Solipsisme, geen stoornis, toch?




Recensie



Dood door ijdelheid




Gaea Schoeters, Zonder titel #1. Uitgeverij Querido 2019. 251 pp. 20,- €



Een goed boek? Tja, niet alleen verschillen we in smaak, ook zijn blijkbaar onze verwachtingen van gewicht bij het waarderen van een boek, roman, essay, verhaal. Het belang van een boek ligt niet bij de auteur, maar bij het belang dat anderen eraan hechten en dat maakt de taak van de recensent tot een precieuze onderneming. Neem nu Paul, de protagonist, of beter, een onverbeterlijke solipsist, die van de ene dag op de andere zijn bestaan als succesvol regisseur vaarwel zegt en zijn geliefde, een al even gerenommeerde theaterrecensent, die zijn laatste creatie, een  Achilles, de hemel in prees en zo zijn (zelf-)vertrouwen een stevige deuk gaf. Een bobo-verhaaltje dus?

Wat bewoog Gaea Schoeters om zo diep in het hoofd van een man te kruipen, die alle lauweren oogstte en toch nog onvoldaan lijkt, of beter, ontdekt dat hij niet meer de jonge tafelspringer is die hij dacht geweest te zijn? Uit het feitenrelaas valt af te leiden dat ze gaandeweg zo niet enig mededogen opbracht voor die haantjes op de mesthoop, dan toch ging begrijpen dat er een soort drift schuilt in het mannengemoed, zeker bij hen die hun scène zijn gaan beheersen. Het theaterleven in Vlaanderen berust op een aantal gesubsidieerde gezelschappen en theaterhuizen, waarbij het soms moeilijk lijkt te volgen wat er daar gebeurt. Kranten en bladen vinden het theaterleven niet meer boeiend genoeg om er veel aandacht aan te besteden, theatermakers – wat een vreselijk woord – krijgen dan weer air play om over hun persoonlijke en vooral politieke roerselen te spreken. Schoeters geeft daar geen ruimte voor, net omdat haar hoofdfiguur zich alleen met zichzelf kan inlaten, zelfs als het om Caravaggio gaat.

Een doktersbezoek kan verwarrend zijn, zeker als men het geluk heeft niet al te vaak op consult te hoeven gaan, waarbij men ook niet onmiddellijk het taalgebruik kan duiden, wat vreemd kan heten voor een regisseur, die toch met vele taalregisters, ook de lichaamstaal vertrouwd zou moeten zijn. Het is wel een mooi gevonden dynamisch moment, want die verwarring hoeft Paul zichzelf niet aan te rekenen en alles wat volgt, dus ook niet. Het andere dynamische moment, al lijkt er nergens aanleiding toe te zijn, vormt de recensie die Agnes schreef en het geleidelijke ontwaken bij Paul van een wanhoop, want hij deed zijn eigen werk over, maakte een kopie, maar inferieur ten aanzien van het eerste grote werk, dat diezelfde Agnes 15 jaar vroeger had afgewezen in een recensie, toen een enscenering van Hamlet, nu een stuk rond Achilles in Irak. Een mooie vondst, want dan had hij beter Alexander de Grote gekozen, die Persepolis overhoop haalde.

Wie ligt daar nu wakker van, als er zo weinig aandacht is voor theater en in het Vlaams Parlement nauwelijks aandacht voor theater wordt opgebracht, wat dan weer ook positief mag heten, omdat het goed is dat de politiek zich niet buigt over het theaterleven,  nu, zeker inhoudelijk moet er grote afstand zijn. Maar als kritiek en theatermakers onder een dak leven, kan het levende hout verdorren.

Wij kennen een woord als Publicumserfolg, succes bij het (brede) publiek en dat laat zich wel eens belabberd aanzien, want de kunstenaar meent geen compromissen te mogen maken met het publiek, terwijl Paul net weet dat de voorstellingen uitverkocht zijn. In Duitsland weegt men wel het publiekssucces en de waardering van de kritiek tegen elkaar af, al is het wel naar, want dan zou het publiek verkeerde keuzes maken. Welk publiek overigens?  Nu moet men de kritiek als schakel in artistieke leven niet afdoen als elitair en vooral niet eigenwijs noemen, al kan het wel zo uitpakken. Goede recensies kunnen best instructief zijn en soms zelfs een genot om te lezen, want uiteindelijk wil het publiek wel weten wat er speelt en moet ook de theatermaker weten of wat hij/zij doet de moeite waard is. In die zin is de roman van Gaea Schoeters best wel boeiend, omdat zij aangeeft hoe steriel een artistiek bestaan kan uitpakken, want als elke onderneming slagen moet en de kritiek niet meer vrij en vrank wil zeggen hoe of het gegaan is, in elkaar gestoken is, dan is het voor de regisseur varen op gegist bestek.

Paul verneemt dus dat hij een hartprobleem heeft en dat hij wellicht binnen het jaar zal sterven, wat aan het einde van het verhaal een foute conclusie blijkt, helemaal niet aangedragen door de arts, want die wilde verder onderzoek laten verrichten. Paul evenwel verlaat de stad en gaat bij de geliefde terug, Laura, die hij verlaten had voor Agnes, nadat die een kwalijke recensie had geschreven, 15 jaar voordien. Kan men die man nog volgen? Niet dus, maar dat zal wel vaker het geval zijn. In de nacht komt hij bij het huis van Laura aan, niet wetende of ze er nog woont en belt aan of een vos komt de vuilbak inspecteren en een metalen deksel klettert op de grond. Zij komt aan de deur, rookt haar sigaret en loopt terug naar binnen, de deur open latend. Tien minuten, schat de lezer, is hij in haar, zonder veel enscenering. Agnes duikt nog even op, met een enveloppe, waarin hem gemeld wordt dat hij de prestigieuze theaterprijs – welke prijs wil niet prestigieus zijn ? – ontvangen heeft en verwacht wordt voor het ontvangen van de prijs. Hij vindt intussen bij zijn voormalige lerares oude foto’s terug en haar nieuwe schilderwerk, maar ook een poster met een werk van Caravaggio, waaraan hij ooit verslingerd was.

Volgen de bladzijden, hoofdstukken van een reisverslag, in Italië, begonnen als een herhalen van een reis of was het een idylle, vele jaren eerder, toen hij haar pas kende, wordt het een zoektocht naar de werken van Caravaggio, de bekende en ook wel enkele die zelden publiek worden tentoongesteld. De kunstenaar die het Clair Obscure doorwerkte tot een hogere kunst, die waar hij toegankelijk is, overal eindeloze rijen wachtende toeristen in het leven roept, die dan nauwelijks de tijd krijgen om te kijken, laat staan om het werk in zich op te nemen waardoor kunstliefhebbers soms de moeite niet meer doen om zich daarheen te begeven. In Valletta ziet het bekende altaarstuk “De onthoofding van Johannes de Doper”, waarbij we ook nog eens het verhaal krijgen over hoe Caravaggio ridder wil worden van de Orde van Malta en vervolgens ontdekt dat hij wel immuun is voor vervolging, maar ook zijn vrijheid heeft opgegeven.

Het zijn geen weetjes, denk ik, al kan men dat bewogen leven van de schilder wel als een verzameling weetjes voorstellen en daar ziet men het verschil tussen Laura en Paul helder aan het ligt komen. Voor haar gaat het om proberen door te dringen in het werk van een schilder, in zijn verhaal, voor hem zijn het bouwstenen, voor een constructie, die dan al dan niet op Caravaggio zal lijken; de crux is dus dat artistieke impulsen niet altijd dezelfde zijn en hoeven te zijn, maar wel dat die, gedreven door zekerheid, algauw aan eigenheid en gedrevenheid tekort komen, zodat het resultaat bedenkelijk kan blijken. Daar zit Paul gevangen in zijn eigen overwegingen, want hij wil het niet anders doen dan hij altijd gedaan heeft, maar beseft dan dat hij zal falen, niet op het eerste zicht, maar op het moment dat de kritiek zichzelf ernstig nemend, de productie ernstig zal onderzoeken. Zijn vlucht van Agnes was dus een poging om aan die doodlopende straat voorbij te gaan. Maar bij Laura komt hij in een andere cul-de-sac, want nu moet hij niet de kritiek tolereren, wel de eigenzinnige creativiteit. Een lange reis door Italië, maar Paul blijft in zijn eigen tredmolen lopen, al doet hij meer zijn best om haar niet meer te negeren en te schofferen.

Terug in het land keert hij uiteindelijk terug naar Agnes, zonder   verantwoording af te leggen, maar ook daar zal hij niet blijven. Hier blijkt Gaea Schoeters niet zozeer de solipsist Paul op de korrel te nemen, wel de vaststelling dat hij daarenboven gewoon niet lijkt te beseffen dat anderen wel iets van hem zouden kunnen verwachten, niet in ruil voor seks, wel gewoon als maten onderweg. Zijn dokter maakt hem eindelijk duidelijk dat hij het niet kan laten niet te luisteren naar zijn uitleg, de geneeskundige uitleg, want dat zijn aandoening het noemen niet waard zou zijn, dat hij vooralsnog gezond is. Wat hij dan moet aanvangen? Hij sterft niet en kan of wil niet terug aanknopen bij zijn bestaan als succesvol theatermaker. Exit Paul.

Het boek te lezen was geen corvee, het beviel om meerdere redenen, terwijl lezende het gelezene opnieuw betekenis kreeg. Gaea Schoeters, de auteur, schetst ons een man, zeer erg voldaan over zichzelf, toch voelt hij zich bij al zijn zelfvoldaanheid niet meer zo zeker of hij zich nog eens een zwakke productie kan veroorloven en daar is hij, ondanks al zijn zelfbedrog wel rechtuit over, al komt die waarheid tot hem via de al te lovende kritiek die zijn geliefde over “dood door ijdelheid” schreef en publiceerde. Misschien had de recensente al te goed begrepen dat het stuk niet aan de verwachtingen kon voldoen, maar nam de levensgezellin het over en door het stuk te loven, onderschreef ze hoezeer de ijdelheid de regisseur bij de lurven had. Het kan zijn dat men na een opvoering van een toneelstuk in de wolken is, maar bij nader inzien tot de vaststelling komt dat er in het stuk teveel haken en ogen zitten, dat de acteursregie de personages geen ruimte geeft en het toch niet meent te moeten schrijven, omdat men weet dat dit het handelsmerk is van de regisseur. De eerlijkheid van de recensent is belangrijk maar tegelijk minder eenvoudig dan men zou denken, want de regisseur en de tekst, het stuk, altijd dan niet een klassieker, hebben hun benadering, waar de recensent wel een mening over kan hebben, maar hij of zij kan niet op de stoel van de regisseur gaan zitten. Het gaat om een oordeel over het werk van een ander.

Gaea Schoeters zet hier de lezer op weg om zelf na te denken over wat goed, mooi, behartigenswaardig is. Mooi valt niet samen met wat blinkt en schittert, net de schilders van het sfumato en Caravaggio hebben dat nog eens, na Breughel en Bosch laten zien: dat het lelijke en gevaarlijke indrukwekkend kan zijn, behartigenswaardig ook, terwijl de modernen van het schabouwelijke wel eens iets subliems konden brouwen, zoals Gustave Courbet het deed – neen, lelijk is het niet, maar een playboyversie van de vrouwelijke schamelheid evenmin, wel onverbloemd dus. Haar opzet is het niet enkel een quasi alleen op zichzelf gericht figuur, Narcissus, die in de heldere poel keek en zichzelf weerspiegeld ziende, niet kon ophouden ernaar te kijken, met welgevallen, met genoegen, tevreden, opgetogen, nooit verveeld. Ook dat is een schoonheid die men kan kennen, maar die het onmogelijk maakt dat hij, meestal hij, de wereld niet kan kennen, wil kennen, laat staan nieuwsgierigheid aan de dag kan leggen voor anderen. Laat Paul een voorbeeld zijn van een menstype dat zich verdiensten toekent, die hij, zij, niet alleen zelf verworven heeft. Het doet denken aan Berthold Brecht die volgens Kurt Gerron, een acteur en regisseur, vergast in Auschwitz, na een uiteraard gedwongen verblijf in Theresiënstadt, pikte als een ekster en met de eer gaat lopen. Althans, dat is wat Charles Lewinski schrijft in “terugkeer ongewenst”. Het is een gedachte die Paul vreemd blijkt en de auteur, Schoeters, geeft er in dit verhaal handen en voeten aan. De contradicties zijn dan ook niet mis, want hoewel Paul alles verbeteren wil, wat zijn technici doen op het toneel en met het licht, blijkt hij twee linker handen te hebben en is dus volkomen afhankelijk van die technici, of van de garagist in Italië en van Laura. Of moeten personages zo monolithisch zijn als Pietje Puk?

Waarom ik het boek graag wil aanraden, ligt eraan dat we in een verhaal terecht komen dat echt wel van deze tijd is, met mensen uit het bourgeois-bohémiencircuit, die menen te weten hoe het moet, maar zelden luisteren naar wat anderen te zeggen hebben. De liefde voor een schilder, in dit geval Caravaggio, de bijna obsessionele aandacht voor zijn werk is meer dan een bliksemafleider voor hun getroebleerde relatie, die van Laura en Paul, maar een persoonlijke zoektocht, die eindigt met de vaststelling dat ook de meester kan falen. Alleen mag Paul niet falen, niet meer falen, na die beruchte Hamlet, die hij zou hebben laten spelen met als achtergrond een open vulva. Achilles of Dood door IJdelheid, gaat de mist in, volgens de maker, omdat hij te conventioneel is geworden of beter, omdat wat ooit gedurfd was en inderdaad gericht was op het “épater le bourgeois”, nu al lang door de bourgeois geassumeerd is geworden, zo niet geconsumeerd.

Ik vind het geven van sterren of ballen aan boeken een onzalige bezigheid, zowel voor de recensent als voor de lezer, maar men zegt dat men zo gemakkelijker vindt wat men zoekt. Is het in niet interessanter iets te vinden dat men niet zocht? Zo kwam ik bij veel boeken, die ik niet kende, maar die ook, het kan haast niet anders, aangeprezen werden op de literatuurbladzijden. Het is van belang, moet ik vaststellen te zien dat mijn bibliotheek tot stand kwam op een andere manier, namelijk dankzij goede boekhandelaars en buitenlandse bladen, want anders kom je steeds dezelfde namen tegen en veertig jaar is een lange tijd. Bovendien kan je wel eens bedenken welk boek je leven op een ander spoor heeft gezet, maar of het daarom het beste is, zou zijn, valt nog te bezien. Als jonge knaap durfde ik nog te zeggen wat het beste boek was dat ik gelezen had – toch al die nuance – maar nu denk ik, dat het boeiender is in de veelheid van boeken te blijven dwalen, want er is niet zoiets als het ultieme boek, behalve de Bijbel en andere heilige boeken, voor de adepten dan. De vraag die ik me dan stel, luidt niet of een boek in de bibliotheek past, maar of ik zin heb er iets over te vertellen aan anderen. Bij deze.

Toch kan niet onder de vraag uit waarom dit boek wel bijzonder moet heten, want er zijn argumenten voor, zoals bijvoorbeeld het spelen met spiegels in het verhaal, waarbij gebeurtenissen aan het begin anekdotisch lijkend aan het einde een nieuwe betekenis krijgen, voor de personae in het boek en voor de lezer. Minstens zo opmerkelijk komt mij de volgehouden monologue interieur vanwege de auteur, waarbij ook komt dat het vertelstandpunt bijna voortdurend het doen en laten en malen van Paul moet zijn. Zou dat saai moeten wezen? Het hangt van de eigen smaak af, maar is er iets saaiers dan de Bolero? Enfin, daar gaat het niet, want ik kan de aanpak van Gaea Schoeters wel smaken.  Waar het niet kan, is er een soort autoritair vertelstandpunt, de verteller v/m die ons toelicht wat Paul zelf niet kan denken, zich voorstellen dat het belangrijk kan zijn. Dood door ijdelheid? Zou het niet veler lot zijn, terwijl ze rustig verder doen, menende dat niemand hen/ons kan corrigeren? Het gebrek aan interesse vanwege Paul schrijnt tegen de benadering van Gaea Schoeters om alles uitgebreid te onderzoeken, na te trekken, zonder dat je als lezer de indruk krijgt dat er teveel informatie komt. Of het zou moeten zijn dat we menen dat de auteur die moeite niet hoeft te doen, want als het goed gevonden is, hoeft het niet waar te wezen. Soms kan een goede vondst een roman een geweldige en weldadige adem geven, ook al is de werkelijkheid ver te zoeken. Toch slaagt de auteur erin een persona op te voeren, die ons niet geheel onbekend voorkomt. En ja, de kritiek dient de producent, de uitgever, de galerij. Of zijn het veeleer promopraatjes, aankondigingen, geen aanzetten meer tot kritiek. Of moet een kritiek alles afbreken? Die visie brengt na verloop van tijd nog weinig nieuws[i].

Bart Haers    


[i] Er was ooit op de radio, ik denk radio 1 uitgebreide toneelkritiek op vrijdag ochtend, onder meer met Klaas Tindemans denk ik. Bekender was Wim van Gansbeke, die ons liet begrijpen wat kritiek was. Later ging van Gansbeke naar het NTG en nog even naar het Toneelhuis. Zijn scherpe kritiek probeerde ik wel eens te toetsen, wat nogal ambivalent uitpakte: je leert kijken naar het gebeuren op scène, vermoeden wat er achter de schermen gebeurde, in de coulissen en soms zelfs de gedachten van de regisseur fileren. Maar soms schoot de beleving erbij in, werd het een zure belevenis en dat kan de bedoeling niet zijn.  

Reacties

Populaire posts