Hoe brengt men kunst aan de man op school?

 

Kort Lontje



 

 

Onderwijs en initiatie Kunst

 

 

Edouard Manet, Déjeuner sur l'herbe
(1863).Er valt veel over dit doek te vertellen,
maar ook over de strijd tussen de
academische kunst en de nieuwe impulsen,
waarbij men onder meer het impressionisme
ziet verschijnen. Ik zag het voor het 
eerst in het Musée du jeu de Paume, waar
de werken nogal overweldigend bij 
elkaar gebracht waren. 





Men kan het hebben over kunst, hoorde ik ooit een leraar zeggen, maar dan zal ik de indruk wekken dat ik u een bepaalde smaak poog op te dringen, maar het is niet anders, ik kan u wel eens iets vertellen over hedendaagse kunst, maar als we niet weten uit welk vaatje de kunstenaar v/m tapt, wat hij of zij ons wil laten zien, dan zal het u wellicht weinig zeggen. Een begin van inzicht in de kunst en wat het allemaal kan bieden, blijft een moeilijk verhaal, zeker in het onderwijs, waar men vooral hecht aan meetbare kennisoverdracht. Het gaat niet om vaardigheden als sociaal zijn, dat ook, maar vooral over de mogelijkheden die mensen krijgen om hun leven invullen en betekenis te geven. In de humaniora heeft onderricht en introductie in de kunsten wel degelijk betekenis. Hoe brengt men het aan?

 

Het gaat niet op te menen dat kunstzinnige vorming – het woord wekt ook bij u wellicht enige korzeligheid op – heeft niets te maken met elitarisme, of het opbouwen van sociaal kapitaal voor wie het al allemaal binnen handbereik heeft, maar net voor wie er thuis van verstoken is, kan het een meer uitgebalanceerd begrip van de wereld brengen. De discussie die onder meer Pierre Bourdieu op gang heeft gebracht, waarbij hij vond dat de “Cultuur” al te elitair was en buiten de leefwereld van de armen – wat dat ook mag betekenen – bleef, heeft er mee aanleiding toe gegeven dat mensen zelfs de kans niet kregen om het Musée Rodin te bezoeken of de festoenen van een Brugse geklasseerde woning te bewonderen. Er is kennis voor nodig, introductie  en begrip voor de eigenaardigheid van tal van kunstwerken, muzikale, picturale of tekstuele en dan vergeten we er nog. Ook aandacht voor toegepaste kunsten, nu soms verengd tot design kan men maar beter in de vingers krijgen.

 

Waarom? Omdat men niet altijd hoeft uit te pakken met kennis over verfijnde kunstwerken, maar omdat men ertoe verleid kan worden zelf aan de slag te gaan met klei of potlood, een muziekinstrument leren bespelen. Men heeft in de jaren zestig figuren als Johan Fleerackers en Frans van Mechelen ertoe zien bijdragen dat er ook in kleinere provinciesteden en dorpen academies kwamen voor Schone Kunsten of voor Muziek en Woord. Het klopt wel dat dit zo rond 1975 nogal wit uitviel, maar toch was de rekrutering breder dan alleen bij de middenklasse, maar het duurde niet lang of men ging, op grond van het werk van Bourdieu kritisch die verwezenlijkingen te lijf. Rond 2004 was het bon ton om het deeltijds kunstonderwijs af te doen als elitair en de ouders die dochtertjes en zoontjes op woensdag en zaterdag naar de dansschool, de academie, het judo en wat al niet meer brachten, heetten uitslovers, die dat vooral niet moeten doen. Waarom de ouders dat doen? Juist, omdat het enige betekenis heeft, al die naschoolse activiteiten.

 

Een van de redenen waarom ouders eraan hechten, zo blijkt ook, ligt in het feit dat in het secondair onderwijs de kwestie al lang beslecht is, namelijk dat zoiets efemeers als esthetische opvoeding al lang met dédain wordt bejegend, zeker in de politieke wereld. Nog eens de huiver voor wat elitair heet te zijn, komt uit alle gaten en kieren gekropen; de betekenis voor een persoon om cello voldoende te beheersen opdat die kan meespelen in een kamerensemble of een groter orkest, kan men als buitenstaander niet peilen, maar het geeft ruimte voor een activiteit die op vele manieren het leven stoffeert. Maar men komt er niet vanzelf toe, denk ik, want men moet eerst eens Dvoraks celloconcert gehoord hebben, of iets anders en er de betovering van ervaren hebben om zich de vele jaren van oefenen en lessen volgen te getroosten. Voor men de cellosuites van Bach kan waarderen, duurt het wel even, want hoe bijzonder ook, het blijft een complex en uitgesponnen werk. Maar een leerling kennis laten maken met de werk, kan geen kwaad, of met de Diabelli-variaties van Ludwig van Beethoven zou wel eens tot verbazing kunnen leiden. Dat mag toch nog?

 

Maar het gaat om de vraag wat we van het onderwijs verwachten. Kan men het er nog nauwelijks over hebben dat onderwijs jongeren tot autonome personen vormt, die zelf tot oordelen en keuzes in staat zijn, zonder als vanzelf mee te drijven op de stroom van algemeen gedeelde inzichten, dan valt het nog veel moeilijker te spreken over wat we van zo een volwassene verwachten aan aandacht voor de dingen des levens, ook de kunst dus, maar ook nieuwsgierigheid naar wat mogelijk is. Men kan in 30 jaaruren al iets bijbrengen, het blijft altijd maar een introductie en geeft vooral aanzetten tot … juist, nieuwsgierigheid.

 

Het klopt, stop je een aantal scholen, poëzis en retorica – al gebruikt men die termen vanzelfsprekend niet meer, zoals men ook van de term humaniora heeft afgezien, zonder enig noemenswaardig debat – in de grote zaal Leboeuf van het Paleis voor Schone Kunsten, nu Bozar voor een opvoering van Sophocles, Oedipoes en het gebouw stort bijna in van het kabaal voor en na en vooral tijdens de opvoering. Een vriendin, interne in een befaamde Gentse school ging met een paar lotgenoten en een lerares wel eens naar Arca – bestaat al lang niet meer als zelfstandig theater, los van het Stads- en repertoiretheater – of NTG tussen de andere gewone bezoekers en dat lukte wel, genieten van een avond toneel. De opera bezoeken beviel me wel, of zelfs ballet gaan zien, kon best meevallen. Komt men mij nu zeggen dat het allemaal elitair was, die kunstbeleving, dan vraag ik mij of een school net niet dat tikkeltje wereldvreemd mag, moet zijn, want de media berichten zonder enige terughoudendheid over de zomerfestivals of optredens van sterren in het Sportpaleis. Goed, dat aanbod mag er zijn, men kan ervan genieten, maar het is wat eenieder vanzelf aangeboden krijgt. Voor wie het vergeten mocht zijn, Rock ’n roll, pop, punk was ooit recalcitrante muziek, die op deftige scholen geen plaats had, maar voor de leerlingen v/m een toegang bood tot een andere wereld, waar het gezag geen plaats meer had, dachten we.  

 

In het middelbaar onderwijs leerlingen, studenten zou men hen moeten heten, maar ook daar sloeg de devaluatie toe, niet vertrouwd maken met de kunsten, ontneemt hen veel kansen op een beter leven. Zoals men er nog nauwelijks toe komt Stendhal te lezen of ook maar iets van Balzac, Shakespeare’s sonnetten, of zo men wil Anthonie Burgess, Hemingway en dan mogen er ook nog een paar Duitse schrijvers bij, van Goethe over Heine en Thomas Mann tot Julie Zeh, om niet ook de evidentie op te werpen dat men best nog eens Gezelle, Nescio of Marsman kan lezen, zelfs al heeft men er als beleidsbepalers niets mee. De smaak van de individuele minister doet niets ter zake, zoals ook de minister van Cultuur een Beotiër mag zijn – liefst niet – als die maar weet wat de rol van de overheid is bij het ondersteunen van een cultuuraanbod, ook in de randen van de verarmde voorsteden en op het platteland.

 

Maar na dit alles komt de vraag, denk ik, hard aan: hechten we wel genoeg aan kunst, vinden we dat kunstwerken onze aandacht verdienen, of gaat het gewoon om snoeverij, ijdeltuiterij als iemand iets komt vertellen over Damian Hirst, terwijl men het niet heeft over Sam Dillemans of Michiel Borremans. Dat de ene meer kan vragen voor zijn werk – Borremans doet het ook niet slecht – zegt nog niets over de artistieke uitdrukking die de laatste aan de dag legt en het is een spel, ernstig gespeeld maar ook met soms grappige referenties en verhalen. Kan men dat een troep leerlingen bijbrengen? Het probleem is dat er tijd moet zijn om rustig te kijken naar de afzonderlijke werken en dat kan men proberen te omkleden met allerlei trucs, het blijft maar de vraag of er tijd is om echt te kijken en zich te verliezen in zo een magisch-realistische wereld….

 

Het is ook niet zo, denk ik, dat niemand niet de kans zou krijgen iets te zien dat men kunst pleegt te noemen, wel is het zo dat de waardering, moet groeien, kans krijgen om bij de toeschouwer iets met het werk te doen, al was het maar zich te laten overweldigen. Voor gidsen en zeker voor leraren v/m artistieke vorming blijft een helse taak jonge knapen en meisjes iets te laten beleven bij “Victory Boogie Woogie” van Mondriaan. Al moeten we van dat beleven geen al te grote dingen verwachten, net omdat sommige sensaties niet altijd onmiddellijk ervaren worden. Een bezoek aan het Musée d’Orsay kan niet goed zonder een blik te werpen op “L’Origine du monde” van Gustave Courbet en dat zal bij die jongedames niet vanzelfsprekend goed vallen, want het geeft hen een beeld waar ze niet vanzelf bereid toe zijn. Het is van belang, door een langere introductie in de geschiedenis van het naakt hen precies die ultieme provocatie van Courbet aan te bieden, want picturaal is dat wel tegelijk gelinkt aan de renaissance-traditie van realistisch-idealiserende menselijke figuren, realistisch wat de anatomische precisie aangaat, idealiserend wat de afgebeelde figuren, goden en helden, heldinnen en schone nimfen liet zien, als aan de moderne idee dat het leven is wat het is, een zaak van de krochten van het vrouwenlichaam.

 

Schoonheid dus, het esthetische, blijft voer voor discussie, omdat niet alle kunst schoonheid wil weergeven of er uitdrukking aan geven. Het vergt voor jongeren wel iets om het brute ook een plaats te geven, maar als ze naar hun (veronderstelde) muziek luisteren, dan blijft het toch wel discutabel, denk ik, te beweren dat ze naar zo een visie op kunst geen oren zouden hebben of het niet zouden weten te waarderen. Maar net dat vergt van leraren v/m heel wat overredingskracht, enige verleidingskunst ook, wat lang niet altijd zal lukken. Overigens en ten overvloede, het gaat niet om het kennen van namen, van kunstwerken, wel om een toegang te vinden, waar men vervolgens zelf mee aan de slag gaat, als het goed gaat. Dan ligt de verdienste bij die autonome, gecultiveerde jongeren, maar als ze niet de weg getoond wordt, loopt het op weinig uit, denk ik. Men wil uit naam van gelijke kansen jongeren die er niet vanzelf de weg toe vinden, net nog meer de weg naar het Museum of de Opera afsluiten. Schitterend gedaan van de commissie Eindtermen*.

 

Bart Haers

 

*Eindtermen om te bepalen wat leerlingen minimaal zouden moeten kennen, heeft mij altijd een verkeerd instrument geleken. Scholen bieden verschillende onderwijsdoelstellingen aan, BSO, TSO, KSO, Topsportonderwijs, ASO, waarbij we mogen in rekening brengen dat de ene meer of minder geïnteresseerd is in denken en beschouwen, abstractie dan de andere en op die manier tot school- en levenskeuzes gebracht wordt. Gelijke onderwijskansen, het bekt al niet goed, het zegt ook weinig over wat leerlingen mee zouden kunnen krijgen, waarbij, zoals een film als “Entre les murs” (regisseur Laurent Cantel, 2008) laat zien, zelfs in een “moeilijke” school of klasgroep onverwachte resultaten behaald kunnen worden. Ook in moeilijke scholen gebeurt er meer dan we als weldenkende burgers voor mogelijk te houden. Vaak biedt toegang tot kunst en literatuur voor die leerlingen een weg naar een betere toekomst, weg uit de banlieue. Dat gaat niet vanzelf, maar kansen ontnemen, levert ook conflicten op, zoals brandende auto’s en onveilige wijken.

 

 

Reacties

Populaire posts