Volksgenoten van de voormalige DDR kregen ook zekerheid aangeboden, maar ze liepen weg, want het welvaartspeil in West-Duitsland liep algauw mijlenver vooruit op het Arbeiders- en boerenparadijs. Echter, het is niet omdat men daar geen vrede mee heeft, dat men dan in een ruk ultra neoliberaal zou wezen, of erger nog, enfin, waar men dan politiek staat, moet men niet meer vernoemen. En net daar ligt het grote falen van het politieke, publieke debat. Het publieke debat is meer dan wat analisten ons vertellen dat er gaande is, of wat politici ons beloven in de aanbieding te hebben. In theorie kan het debat niet falen, omdat alles wat in de samenleving te berde wordt gebracht of gezwegen, er deel van blijkt uit te maken; de werkelijkheid laat zien dat het debat niet altijd open verloopt. Als een gereputeerd journalist na dertig jaar werken rond het onderwijsbeleid aangeeft dat hij een vooringenomen positie had, hervormingsgezind, zonder andere posities, meer behoudsgezinde, zou men denken, maar daar zit nu net de angel, want waarom zou meer gelijke kansen in het onderwijs gelijk moeten staan met hetzelfde onderwijs voor iedereen, wat overigens individueel onrechtvaardig zou zijn en ook ernstige maatschappelijke neveneffecten zou hebben. Maar door de houding van een aantal journalisten kon het debat niet ernstig gevoerd worden en ook onder de experten, pedagogen, onderwijssociologen heerste een verpletterende consensus die niet in vraag gesteld mocht of mag worden, ondanks tekenen aan de want dat er iets mis was in onderwijsland. In het Vlaams Parlement spraken Caroline Gennez en Elisabeth Meuleman voortdurend over de achterblijvers en kinderen die het moeilijk hebben, maar talent, dat was een schaamlapje. De zwaksten moeten kansen krijgen? Natuurlijk, maar als je examens afschaft in een school, komt dat in de krant als een stamp vooruit op weg naar de ideale onderwijswereld. Het is moeilijk opboksen tegen zoveel eensgezindheid en als die dan nog zo overtuigd is van het eigen gelijk, niet nagaat of de uitkomsten wel zijn wat men verwacht, dan kan men die hardnekkigheid maar moeilijk meer verantwoorden. Iemand zou die onderwijsdeskundigen eens moeten vertellen dat een goede toets afleggen, een goed examen, na de nodige studie ook wel een succesvolle onderneming blijkt, die jongeren genoegen doet. Een examen voorbereiden kan ook een boeiende onderneming blijken, maar dat kan niet het geval wezen als men gelooft dat al die (klassieke) schoolse methodes nefast zijn voor de feestvreugde.

Bovendien kan het zijn dat zo een consensus de geloofwaardigheid van de politiek helemaal onderuit haalt. Neem de discussie over ggo, waarbij er nu ook nu nog eens nieuwe technologieën hun opwachting maken, dan kan men maar beter het voorbeeld van John Meynard Keynes de eigen opvattingen wijzigen als de omstandigheden de oude irrelevant maken. Maar daar doen we niet aan, heet het, terwijl het toch wel aangewezen is, want hardnekkig een koers blijven varen en struikelen, ten koste van de burgers kan men niet echt passend noemen. Het neoliberalisme schakelt men graag gelijk aan het klassieke liberalisme, terwijl er toch een verschil kan aangegeven worden, namelijk dat net die bereidheid bij te sturen als de omstandigheden dat vergen, dat wil zeggen als de markt niet meer optimaal werkt ten behoeve van de burgers, terwijl het neoliberalisme net de markt ziet als fenomeen dat op zichzelf werkt en waaraan geen ethische keuzes verbonden zijn. Met Thomas Sedlacek onderschrijf ik de gedachte dat de markt ontstaat omdat mensen handelen, zodat het al te gek zou zijn, als men niet ook ethische drijfveren kan ontwaren. Klopt het dat Adam Smith schreef dat de bakker geen brood bakt voor de schone ogen van zijn clientèle, dan zal hij wel hopen dat ze des morgens wel in groten getale zijn verse en zoete broodjes komen kopen. Of de waard zal zijn café niet openhouden als er geen volk meer aan de toog zit, toch? In wezen wist Adam Smith wel degelijk dat de markt functioneert omdat er vraag en aanbod is, maar dat keuzes van mensen hun invloed hebben.

De politiek mag niet ingrijpen in markten, zegde Maggy Tatcher, maar dat is een drogreden, de overheid moet duidelijke spelregels uitwerken en vooral als er door concentratie monopolies ontstaan, de monopolies verplichten afstand te doen van een deel van hun marktpositie. Dat kan niet à la tête du client, maar moet door goed uitgeruste studiediensten en ngo’s opgevolgd worden. Aan de andere kant kan de overheid in principe geen producent van goederen en diensten zijn, maar soms kan het niet anders, al bleken overheidsmonopolies in het verleden niet altijd optimaal te functioneren. Het onderwijs wordt in Europa vaak door een overheidsdienst ontwikkeld en verstrekt, maar soms is e de concurrentie met onderwijs verstrekt door private instellingen kwalitatief uitstekend maar beperkt toegankelijk, al zijn er altijd wel beurzen, grants, die mensen met bijzondere kwaliteiten, dan wel geld toch kunnen verwerven. Openbaar onderwijs voor iedereen en van hoog niveau, ongeacht de werkvorm en de doelstellingen, daar zou het over moeten gaan, zoals dat ook met de gezondheidszorg het geval is. Men kan best de vrije handel wel ruimte geven, want bureaucratische controle, regeldrift kan tot stilstand leiden. Toch is het evengoed nodig dat onder anderen farmaceutische bedrijven hun machtspositie niet zonder terughoudendheid gaan aanwenden, zoals met een product het geval is geweest dat psychiaters voorschrijven, Lithium, dat helpt stemmingswisselingen binnen een redelijke bandbreedte te houden. Monopolies ontstaan vanzelf als een bedrijf met een nieuw product is dat wordt goedgekeurd door de bevoegde instanties. Maar dan wordt een prijs opgelegd of afgesproken, kwestie van terugbetalingen voor de patiënt en diens remgeld niet uit de klauw te laten open. Maatschappelijk gezien werkt zo een bedrijf met (grotendeels) overheidsmiddelen en kan het onethisch zijn de prijs bovenmatig op te drijven. De overheid moet dan wel als scheidsrechter optreden.

Men merkt dat ik me niet wens uit te spreken over de ideale samenleving van morgen, wel probeer te begrijpen hoe we een beleid kunnen ontwikkelen waarbij zoveel mogelijk mensen zich welbevinden. Voltaire schreef zijn Candide als een reactie op de “Theodicee” van Leibniz, ruim een halve eeuw vroeger gepubliceerd en toch is het verband tussen beide van belang om te begrijpen wat er ook nu, in een democratie aan de orde is. Men kan spotten met Leibniz, want zegde hij niet dat we in de beste der werelden zouden leven, terwijl Voltaire met genoegen alle geweld, verdriet en ellende onder de aandacht bracht; Leibniz evenwel bedacht veeleer dat we in de beste der mogelijke weerden leven, dat wil zeggen niet alles is om het best, ja, er is miserie en ellende, er is verdriet en haat, maar zoals Bernard Mandeville bracht hij in dat het zo beschikt moest zijn, waarmee hij niets zegde over wat mensen konden bedenken, kunnen bedenken. Er is geen misdaad omdat een of andere God dat wil of net niet zou willen, maar ons gedrag vormt een conglomeraat van persoonlijke drijfveren en maatschappelijke geplogenheden. Adam Smith verzette zich tegen de visie van Mandeville – in de fabel der bijen – maar kan niet anders dan een milde appreciatie op te brengen voor zijn voorganger, want als de wereld alleen uit deugdzame dames en heren bestond, dan ging het snel achteruit.

Dat betekent dan weer niet dat we geen oordeel kunnen vellen over gedrag waarvan we overtuigd zijn dat het niet past. Maar als men in plaats van de term fatsoen naar voor te schuiven, het begrip juist of “correct” in het paradigma schuiven zou, dan werd duidelijk dat als men zo goed weet wat juist is of correct, dan nog blijft de vraag of er geen tegenspraak mag ingebracht worden. Is men zo zeker dat de aanpak van de gezondheidszorgen in Afrika altijd wel het beste zou zijn, want de snelle bevolkingsaanwas zorgt wel voor problemen, omdat het economische draagvlak niet min of meer gelijk op is gegaan.

Men wil vaak dat politici zuiver op de graad zijn, soms wat hun seksuele leven aangaat, soms hun financiële bekommernissen en handelingen, waarbij valse beschuldigingen en  afpersing aan de orde zijn, maar soms gaat het om een poging, vanwege journalisten en analisten om politici in de zeik te zetten, zonder dat er redenen voor zijn. Maar dan gaat het zelden om beleid maar om het politieke spel, om de strijd om de macht. Die strijd kan men niet veronachtzamen, al zeggen politici graag dat ze onthecht zijn, want wie iets wil bereiken dient over macht te beschikken. Alleen is het de vraag hoe je macht in een democratisch systeem vorm kan geven en hoe mensen met die macht omgaan, niet alleen diegene die de macht heeft.

We zien zelden de delegaties van macht binnen het systeem, waardoor het soms moeilijk wordt te zien hoe aan de ene kant algemene regelgeving ontwikkeld wordt en vervolgens hoe dat in concreet beleid wordt uitgerold en in laatste instantie uitmondt in contacten tussen de overheid en individuele burgers. Maar er is meer dan dat stelsel van overeenkomsten, die men, met Jean-Jacques Rousseau een maatschappelijk contract kan noemen, zonder daarom alle facetten van diens visie ter zake te onderschrijven. Discussies over solidariteit en “rechten en plichten”, over het hoge en gemeenschappelijke goed dat onderwijs of volksgezondheid is, mag het inderdaad gaan, maar wat voortdurend aan de orde is, blijkt de olifant in de kamer, namelijk de strijd om macht om de wereld naar eigen inzicht te veranderen. Politici komen zelden aan de weet, tenzij ze zelf op lokaal niveau een uitvoerend mandaat beheren, hoe maatregelen uitpakken voor burgers. Of het nu om onroerend erfgoed gaat of om eigendomsrechten in verband met de betonstop, altijd zou er toch ook eens naar de betrokkenen geluisterd kunnen worden en een gesprek aangegaan als de zienswijzen niet sporen. Niemand heeft dan a priori gelijk of ongelijk.

Men kan net zo min om ideologische bevlogenheid heen als om religies, levensbeschouwingen en soms komen die ideologieën in botsing, omdat ze elkaar feitelijk uitsluiten, terwijl we ook kunnen proberen vrijheid, gelijkheid en broederschap met elkaar te verbinden. Het gaat dan niet om een compromis, want compromissen hebben te maken met machtsverhoudingen, het gaat om een benadering van kwesties, waarbij door goed gesprek tot een dialogische oplossing wordt gekomen. De afgelopen vijf jaar heeft de oppositie en hebben allerlei middenveldorganisaties beweerd dat de regering de armoede niet bestreden heeft maar integendeel heeft doen toenemen. Er zouden nu 300.000 gezinnen hun energierekeningen niet kunnen betalen. Dat is inderdaad een hoog aantal, maar het gaat over Belgische data, niet over Vlaamse. Ook andere indicaties over armoede worden kwistig via de media uitgedragen, waarbij men dan de vraag moet stellen of die organisaties wel degelijk iets doen voor de mensen in financiële penurie, want het zijn uiteindelijk mensen het OCMW die hen proberen te helpen, maar waarover we de media nooit horen. Een interview over de sociaal assistente die probeert een dakloze terug een dak en een toekomst te geven? Natuurlijk mag zo iemand niet over concrete personen, dossiers spreken, het punt is dat de abstracte cijferdans niets zegt over wat er wat werkelijk gebeurt, wel over hoe onder meer OCMW’s niet meer opgewassen blijken  tegen de vele vragen om ondersteuning. Maar zeggen dat ze niets bereiken, lijkt mij overtrokken, al kan men wel niet veel uithalen, als een betrokkene niet mee wil. Tegelijk zien we dat men mensen in schuldbemiddeling die niet aan hun gokverslaving kunnen ontkomen, omdat de mogelijkheden zo legio zijn en de (Europese) overheden er geen reden toe zien net wel de gokindustrie beter onder controle te houden en publiciteit ervoor ook te beperken, zoals men voor alcohol en tabak doet. De regel is immers dat het een dienst is en dat mits aan voorwaarden wordt voldaan, dan kan men geen strobreed in de weg leggen.

Discussies voeren zonder dat men zelf een bepaalde idee van de kwestie heeft, valt moeilijk, maar toch valt het op dat men juist niet verwacht dat wij, als burgers, er geen snars van begrijpen, maar dan wel met kennis van zaken en uiteraard gedreven door een intieme overtuiging gaan stemmen. Het verkiezingsproces gaat uit van de gedachte dat mensen hun soevereine macht die ze als natie hebben delegeren aan enkelen die geacht worden de publieke zaak te behartigen. Neutraal hoeft niemand te zijn, dat kan overigens niet en ook wetenschappelijke inzichten zijn niet altijd neutraal, zeker niet als het om sociale wetenschappen of de klassieke alfawetenschappen, wat op zich geen obstakel kan vormen voor belangwekkende wetenschappelijke bijdragen, maar als die ideologische verblinding ertoe bijdraagt dat het onderzoek resultaten genereert dat men maar te graag in handen krijgt, om andere doelen te bereiken, dan stellen wetenschappers en wetenschappelijke experts zich wel kwetsbaar op. Het is de vraag of we inderdaad in staat zouden zijn of bereid alle van hogerhand uitgewerkte maatregelen, op grond van vanzelfsprekend wetenschappelijke inzichten te aanvaarden of ermee te leven. Vergeten we niet dat er al wel een bestel bestond dat gebaseerd op wetenschappelijke zekerheden, maar zo goed draaide dat toch niet, net omdat de wetenschappelijkheid te wensen overliet.

Natuurlijk zijn feiten belangrijk, wel is het zo dat feiten een andere lading kunnen krijgen al naargelang men die in een andere context plaatst. Het gaat dan niet om alternatieve feiten, wel om de vraag hoe we de feiten verbinden aan wat we acceptabel dan wel problematisch achten en dus dringend om maatregelen zouden schreeuwen. Sluit men een compromis, zo blijkt uit de decennialange praktijk in de Belgische politiek, dan zal dat compromis wel toelaten dat men rustig kan samenwerken, maar niet altijd voluit zal gaan om dat compromis handen en voeten te geven. Soms zou het wenselijk zijn dat men een akkoord kan maken over wat men gezamenlijk wil en zonder omhaal aangeven wat het voorbehoud blijft. Dat zou tot onduidelijkheid leiden of tweeslachtigheid, maar als men ziet dat een dialogisch uitpraten van een plan, waarbij men niet uit is op het uitschakelen van de ander, maar net streeft naar samenwerking, dan kan men verder met wat men deelt aan doelstellingen. Trudy Dehue legt dat uit in de context van een psychiatrische setting, maar meent dat het niet daartoe beperkt kan worden. Het gaat om het voeren van gesprekken, met het doel te eindigen in een plan van aanpak, waarbij gezagsargumenten zoveel als mogelijk achterwege blijven. Ook Richard Sennett streeft naar zo een aanpak als het om stedenbouw en soms chirurgische bijsturingen waar de bevolking om schreeuwt, maar de planologen alleen hun plannen en utopische vergezichten in gedachten houdend, zien niet dat de bewoners er geen goed woord voor hebben. Ze menen dan dat die mensen ondenkbaar zijn, terwijl de beleving van die bewoners van hun omgeving toch ook aandacht waard is. Vaak genoeg blijken fraaie plannen voor de bewoners geen hinderpaal om er hun leefwereld van te maken, tot consternatie van de plannenmakers.

In de politieke discussies zien we deze discrepantie maar al te vaak en het zou van gemakzucht blijk geven zijn, mochten politici het dan maar hebben over populisme en vooral “the wisdom of the crowd”, want het gaat om een (gedeelde) ervaring met wat functioneert. Het valt op hoe moeilijk het is om mensen die met nieuwe ondernemingen, zoals Oosterweel te maken zullen hebben en andere betrokkenen tot een gezamenlijk plan van aanpak te komen, want gedurende meer dan tien jaar ging het erom wie het laatste woord zou hebben, ook als daardoor de problemen niet opgelost zouden geraken, terwijl de problemen op verschillende terreinen toch niet konden blijven sudderen. De introductie van een partij die bereid was tot een open gesprek, waarbij desiderata een plaats kregen, zonder daarom a priori een bepaalde oplossing voor ogen te hebben, bleek een gouden greep. Loopt het project gevaar door de hoge kostprijs, zoals van de overkapping, dan kan ook ingebracht worden dat geen oplossing ook wel eens de stad Antwerpen en de hele regio duur zou komen te staan, moeilijk berekenbaar overigens.

Met dat alles hoop ik toch wel dit te kunnen betogen, afrondend, dat de wijze waarop we over de res publica van gedachten wisselen, dat we toch ook eens moeten nagaan wat er niet allemaal gerealiseerd is geworden en hoe belangrijk vooruitgang moet heten. Tegelijk zullen we best ook kritisch kijken naar bestuur, wel beseffend dat het niet enkel de regering is, die voor problemen zou zorgen – vaak genoeg komen er ook oplossingen. Het zou meer aan de orde moeten komen dat beleid gaat om de res publica en dat politici zich best zouden intomen voortdurend die agonale, strijdende houding aan te nemen. En dus zouden mediamensen, journalisten best eens gaan nadenken over wat hen het meest aanbelangt, die voortdurende en even onvermijdelijke politieke strijd of een debat over beleid voeren. Nu goed, men besteedt slag om slinger aandacht aan gezondheid, armoede, onderwijs en de economische groei – of hoe die tegen zou zijn gevallen, maar in wezen krijgen we zelden debatten over hoe noodzakelijk dan wel net niet het is om beleid te voeren, omdat het kan. Wel, dat laatste is een bedenkelijk argument. Verkeersveiligheid? Ja, dat is een belangrijke zorg, maar niet enkel van politici of politieambtenaren dan wel magistraten. De technieken nemen hand over hand toe en laten meer en betere controle toe, maar dat mensen zelf voor hun eigen veiligheid en die van anderen zorgen, moet toch ook eens gezegd. En ja, er zijn cowboys op de weg, maar als die voor de politierechter komen, blijkt het niet altijd eenvoudig hen te leren dat ze zich hebben te gedragen, omdat mensen nu eenmaal weerbarstig zijn.

Politici en experten, het commentariaat ook hebben de neiging zich boven de samenleving en medeburgers te plaatsen en hen voor dommer te houden, terwijl we toch in een hooggeschoolde samenleving leven, zou ik durven denken. Maar ja, de armen, die hebben het aan zichzelf te denken, want armoede mag niet kunnen. Toch is het vaak moeilijk over armen te spreken, want dat klinkt algauw stigmatiseren, dus zet men zich in tegen armoede, waaraan dan weer groepen gelinkt worden: laaggeschoold, alleenstaande moeder, drugsverslaafden en mensen met medische, psychische problemen. Maar men kan die mensen niet helpen als men hen niet nabij komt en dat kan het beleid niet zelf, dat zijn mensen die het echte werk doen en dan ook al eens een veeg uit de pan krijgen. Onder anderen heeft Freya Vandenbossche de afgelopen jaren in die richting het initiatief genomen en zich bijgeschoold in de psychotherapie.  

De samenleving is te complex en de levens van burgers te onoverzichtelijk opdat men met een steeds verder te verfijnen maatregelen nog veel oplossen kan, want het kan niet altijd, aangezien men al eens regels uitvaardigt die botsen met reeds bestaande wet- en regelgeving. Misschien zou het parlement meer aandacht moeten besteden aan de concordantie van de regelgeving, maar Geert Bourgeois heeft niet enkel laten zien als Kamerlid dat het kan, maar ook dat het een omslachtig werk is. Koen Geens ontdekte als minister van Justitie dat het herschrijven van wetboeken, rond strafrecht en strafuitvoeringsrecht alles behalve simpel. Natuurlijk niet, hoe kan men, tenzij men gevolmachtigd wezen zou, erin slagen alle partijen in dat proces van vernieuwde wetgeving kunnen meekrijgen? Moeten er nog onderzoeksrechters zijn en wat zou de bevoegdheid zijn waarover ze beschikken? Gelooft men echt dat zoiets in een partijprogramma kan uitgewerkt worden, dan zal men toch men uitgebreid overleg, op het oog eindeloos dus, op gang brengen en weten dat er onvolmaakte maar toch afdoende en werkbare oplossing mogelijk moet zijn en dat iedereen dat in het oog zou moeten houden, in plaats van het onderste uit de kan na te streven. Dat is onwerkbaar en is ook uitgebreid gebleken, namelijk dat eenduidige oplossingen meer kwaad bloed zet dan goed zou zijn.

Deze gedachten brengen er andere op gang en het ligt voor de hand dat er nog domeinen zijn waarop ik graag het licht zal werpen. Cruciaal is dat ik in dit stuk al met al probeer aan te geven dat er geen redenen zijn om de democratie en de werking van het bestel zozeer in vraag te stellen dat we zouden gaan voor een ander bestel. Onze onvrede richt zich vaak (terecht) op disfuncties, maar toch kan men zich afvragen of we het wel zo goed zouden hebben zonder dit bestel.  

Bart Haers









Reacties

Populaire posts