Literair gesprek met verve
Kleinbeeld
Gaea Schoeters over boeken
Literatuur heeft er goede pleitbezorgster bij
Vorige
week mocht ik erbij zijn toen Jooris van Hulle een gesprek had over een nieuw
boek van de schrijfster Gaea Schoeters, die ook voor de krant De Standaard
schrijft, maar die toch wel opvalt door haar manier van vertellen, vanuit de
beleving van de persoon. Beleving en monologue interieur in #zonder titel, waardoor
we het innerlijke leven van een succesvol theaterregisseur leren kennen, de wereld
waarin hij functioneert en de botsing, telkens weer met de werkelijkheid. Is
een schrijversgesprek saai? Kan gebeuren, maar zeker deze keer was het de
moeite waard.
Ik had
een deel van “De kunst van het vallen” gelezen, maar was het boek dan bijster
geraakt. Nu ik intussen geniet van het nieuwe boek, weet ik dat ik dat het
andere nog eens zal moeten (her-)lezen. Overigens, nu nog meer dan vroeger stel
ik vast dat herlezen uiteindelijk toch altijd weer een eerste lectuur is, met
herinneringen aan vorige ontmoetingen. Daarom was het gesprek zo boeiend, omdat
ik voor het eerst in lang een auteur hoorde spreken die niet enkel haar eigen
winkel wil verkopen, maar de literatuur zelf genegen is en wil uitdragen. Dat andere
auteurs zich wel eens voordoen als handelaars in tweedehandswagens ligt
uiteraard aan de druk van de uitgever om toch vooral een positieve mood rond
het boek te lanceren, terwijl lezers echt wel ook een eigen smaak hebben
ontwikkeld en bijvoorbeeld niet direct geneigd zijn een thriller ter hand te
nemen. Anderen dan weer wel. Het valt overigens op dat veel lezers zich ertoe
laten verleiden een handtekening en opdracht te vragen voor een boek waarvan ze
nog niet weten of ze het zullen lusten. Is het dan lomp, zoals deze jongen
doet, pleegt te doen, namelijk wel een gesprek aangaan, zonder die opdracht en
andere komedie. Zoals ook bijvoorbeeld Annelies Verbeke ook niet geneigd blijkt
haar nochtans boeiende en aparte werken te overroepen, zo bleek ook Gaea
Schoeters op haar eigen manier wel trots op haar werk, maar niet bereid te doen
alsof een nieuwe Ilias was verschenen, want tja, hoe zou je dat moeten
klaarspelen in deze tijd.
Tijdens
het gesprek na haar gesprek met Jooris Van Hulle, waar het publiek naar
believen kon tussenkomen, kwam ik tot de ontdekking dat deze dame van literatuur
houdt en onder meer Mulisch hoog heeft zitten, wat in Vlaanderen wel eens
moeilijk lijkt. Ach, arrogantie, maar de man schreef enkele boeken die bij mij
zijn blijven hangen, zoals “De Ontdekking van de Hemel”. Net zij, mevrouw
Schoeters, vond net als ik dat de Aanslag wel vlot weg kan lezen, maar lang
niet zo bijzonder is als “De compositie van de wereld”, maar ook “Hoogste tijd”
kan bevallen. Als Mulisch in zijn tijd stond, met de Oorlog als prisma, dan kan
men ook in Gaea Schoeters de eigen tijd goed erkennen, waarbij het prisma wel
eens de heerlijke nieuwe wereld zou kunnen zijn, die we beleven, al zijn we ons
daar niet bewust van, bezwaard als we zijn door dagelijkse zorgen en alle
mogelijke bedreigingen. Echter, zij schrijft geen jammerklacht, wel
integendeel. Maar tijdens het gesprek met Jooris van Hulle en naderhand het
apartje kwam dat aan bod, dat zij met verwondering naar dat mensengedoe zit te
kijken, waarbij we denken te weten wat anderen in gedachten hebben, zonder dat
we achteraf nog wel weten wat onze intenties waren.
Mevrouw
Schoeters zal het me wel niet euvel duiden als ik vaststel dat haar spreken,
mooi Nederlands, wat ook niet altijd het geval is, levendig Nederlands ook, een
keuze blijkt, in tijden waarin intellectuelen al eens proberen volks te doen.
Even interessant is dat ze haar verhaalstof niet a priori in haar eigen
leefwereld situeert, want een vrouw die de gedachtewereld van mannen weet uit
te lichten en dat bijna hinderlijk adequaat weet te volbrengen, waarbij men het
haar niet kan aanwrijven dat haar protagonist relatief oppervlakkig mag heten.
Dat hij zich zonder veel omhaal Caravaggio lijkt toe te eigenen, lijkt me een houding,
die men wel vaker tegenkomt, zeker als
wij, heren der schepping, ons gaan bezig houden met iets wat buiten onze eigen
professie ligt. Dan kan men niet stellig genoeg laten zien hoe goed men de
lijntjes kan natekenen. Het blijft een bezitterige vorm van toe-eigening, die
een waarlijk liefhebberen onmogelijk maakt. De gedachte dat we dan ook zo met
anderen omgaan, moet niet terzijde schuiven.
Zo een
literaire gesprekken durven al eens tegen te vallen, omdat er inderdaad veel
pauwenveren getoond worden, maar de literatuur, het werk zelf niet gediend
wordt. Soms kan het ook niet, omdat het boek te weinig om het lijf had. Het is
gemakkelijk als men een uurtje moet treinen om een boek bij de hand te hebben en
dan zijn pockets handig, zoals “le neveu de Rameau” van Diderot, waarin die de
discussie tussen de Antiphilosophes en de auteurs van de Encyclopédie aan de
orde stelt, de Verlichting en haar tegenstanders, die het denken gevaarlijk
vinden. Welnu, na een wat tegenvallende literaire avond bij de Buren – Het Vlaams-Nederlands
Huis – in Brussel, sprak een auteur mij aan over het boekje, dat hij in mijn
had gezien voor het gebeuren was begonnen. Hij vond Diderot een zagevent, wat
kan kloppen, maar ik zal het nooit met zekerheid weten. Hij vond dat hij –
volgens Jonathan Israël toch de filosoof van de Radicale Verlichting bij
uitstek – Diderot toch wel was passé was. Ik zal geen naam noemen, maar heb al
vaker gemerkt dat auteurs zich wel eens een anti-Intellectualistisch jasje
willen aanmeten, terwijl ik nog altijd nieuwsgierig ben om de wereld van
Diderot beter te leren kennen en ook zijn oeuvre. Niet alles is nog goed
leesbaar, maar dat geldt ook voor recentere publicaties.
Gaea Schoeters
nu zou – mocht ze het werk niet kennen en niet iedereen kan al die werken
kennen, zelfs niet van Diderot of Voltaire, tenzij men er over heeft
gedoctoreerd – vragen waarover die neef van Rameau het nu wel heeft en ik zou
dan beleefd en hoffelijk antwoorden dat nu net dat de moderniteit van het boek
maakt, dat veel van wat gezegd wordt ook in de Humo zou kunnen staan en dat het
pas door het doorploegen van de tekst de teneur duidelijk wordt, namelijk dat
men de filosofen misschien niet ernstig moet nemen, maar ze denken toch wel na.
Iedereen kakelt, lijkt het wel, maar sommige filosofen verzaken daar net
voldoende aan om ernstig genomen te kunnen worden. Als ik het schrijversheir
wat overzie in de Lage Landen, dan denk ik ook wel eens meewarig dat sommige
schrijvers inderdaad beter aan de toog waren blijven hangen. Anderen, zoals ook
Schoeters, kunnen ook wel eens aan de toog hangen, wellicht, maar weten dat het
niet altijd past in dier voege te spreken en vooral te denken.
Ik zeg
het met genoegen, het was een fijne literaire avond in een salon en het gesprek
kon misschien nog wat meer verve, verdragen maar het ging over iets, namelijk
wat de dame had geschreven en waar wij toch nieuwsgierig naar waren. De
politieke debatten die nu gevoerd worden her en der, ontberen peper, maar die
avond aan de Brugse Grote Markt, viel heus wel mee.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten