Hoe brengt men kunst aan de man op school?
Kort Lontje
Onderwijs
en initiatie Kunst
Men kan het hebben over kunst, hoorde ik ooit een leraar zeggen, maar dan zal ik de indruk wekken dat ik u een bepaalde smaak poog op te dringen, maar het is niet anders, ik kan u wel eens iets vertellen over hedendaagse kunst, maar als we niet weten uit welk vaatje de kunstenaar v/m tapt, wat hij of zij ons wil laten zien, dan zal het u wellicht weinig zeggen. Een begin van inzicht in de kunst en wat het allemaal kan bieden, blijft een moeilijk verhaal, zeker in het onderwijs, waar men vooral hecht aan meetbare kennisoverdracht. Het gaat niet om vaardigheden als sociaal zijn, dat ook, maar vooral over de mogelijkheden die mensen krijgen om hun leven invullen en betekenis te geven. In de humaniora heeft onderricht en introductie in de kunsten wel degelijk betekenis. Hoe brengt men het aan?
Het gaat niet op te menen dat
kunstzinnige vorming – het woord wekt ook bij u wellicht enige korzeligheid op –
heeft niets te maken met elitarisme, of het opbouwen van sociaal kapitaal voor
wie het al allemaal binnen handbereik heeft, maar net voor wie er thuis van
verstoken is, kan het een meer uitgebalanceerd begrip van de wereld brengen. De
discussie die onder meer Pierre Bourdieu op gang heeft gebracht, waarbij hij
vond dat de “Cultuur” al te elitair was en buiten de leefwereld van de armen –
wat dat ook mag betekenen – bleef, heeft er mee aanleiding toe gegeven dat
mensen zelfs de kans niet kregen om het Musée Rodin te bezoeken of de festoenen
van een Brugse geklasseerde woning te bewonderen. Er is kennis voor nodig, introductie en begrip voor de eigenaardigheid van tal van
kunstwerken, muzikale, picturale of tekstuele en dan vergeten we er nog. Ook aandacht
voor toegepaste kunsten, nu soms verengd tot design kan men maar beter in de
vingers krijgen.
Waarom? Omdat men niet altijd
hoeft uit te pakken met kennis over verfijnde kunstwerken, maar omdat men ertoe
verleid kan worden zelf aan de slag te gaan met klei of potlood, een
muziekinstrument leren bespelen. Men heeft in de jaren zestig figuren als Johan
Fleerackers en Frans van Mechelen ertoe zien bijdragen dat er ook in kleinere
provinciesteden en dorpen academies kwamen voor Schone Kunsten of voor Muziek
en Woord. Het klopt wel dat dit zo rond 1975 nogal wit uitviel, maar toch was de
rekrutering breder dan alleen bij de middenklasse, maar het duurde niet lang of
men ging, op grond van het werk van Bourdieu kritisch die verwezenlijkingen te
lijf. Rond 2004 was het bon ton om het deeltijds kunstonderwijs af te doen als
elitair en de ouders die dochtertjes en zoontjes op woensdag en zaterdag naar
de dansschool, de academie, het judo en wat al niet meer brachten, heetten
uitslovers, die dat vooral niet moeten doen. Waarom de ouders dat doen? Juist,
omdat het enige betekenis heeft, al die naschoolse activiteiten.
Een van de redenen waarom ouders
eraan hechten, zo blijkt ook, ligt in het feit dat in het secondair onderwijs
de kwestie al lang beslecht is, namelijk dat zoiets efemeers als esthetische
opvoeding al lang met dédain wordt bejegend, zeker in de politieke wereld. Nog
eens de huiver voor wat elitair heet te zijn, komt uit alle gaten en kieren gekropen;
de betekenis voor een persoon om cello voldoende te beheersen opdat die kan
meespelen in een kamerensemble of een groter orkest, kan men als buitenstaander
niet peilen, maar het geeft ruimte voor een activiteit die op vele manieren het
leven stoffeert. Maar men komt er niet vanzelf toe, denk ik, want men moet eerst
eens Dvoraks celloconcert gehoord hebben, of iets anders en er de betovering van
ervaren hebben om zich de vele jaren van oefenen en lessen volgen te
getroosten. Voor men de cellosuites van Bach kan waarderen, duurt het wel even,
want hoe bijzonder ook, het blijft een complex en uitgesponnen werk. Maar een
leerling kennis laten maken met de werk, kan geen kwaad, of met de Diabelli-variaties
van Ludwig van Beethoven zou wel eens tot verbazing kunnen leiden. Dat mag toch
nog?
Maar het gaat om de vraag wat we
van het onderwijs verwachten. Kan men het er nog nauwelijks over hebben dat onderwijs
jongeren tot autonome personen vormt, die zelf tot oordelen en keuzes in staat
zijn, zonder als vanzelf mee te drijven op de stroom van algemeen gedeelde
inzichten, dan valt het nog veel moeilijker te spreken over wat we van zo een
volwassene verwachten aan aandacht voor de dingen des levens, ook de kunst dus,
maar ook nieuwsgierigheid naar wat mogelijk is. Men kan in 30 jaaruren al iets
bijbrengen, het blijft altijd maar een introductie en geeft vooral aanzetten
tot … juist, nieuwsgierigheid.
Het klopt, stop je een aantal
scholen, poëzis en retorica – al gebruikt men die termen vanzelfsprekend niet
meer, zoals men ook van de term humaniora heeft afgezien, zonder enig
noemenswaardig debat – in de grote zaal Leboeuf van het Paleis voor Schone
Kunsten, nu Bozar voor een opvoering van Sophocles, Oedipoes en het gebouw
stort bijna in van het kabaal voor en na en vooral tijdens de opvoering. Een
vriendin, interne in een befaamde Gentse school ging met een paar lotgenoten en
een lerares wel eens naar Arca – bestaat al lang niet meer als zelfstandig theater,
los van het Stads- en repertoiretheater – of NTG tussen de andere gewone bezoekers
en dat lukte wel, genieten van een avond toneel. De opera bezoeken beviel me
wel, of zelfs ballet gaan zien, kon best meevallen. Komt men mij nu zeggen dat
het allemaal elitair was, die kunstbeleving, dan vraag ik mij of een school net
niet dat tikkeltje wereldvreemd mag, moet zijn, want de media berichten zonder
enige terughoudendheid over de zomerfestivals of optredens van sterren in het
Sportpaleis. Goed, dat aanbod mag er zijn, men kan ervan genieten, maar het is
wat eenieder vanzelf aangeboden krijgt. Voor wie het vergeten mocht zijn, Rock ’n
roll, pop, punk was ooit recalcitrante muziek, die op deftige scholen geen
plaats had, maar voor de leerlingen v/m een toegang bood tot een andere wereld,
waar het gezag geen plaats meer had, dachten we.
In het middelbaar onderwijs
leerlingen, studenten zou men hen moeten heten, maar ook daar sloeg de
devaluatie toe, niet vertrouwd maken met de kunsten, ontneemt hen veel kansen
op een beter leven. Zoals men er nog nauwelijks toe komt Stendhal te lezen of
ook maar iets van Balzac, Shakespeare’s sonnetten, of zo men wil Anthonie Burgess,
Hemingway en dan mogen er ook nog een paar Duitse schrijvers bij, van Goethe over
Heine en Thomas Mann tot Julie Zeh, om niet ook de evidentie op te werpen dat
men best nog eens Gezelle, Nescio of Marsman kan lezen, zelfs al heeft men er
als beleidsbepalers niets mee. De smaak van de individuele minister doet niets
ter zake, zoals ook de minister van Cultuur een Beotiër mag zijn – liefst niet –
als die maar weet wat de rol van de overheid is bij het ondersteunen van een
cultuuraanbod, ook in de randen van de verarmde voorsteden en op het
platteland.
Maar na dit alles komt de vraag,
denk ik, hard aan: hechten we wel genoeg aan kunst, vinden we dat kunstwerken
onze aandacht verdienen, of gaat het gewoon om snoeverij, ijdeltuiterij als
iemand iets komt vertellen over Damian Hirst, terwijl men het niet heeft over
Sam Dillemans of Michiel Borremans. Dat de ene meer kan vragen voor zijn werk –
Borremans doet het ook niet slecht – zegt nog niets over de artistieke
uitdrukking die de laatste aan de dag legt en het is een spel, ernstig gespeeld
maar ook met soms grappige referenties en verhalen. Kan men dat een troep
leerlingen bijbrengen? Het probleem is dat er tijd moet zijn om rustig te
kijken naar de afzonderlijke werken en dat kan men proberen te omkleden met
allerlei trucs, het blijft maar de vraag of er tijd is om echt te kijken en
zich te verliezen in zo een magisch-realistische wereld….
Het is ook niet zo, denk ik, dat
niemand niet de kans zou krijgen iets te zien dat men kunst pleegt te noemen,
wel is het zo dat de waardering, moet groeien, kans krijgen om bij de
toeschouwer iets met het werk te doen, al was het maar zich te laten
overweldigen. Voor gidsen en zeker voor leraren v/m artistieke vorming blijft
een helse taak jonge knapen en meisjes iets te laten beleven bij “Victory Boogie
Woogie” van Mondriaan. Al moeten we van dat beleven geen al te grote dingen
verwachten, net omdat sommige sensaties niet altijd onmiddellijk ervaren
worden. Een bezoek aan het Musée d’Orsay kan niet goed zonder een blik te
werpen op “L’Origine du monde” van Gustave Courbet en dat zal bij die jongedames
niet vanzelfsprekend goed vallen, want het geeft hen een beeld waar ze niet
vanzelf bereid toe zijn. Het is van belang, door een langere introductie in de
geschiedenis van het naakt hen precies die ultieme provocatie van Courbet aan
te bieden, want picturaal is dat wel tegelijk gelinkt aan de
renaissance-traditie van realistisch-idealiserende menselijke figuren,
realistisch wat de anatomische precisie aangaat, idealiserend wat de afgebeelde
figuren, goden en helden, heldinnen en schone nimfen liet zien, als aan de
moderne idee dat het leven is wat het is, een zaak van de krochten van het
vrouwenlichaam.
Schoonheid dus, het esthetische,
blijft voer voor discussie, omdat niet alle kunst schoonheid wil weergeven of
er uitdrukking aan geven. Het vergt voor jongeren wel iets om het brute ook een
plaats te geven, maar als ze naar hun (veronderstelde) muziek luisteren, dan
blijft het toch wel discutabel, denk ik, te beweren dat ze naar zo een visie op
kunst geen oren zouden hebben of het niet zouden weten te waarderen. Maar net
dat vergt van leraren v/m heel wat overredingskracht, enige verleidingskunst
ook, wat lang niet altijd zal lukken. Overigens en ten overvloede, het gaat
niet om het kennen van namen, van kunstwerken, wel om een toegang te vinden,
waar men vervolgens zelf mee aan de slag gaat, als het goed gaat. Dan ligt de
verdienste bij die autonome, gecultiveerde jongeren, maar als ze niet de weg
getoond wordt, loopt het op weinig uit, denk ik. Men wil uit naam van gelijke
kansen jongeren die er niet vanzelf de weg toe vinden, net nog meer de weg naar
het Museum of de Opera afsluiten. Schitterend gedaan van de commissie Eindtermen*.
Bart Haers
*Eindtermen om te bepalen wat
leerlingen minimaal zouden moeten kennen, heeft mij altijd een verkeerd
instrument geleken. Scholen bieden verschillende onderwijsdoelstellingen aan, BSO,
TSO, KSO, Topsportonderwijs, ASO, waarbij we mogen in rekening brengen dat de
ene meer of minder geïnteresseerd is in denken en beschouwen, abstractie dan de
andere en op die manier tot school- en levenskeuzes gebracht wordt. Gelijke
onderwijskansen, het bekt al niet goed, het zegt ook weinig over wat leerlingen
mee zouden kunnen krijgen, waarbij, zoals een film als “Entre les murs” (regisseur
Laurent Cantel, 2008) laat zien, zelfs in een “moeilijke” school of klasgroep
onverwachte resultaten behaald kunnen worden. Ook in moeilijke scholen gebeurt
er meer dan we als weldenkende burgers voor mogelijk te houden. Vaak biedt
toegang tot kunst en literatuur voor die leerlingen een weg naar een betere
toekomst, weg uit de banlieue. Dat gaat niet vanzelf, maar kansen ontnemen,
levert ook conflicten op, zoals brandende auto’s en onveilige wijken.
Reacties
Een reactie posten