Rafelige lasnaden van Europa koesteren










Reflectie





Debat over Europa in Vlaanderen
Het begrip EU scherper gesteld





Donald Francszek Tusk is president van de
Raad van Staatshoofden en regeringsleiders
en had heel wat te wheelen en dealen met de
lidstaten tijdens de migratiecrisis van 2015,
maar ook andere kwesties, zoals de behandeling
van Polen en Hongarije... Turkije, de VS
en China zorgden ook voor problemen.
 
Donderdag 9 mei had in Vleva, ingericht door het Vlaams-Nederlands Huis deBuren een debat plaats over Europa of over de Europese Verkiezingen, bekeken door Vlaamse politici en ik moet toegeven, het was een merkwaardige deceptie, want over Europees beleid ging nauwelijks, behalve in hoofde van Geert Bourgeois. Hoe kan men met simpele stellingen een complexe Europese realiteit vatten en begrijpen dat subsidiariteit geen loze kreet is, maar ook geen wondermiddel.

De kwestie is dat Europese verkiezingen over Europese zaken horen te gaan en derhalve de belangen die we met 480 miljoen anderen delen of die voor hen belangrijk zijn en waar wij toe kunnen bijdragen. Europese verkiezingen gaan niet oever de existentiële gronden van de Unie, want die is pas recent, tussen 1950 en nu tot stand gekomen om steeds beter aan de nieuwe omstandigheden tegemoet te komen, waar landen afzonderlijk niet adequaat op kunnen reageren. Is alles dan voor het beste in de beste der werelden? Dat kan ook niet, want er is weinig in het ondermaanse dat helemaal aan onze verwachtingen of inzichten tegemoet komt. Een Europees debat zou door deelnemers uit de 28/27 landen gevoerd, kunnen worden, maar dat is behoorlijk onwerkbaar. Daarom kan men verantwoorden slechts met de kandidaten van afzonderlijke lidstaten – of in het geval van België, kiesomschrijvingen – van gedachten te wisselen. Dan moet het wel ergens over gaan, dunkt me en dat viel dus tegen tijdens het debat op donderdag 9 mei.

De vraag of de EU afdoende democratisch is, kan legitiem lijken, de criteria en parameters voor wat (afdoende) democratisch gehalte moet gehouden worden, hangt ook af van de eigen politieke aannames. Bovendien kan men geen van de regeringsleiders die vergaderingen in de Raad of de Europese volksvertegenwoordigers ondemocratisch of beter, niet democratisch verkozen, noemen, maar dat de Commissie een ambtelijk college vormt, hoeft nog geen afbreuk te doen aan het democratische gehalte van de Unie. De vraag is of mensen als  Margrethe Vestager of Frans Timmermans  dan wel Marianne Thyssen, die in de nationale politiek van hun land hoge verantwoordelijkheden hadden te dragen ook niet een democratische legitimiteit mogen claimen. Bovendien schuilt in de klacht dat de EU niet democratisch zou zijn een aanname dat er geen betrokkenheid zou zijn van burgers bij de EU. Wel nu, als men voorbij de gewone opmerkingen komt en spreekt over het gevoerde beleid, dan merkt men vaak dat die nauwelijks bekend zijn bij een breed publiek, zoals men ook niet goed weet hoeveel middelen de EU inzet in de landen die die sinds 2004 of later lid werden, om de staat mee op te bouwen. Het kan dus geen kwaad met journalisten in gesprek te gaan over hun vrees de Europese aangelegenheden aan de orde te stellen.

Andere vragen over het klimaatbeleid, over de migratie zijn natuurlijk wel tekenend voor de afgelopen legislatuur maar de aanpak van de problemen zorgde voor veel gedoe, zonder dat er een oplossing kwam, zegt men, terwijl de migratiebeweging van het Zuiden, van Afrika en het Midden-Oosten naar onze contreien zo niet is stil gevallen, dan toch door noodgrepen aan te wenden. Men kan die migratiestromen, slechts een fractie van de volksverhuizingen in Afrika overigens, wel proberen in te dammen, men zal ook moeilijke gesprekken over het functioneren van staten, economische perspectieven en geboorteregeling moeten aangaan, wil men op termijn de nu al zo jonge bevolking kansen te geven. Het functioneren van de staat, in de mate van het mogelijke vrij van corruptie en met de hoogst mogelijke graad van rechtszekerheid en billijke rechtsbedeling, ligt ook in handen van ambtenaren en burgers die niet aan verleidingen van snel gewin of bescherming tegen vervolging willen genieten, waardoor ook anderen zich niet meer gehinderd voelen, toch? Ook de administratie verdient uiteraard alle aandacht, omdat een neutrale ambtenarij de beste garantie is dat burgers billijk bejegend worden. China geeft nu al een paar decennia een stevige voet aan de grond in Afrika, onder meer omdat er zogenaamd geen lastige vragen gesteld worden over mensenrechten, maar wel voor China lucratieve contracten in mijnen en anderen grondstoffen, waarbij er geen duidelijkheid is hoe landen die mijn- en andere concessies administreren. Hoe ziet men het verschil tussen de persoonlijke rekening en de bezittingen, geldstromen ten behoeve van de staat? Europa moet niet afzien van de mensenrechten, wel efficiënter – ten behoeve van de burgers van Afrikaanse landen – werken aan de opbouw van het staatsapparaat en zorgen dat iedereen er beter van wordt, binnen het gegeven dat niet alles altijd op dezelfde manier uitpakt voor iedereen en dat niet iedereen ook echt mee kan gaan. Het gaat om de vraag hoeveel de samenleving er als geheel beter op kan worden. Maar zullen die staatshoofden die de staat denken te incarneren, bereid zijn af te zien van kwalijke gewoontes en hoe zal Europa hen op de knieën dwingen, als er geen inspanningen geleverd worden? Via de UNO zal dat wellicht niet zo eenvoudig zijn, Europese maatregelen kunnen wel iets teweegbrengen, zoals inreisbeperkingen.

Ook voor Europa zelf is de kwestie urgent, omdat mediamensen, ze noemen zichzelf nog altijd journalisten, niet altijd begrijpen dat politiek bedrijven en besturen hetzelfde is en dat beleid niet altijd individuen ten goede komt, maar wel de samenleving en groepen. Het is wel zo dat het economische nonsens is de som van het beleid en dus van onderscheiden beleidsdomeinen alleen deze of gene groep voordeel zou brengen. De landbouwpolitiek van de EU sinds Sicco Mansholt kreeg terecht kritiek, maar zowel voor de producenten als voor consumenten bood het beleid wel degelijk een uitweg. Alleen, waren landbouwers tijdens het interbellum nog aangewezen op de kracht van paarden, dan begon na WO II de mechanisatie van de landbouw snel om zich heen te grijpen. Waren er nog landbouwbedrijven die rekenden op de paarden, dan nam het aantal na 1960 snel af, tenzij voor paardensport en het plezier van het verzorgen van paarden.  De nadelen voor ecosystemen waren er ook en de kostprijs van de landbouwsubsidies steeg snel. Dus werd het beleid in de loop van decennia gewijzigd.

Spreekt men over een sociaal Europa dan zal men toch wel inzien dat een land economisch weinig vooruitgang kan boeken, inzake BBP, als de kostprijs van arbeid hoger uitvalt dan de meerwaarde die ondernemers of investeerders kunnen realiseren. Aan de andere kant, de toetreding van Polen in de EU heeft al heel wat bedrijven verleid zich daar te vestigen – en sommige sluiten er ook weer. Maar daar ziet men, terwijl Polen in Europa komen werken, Oekraïners emplooi vinden in Polen om daar voor de Europese investeerders te gaan werken.

Een van de cruciale vraagstukken dat Europa zal moeten oplossen bestaat erin te begrijpen dat de EU nu wel degelijk een complex geheel vormt, van 28/27 lidstaten met een verschillende geschiedenis, al dan niet grote culturele varianten – of toch als zodanig aangevoeld, al kan men er rationeel niet mee uit de voeten -, maar toch wel relatief belangrijke economische en politiek-institutionele verschillen. De Koude Oorlog en de Stalinstaat heeft het democratisch gevoel niet bevorderd, maar dat impliceert niet dat burgers in die landen er geen idee van zouden hebben hoe een behoorlijk bestuur er moet uitzien.   Daarmee hangt samen dat we in het Oude Westen eindelijk geen interesse hebben voor het leven van mensen in de landen die er in 2004 en later zijn bijgekomen, hoogstens gaan we ons politiek opwinden – terecht, daar niet van – over de aantasting van de rechtsstaat. Het argument van Kazcynski en Orban en anderen is nu net dat ze menen dat Brussel zou besturen zoals Moskou ooit deed en dat gaat er zelfs in het Westen in als zoete koek. Omdat het moeilijk is hier feiten te onderzoeken – over de houding van Brussel – kan men op deze kritiek moeilijk weerwerk bieden, net omdat we ons laten verleiden tot fact checking, terwijl dat toch een zwakke vorm van journalistiek is, zowel voor de journalisten als de “nieuwsconsumenten”, omdat een feit relevant kan zijn of belangrijk voor een deel van de bevolking of voor slechts enkelen. Natuurlijk moeten politici integer wezen maar het valt niet altijd mee iemand op een leugen te betrappen, al kan het soms al te gemakkelijk wanneer men eenmaal weet hoe iemand de waarneembare werkelijkheid voorstelt. De politiek van Orban en van Kazcinski en co hebben in eigen landen de afgelopen jaren al voor straatgewoel gezorgd, zoals de “slavenwet” in Hongarije, maar in West-Europa waren journalisten slechts matig geïnteresseerd, leek me, waarbij men pas als de protesten aanhielden iets van belangstelling aan de dag gelegd werd.

Dat men de EU vaak afschildert als een moloch, die alles zou bestieren, terwijl de instituties een evenwichtsoefening tussen Commissie, Raad van Staatshoofden en regeringsleiders en het Parlement vormt, waarbij de strijd om meer gewicht zelden achterwege is, zorgt ervoor dat de inhoudelijke discussies achterwege blijven. Dat de Commissie een ambtelijk college vormt, het weze herhaald tot in de treure, belet niet dat de besluitvorming blind zou verlopen naar de grillen van de voorzitter. Europa kent al langer een systeem van een bestuur op afstand,  dat wil zeggen dat administraties autonoom functioneren en de eigen werkzaamheden regelen, uiteraard binnen de grenzen van de verdragen en de regels die met de Raad besloten en sinds de hervormingen met het parlement. Het verwijt van wereldvreemdheid dat gauw op tafel komt, blijkt vaak niet meer dan de vraag: wat brengt het op voor mij? Te vrezen valt dat de regering(en) niet altijd dingen doen die u of mij aanbelangen, maar waar we wel baat bij hebben, indirect of omdat er ons overlast bespaard worde. Maar de vele taken die de overheid op zich nam en neemt van het lokale niveau tot de EU hebben zo hun betekenis, waarbij de vraag kan gesteld wordt hoe men kan afmeten of die wel zinvol zijn.

Er zijn zogenaamde regale bevoegdheden, die te maken hebben met rechtsbedeling, landsverdediging en het handhaven van de (binnenlandse) orde en veiligheid, waar Europa onder meer nagaat of bepaalde maatregelen van bewaking niet disproportioneel worden. Het gaat om vragen over de almacht van politie en gerecht tegen burgers. Moet Europa zich daar dan mee moeien, als Bart Somers, burgemeester van Mechelen, slimme camera’s wil plaatsen in Leest om er zeker van te zijn dat ongewenste bezoekers niet heimelijk de stad insluipen? Wie zal die lokale burgemeester tegenhouden? Hoe zal men zelf nog vrij en vrolijk vrienden en familie bezoeken of een swingersparadijs?

Het streven naar veiligheid mag dan wel voor iedereen welgekomen zijn, als het wantrouwen ten aanzien van burgers ertoe leidt dat disproportionele maatregelen worden genomen, kan dat de geloofwaardigheid van de ambtenaren en finaal de politici euvel geduid worden. Veiligheid heeft te maken met gedrag van alle burgers, in alle omstandigheden en dat kan men niet altijd verwachten. Het gaat dus om terughoudendheid in verband met geweld. Dat is geen zaak van de overheid alleen, maar van cultuur, beschaving, van gedeelde inzichten over wat juist is of niet. Toch dienen we ons bewust te zijn van onze vrijheid en onze onvolkomenheid want gaan al eens in de fout, onbewust, soms ook met opzet.

Het is daarom van belang te begrijpen dat politiek ongemeen belangrijk is en toch weer niet alles bepalend kan willen zijn. De macht is, ook op Europees niveau, versnipperd, tot frustratie van bestuurders en vooral van alwetende goeroes, die menen te weten hoe ze de samenleving door de woestijn kunnen leiden. Leven we dan in een woestijn? Zeker wat West-Europa aangaat hebben we ook na de “Trente Glorieuses” goede en betere jaren gekend, al sprak men, spreekt men met enige wellust over crisissen die maar niet ophouden. Europa voert beleid, maar niet zonder de lidstaten en al worden er fouten gemaakt, het hindert mensen vaak niet aan de slag te gaan en een behoorlijk leven te leiden, met oplossingen te komen voor problemen, waar de overheden en experten niet altijd toe komen.

De afgelopen jaren heeft men in Vlaanderen de strijd aangebonden tegen armoede, waarbij men voortdurend cijferdansen aan het publiek bracht, plus de neiging niet kon onderdrukken dat armoede een infernaal iets zou zijn. Gedeeltelijk is dat zo, maar de vele maatregelen op verschillende bestuursniveaus maken het ook allemaal niet transparanter voor mensen in problemen. Bovendien maakt men de middenklasse moedeloos en zelfs wars, want er lijkt geen einde te komen aan de problemen. Bovendien kan men, zonder het probleem van mensen in armoede te negeren, ook meer gaan nadenken over emancipatie wanneer mensen daartoe in staat zijn, maar anderszins moet men toch om levenskwaliteit bezorgd blijven. Het feit dat men voortdurend spreekt over Verlichtingswaarden belet niet dat men precies inzichten over autonomie en emancipatie uit het oog verliest, net omdat dit de beheersbaarheid van de dingen in het gedrang brengt.

Het is precies de idee als zou Europa nog meer dan nationale staten gericht zijn op het beheersen van de situatie en toch kan men op menig beleidsdomein vaststellen dat Europa beleid voerden, waar de nationale overheden eerder terughoudend optraden. De fouten zijn er ongetwijfeld geweest, maar als we even terugkijken naar de late jaren 1960 en begin jaren zeventig, dan kon men zien vervuild waterlopen en rivieren wel niet waren en daarbij waren bedrijven en de landbouw duidelijk verantwoordelijk. Bedrijven werden gedwongen te renoveren en de landbouw kreeg geleidelijk aan meer stringente regels over het afvoeren en injecteren van mest. Had men deze regelgeving niet gehad, dan was de toestand van vele (onbevaarbare) waterwegen er nog veel onaangenamer op geweest.

In lengte van jaren heeft men vanuit Europa regelgeving uitgewerkt, maar die werden vaak politiek vermunt. Het verdrag van Maastricht, dat zowel over de eenmaking van Duitsland ging als over de instelling van een Europese munt – die al enige tijd werd voorbereid, want zo was de Belgische Frank gekoppeld aan de D-mark en werd de rente onder controle gehouden, net als de inflatie – riep in verschillende landen zoals Frankrijk vanwege extreem rechts heel wat afwijzing op en in een referendum werd het verdrag afgewezen, omdat men Mitterrand wilde desavoueren. Natuurlijk kon men tegen de president gekant wezen, maar het proces dat Maastricht heeft opgestart en dat leidde tot een muntunie, met tekortkomingen, heeft mee welvaart gecreëerd, alleen kan men niet meer bedenken hoe het geweest zou zijn, als Maastricht er niet gekomen was, noch de ECB, noch de Euro of het rentebeleid. Hoe kan men dan de voordelen, baten van Maastricht afwijzen, als men geen parameters heeft, tenzij de ervaring dat er Europa er sinds 1992 op vooruit is gegaan, dat wil zeggen dat Europa als instelling voor ons weldadig is geweest, niet zonder problemen en al evenmin zonder heftige discussies, bij tijd en wijle.

Echter, de blinde vlek in Europa, bij burgers, journalisten en politici in het oude Westen, betreft nu juist de moeizame wijze waarop de las tussen Oost en West gevormd is geworden. Een goede las wordt onzichtbaar, maar tot nu blijkt dat aan de ene kant een onversneden zelfingenomenheid leeft en aan de andere kant een gebrek aan politieke cultuur en onzekere uitkomsten van het beleid ervoor zorgen dat de burgers in Polen of Hongarije zich miskend voelen, al dan niet terecht. Had Leo Tindemans met zijn rapport over de staat van Europa meer dan een punt dat het publiek niet mee was – wat niet helemaal klopte, getuigen daar de Brugmankringen en acties van serviceclubs niet van? – dan moeten we wel nadenken hoe Europa en het publiek, de burgers, zich opnieuw met elkaar verbonden weten. Luuk van Middelaar schreef daar enkele interessante bladzijden over, want men kan niet om die zorg heen. Wel is het moeilijk denkbaar dat iemand of een groep mensen de las zou herstellen, zeker niet wanneer de vertegenwoordigers van de EU, de instituties het niet op zich zouden nemen en toch proberen ze dat, maar ze zoeken, vrees ik, niet het publiek op. Overigens, wij zijn geen publiek dat alleen maar passief ondergaat, maar willen ook niet dag na dag bezig zijn met het napluizen van de teksten van de Commissie, het Parlement of de Raad. We hopen wel dat journalisten ons een betrouwbaar beeld geven, zonder positie te kiezen in netelige kwesties, maar wel de pros en cons aan de hand doen. Opiniemakers mogen via columns proberen ons te overtuigen van hun gelijk, journalistiek moet vooral, met vallen en opstaan, de weg tonen die de politieke verantwoordelijken willen gaan en de administraties handen en voeten moeten geven. Goede definities van de kwesties en van de oogmerken zouden dus ook niet mogen ontbreken. En ja, politici moeten af en toe de toehoorders durven tegen te spreken, als ze menen dat de nood daartoe hoog is.

Europa is meer dan alleen maar een (economische) club van landen, dat gaat op voor de OESO, maar is door de verscheidenheid van landen, tradities en ervaringen een heterogene club waar men gezamenlijk beleid voeren wil ten behoeve van de burgers, ten behoeve van het geheel. Dat lukt aardig, op meerdere domeinen. Maar men kan niet om de verscheidenheid heen noch kan men het streven naar politieke eenheid ten opzichte van de naburige en andere blokken een futiliteit noemen, zelfs geen aantasting van de nationale soevereiniteit, want de grootmachten zullen zelfs niet om de mening van Londen vragen, eens men daar de controle teruggenomen heeft.



Bart Haers  


Reacties

Populaire posts