Doel van Onderwijs herdenken
Kritiek
Schoolmoe
Onderwijs verstrekken, lesgeven dus, blijft iets moois en wonderlijks, want het is altijd boeiend te zien hoe een leerling een probleem plots weet te doorzien, of het nu wiskunde of geschiedenis, aardrijkskunde of biologie is. De pedagogie heeft evenwel een stokje gestoken voor die interactie tussen leraar v/m en leerling v/m, want de leerling moet het zelf uitzoeken, heeft niets aan ex cathedra instructie. Ook heeft de leerling er weinig aan altijd bij het handje genomen te worden en elke stap van het kennisverwervingsproces te zien worden uitgespeld. Ooit werden leerlingen, studenten geacht lessen te prepareren, teksten zelf te lezen en analyseren, maar dat gebruik ligt al lang achter ons. En als leraar v/m moet je ook nog eens differentiëren, want klassikaal lesgeven gaat niet. Geen wonder dat ouders lesgevers buiten de school zoeken.
Wanneer zal men eens lezen, buiten de Onderwijskrant,
dat de pedagogische premissen van de nieuwe school nooit op hun werkzaamheid
zijn getoetst. Ze waren juist, omdat de professoren pedagogie het zegden. Die
premissen gingen ervan uit dat het oude onderwijs afgedaan heeft. Heeft het zin
dat je een halve Catilinarische Redevoering kan debiteren of gedichten van
Ovidius, de confrontatie van Aeneas en Dido? Wellicht ben je er geen betere
mens door geworden, of misschien toch, want je draagt die gedachten mee in het
hoofd. Het is nuttig zaken uit het hoofd te leren en zelfs te kunnen opdreunen,
maar het is slechts een deel van het verhaal. Je kon in dat oude onderwijs dat
mijn vader nog genoot zelf wel een verhandeling schrijven in het Latijn of een
gedicht in het Grieks, want je kon denken in die inderdaad dode talen. We
moeten geen advocatus temporum actis wezen, want vroeger was niet alles beter,
maar tegelijk is het duidelijk dat vernieuwing om de vernieuwing leidde tot
vernieling van het onderwijs.
De inspiratie voor dat nieuwe onderwijs van deze tijd
kwam van filosofen als John Dewey, Pierre Bourdieu die vooral vond dat
welgestelde mensen welgestelde kindjes krijgen die overal doorheen walsen en
fietsen, van Michel Foucault ook, die vond dat gezag onbetrouwbaar zou zijn en
gewantrouwd moet worden. Zijn werken over taal en de wereld, over straf en
toezicht, over de psychiatrie waren baanbrekend, maar wie ze werkelijk las, kwam
niet tot de bevinding dat Foucault meende dat elk gezag vernietigd moest worden
of kon worden. Wel legde hij overvloedig uit dat macht niet zomaar legitiem
werkte, dat macht diende en dient ter disciplinering van de massa’s en voerde
daarmee een redenering van José Ortega y Gasset en Nietzsche verder door, de
komst van de horden, de massamens zou alle beschaving doden, wat voorkomen kan
worden via goed en “elitair” onderwijs. Elitair wat de inzet van scholen en
docenten betreft, niet als het om (financiële) drempels gaat. Dat had inderdaad
gevolgen voor de visie op onderwijs, maar het valt nog te bezien of de conclusies
die men trok wel spoorden met de inzichten van Michel Foucault.
De massasamenleving heeft men onvoldoende zien aankomen,
hoort men wel eens, maar juist de ontvoogdingsbewegingen en dus de Industriële
revoluties, net als de demografische ontwikkelingen aan het einde van de
negentiende eeuw legden de basis voor de moderne, eerder vlakke samenleving, al
gaan we daar graag overheen als het om geletterdheid gaat. Men heeft sinds de
jaren zestig democratisering van het onderwijs als beleidspunt naar voor
geschoven, terwijl het aantal jongeren, ook meisjes dat naar de hogeschool en
universiteit ging toen al hand over hand toenam en daarmee het niveau van
kennis en inzicht evenzeer ongeremd leek toe te nemen. Alleen, zij die zich aan
de top van de piramide vonden staan, konden moeilijk om met de toegenomen
kennis in de samenleving, toch een logisch gevolg van het snel stijgende aantal
alumni aan onze universiteiten. Nog maar pas las ik dat men licentiaten en
masters die geen academische loopbaan maken zich ongepast in de discussie
mengen, terwijl zij toch een academische graad hebben behaald. Een professor
verdient respect, maar ook academisch geschoolde mensen, omdat zij mee de
academische cultuur van het onderzoek schragen en er zich voor de rest van hun
leven mee bezig houden, niet iedereen, maar toch. Helaas vindt men dat de media
vooral niet te onpas kennis moeten verspreiden die te moeilijk zou zijn voor de
brave burger. Hoe kan men de grote idealen van vrij onderzoek en
democratisering van de kennis lippendienst verlenen en tegelijk vooral
paternalistisch uit de hoek komen? Vooral van mensen die zich links of progressief
vinden, kan men dat maar moeilijk verdragen en dat spiegelt zich nu net af in
het onderwijsdebat.
Er is altijd een zeker sfumato blijven hangen over de
onderwijshervormingen, omdat men de modernisering van lesinhouden verbond aan
nieuwe onderwijsvormen, waarbij jongeren geacht worden zelf de weg te vinden. De
leraar verloor zijn of haar autoriteit om leerlingen dingen bij te brengen en
zelfs over hun gedrag te oordelen. Autoriteit was na Mei ’68 uit den boze, maar
het spanningsveld tussen een klasgroep en de leraar v/m was best wel
interessant, waarbij goede leraren geen enkel probleem hadden met hun autoriteit
en leerlingen wisten te inspireren.
In het kader van het moderniteit evenwel werd aan
Foucault de gedachte toegeschreven dat de leraar geen autoriteit zou mogen
uitoefenen, terwijl Foucault zelf van zijn studenten wel eiste dat ze oplettend
de les bijwonen en zijn autoriteit aanvaarden. De vraag die mij bij het lezen
van Foucault kwam bezoeken was of hij elke vorm van disciplinering verdacht
vond. Hij had het niet over schoolse omstandigheden, wel over de samenleving,
waar mensen, volwassenen in principe als gelijke tegenover elkaar staan en
waarbij de autoriteit niet tot het afleggen van verantwoording bereid blijkt.
Met andere woorden kan men zich niet op Foucault beroepen om de relatie tussen
leraren en leerlingen/studenten als een relatie tussen gelijken te beschouwen,
wat tijdens de jaren zeventig wel werd gepredikt. Dat Foucault de contestatie
van Mei ’68 inspireerde wordt daarmee niet ter discussie gesteld, ook al omdat
wij zoveel decennia later niet goed meer weten hoe strak de touwtjes door de
autoriteiten in de samenleving, de formele en de informele, in handen werden
gehouden, zoals Gerard Reve in De Avonden, gepubliceerd in 1947, etaleerde.
Het onderwijs richten op wat kinderen zelf kunnen
uitvinden, werd ook door filosofen als John Dewey die in de school meer
creativiteit wilde aanwakkeren als streven vooropgesteld. Hij zou zich ook als
een Fellow Traveller van het communisme hebben geuit, maar was vooral bekend
als grondlegger van een nieuwe psychologische visie of theorie, Functionele
Psychologie, waarin het de traditionele visie ter discussie stelde,
Stimulus-Response, omdat dit een te eenzijdig beeld van de persoonlijke omgang
met stimuli moest heten. Sensoriële ervaring bepaald mee hoe we omgaan met stimuli,
ook al omdat die stimuli – hoe kan het anders? – zelf ook ervaren worden door
de zintuigen. Theorievorming in de psychologie zou best wel eens een heel boeiend
thema vormen voor onderzoek, maar voor zover ik het kan zien ziet de
psychologie het niet altijd nuttig verouderde inzichten te onderzoeken, omdat
men al verder staat, terwijl het intellectueel best uitdagend kan blijken
oudere studies opnieuw onder ogen te zien. Van belang is dat Dewey over
onderwijs nadacht op een ogenblik dat school voor een groot deel van de
leerlingen eenmaal de twaalf of veertien voorbij ook afgelopen is. Wie naar het
secondair kan, behoort tot de middenklasse of soms ook gemotiveerde arbeiders
die vooruit willen in het leven. Dewey zal dus vooral proberen jongeren het
nodige mee te geven voor ze fataal in fabrieken of op het land aan de slag gaan.
Zijn aanpak is pragmatisch, gericht op nuttige kennis, net omdat op scholen
niet altijd een goede basis werd gegeven om kinderen klaar te maken voor een
leven in hun gemeenschap. Dat men dan zonder meer abstractie maakte van deze consideraties
en het leerplichtonderwijs, intussen tot 18 jaar op diezelfde leest ging
schoeien, kan men een vorm van intellectuele verblinding noemen en enigszins
van kwade wil gaat het om intellectuele luiheid. Men had opnieuw moeten
nadenken over hoe men jongeren met 18 jaar klaar kan laten zijn voor het
volwassen leven in een nieuwe tijd. Dan wil dat zeggen dat men beslagen moet
zijn in vele domeinen van het leven. +
Er waren dus zeker hervormingen nodig om een degelijk
onderwijs uit te bouwen, maar men tastte abusievelijk de autoriteit van de
leraar v/m aan omdat men aannam, zonder verder empirisch bewijs, dat de leerlingen
zelf wel zullen vinden hoe ze vraagstukken en vergelijkingen moeten oplossen,
of zelfs de staartdeling. De autoriteit van de leraar gaat niet uit van de
persoon maar van de gevalideerde kennis die hij of zij overbrengt aan de
leerlingen, met een plan en gericht op een doel, dat leerlingen op een niveau
komen dat ze die kennis zelf ook beheersen en kunnen reproduceren. Natuurlijk
is dat niet het einddoel voor de leerling, wel van de periode waarin hij die
kennis aangereikt krijgt. Het grotere einddoel, daarover gaat het dan, maar
spreekt men nog nauwelijks.
Het gaat er immers om dat jonge mensen met de kennis
die ze gedurende de leerplichttijd aangereikt hebben gekregen en zich hebben
eigen gemaakt, zelf aan de slag kunnen. Voor wie boekhouding kreeg, betekent
dat het mogelijk is zelf een balans op te maken en alle transacties keurig in
te boeken. zoals een lasser weet hoe hij specifieke opdrachten kan uitvoeren en
intussen zich verder bekwamen door de praktijkervaring. Het doel van het BSO
evenwel lijkt lang niet zover te reiken omdat wie zich bezighoudt met de
planning van het beroepsonderwijs niet weet of niet afdoende weet hoe
vakmanschap verworven wordt, laat staan dat men weet hoe vakmanschap eruit zou
moeten zien. Van een kapper hoorde ik dat hij van veel van zijn medewerkers bij
aanvang vooral moet zien dat ze slechte gewoonten niet overnemen die ze
oppikten op de haartooi-opleiding, want dan lukt het niet. Vingervlugheid oefenen
is een belangrijk aspect, net als het leren zien hoe haar reageert op knippen,
dat als men ergens een lok kortwiekt aan het einde de haardos er mooi evenwichtig
uit moet zien, tenzij de klant net wat geknoei wil, dat gebeurt ook, maar ook
dat vergt vakmanschap.
Maar net dat beroepsonderwijs laat zien dat Dewey niet
helemaal ongelijk had, als hij de praktische ervaring wilde aanbrengen, maar
men kan niet een elektricien laten opleiden door een loodgieter noch het
omgekeerde en daar zaten de hervormers van het secondair onderwijs wat te
lummelen, omdat ze niet begrepen dat een vakman, vakvrouw best wel beroepsfierheid
kan halen uit wat ze op de werkvloer of bij mensen thuis verrichten. Men kan
inderdaad niet zonder algemene vorming, maar men kan leerlingen in het BSO niet
zonder meer enthousiasmeren voor taal en rekenen, wiskunde, als men niet men
hen overweegt wat het allemaal betekent en hoe hen dat zal helpen in het latere
leven. In die zin had Dewey wel gelijk, maar hij zal wellicht ook voor zijn
scholen mensen als leraar v/m hebben willen zien die hun vak goed kennen en goed
weten over te dragen, maar vooral goed weten wat ze moeten overdragen, want pas
zo ontdekken de jongeren wat er zoal aan de orde is. Opgroeien is niet altijd
even eenvoudig en soms botst het, met de ouders en met de school, waarbij men
al eens met een glimlach een straf moet uitdelen, ouder zijnde of leraar. Met
de glimlach omdat de situatie werkelijk niet anders dan grappig kan heten, maar
de daden kunnen niet zonder correctie blijven. Toch ziet men dat ouders,
leraren zo onder druk staan dat er geen tijd is voor een glimlach en al
helemaal niet voor begrip. Hoe zullen jongeren dan reageren? Inderdaad met
afwijzing van autoriteit, van ouderlijk gezag, want het ontbeert consistentie
en jongeren zijn daar gevoelig voor.
De onderwijsexperten geven blijk van een grote afstandelijkheid
tot de realiteit van de leerlingen, maar ook van de leraren v/m, omdat die in
de loop der jaren, zonder dat dit wettelijk, c.q. decretaal is vastgelegd
allerlei bewijsstukken moeten aanmaken, terwijl ze proberen een groep soms
balorige jongeren bij de les te houden en uit te leggen hoe de haven van Antwerpen
in de loop van de afgelopen 100 jaar is uitgegroeid tot een wereldhaven. Het
lijkt vreemd, maar dan gaat het niet om de hoeveelheid bananen of het aantal
containers dat is vervoerd, maar ook over de netwerken van plantages, fabrieken,
transportwegen en de pijpleidingen en hoe dat uitwerking krijgt op het niveau
van de stad en het land. De betekenis van die kennis blijkt bij actuele
discussies over het oplossen van verkeersknopen en het steeds meer aansnijden
van open ruimte buiten beeld en waarom
daarover nagedacht moet worden, terughoudend tegenover gestaan kan worden, verdient
echt meer overweging.
Het doel van de school? We zouden er nog veel meer details
bij kunnen sleuren, maar het gaat erom dat jongeren uit het BSO, het TSO en ASO
over voldoende kennis beschikken om met de werkelijkheid om te gaan en niet
voortdurend angstig naar de eigen toekomst te kijken, moet men met andere woorden
een zeker zelfvertrouwen aanreiken, maar het gaat niet op alle leerlingen hetzelfde
bij te willen brengen, want dat zou voor een deel van de leerlingen te hoog
gegrepen zijn en voor andere net leiden tot bore out. Gelijkheid is een
lastiger begrip dan het bekende spreekwoord over gelijke monniken en gelijke
kappen altijd weer suggereert. Leraren moeten niet per se bezig zijn met het
vermijden van trauma’s, wel kan aandachtig zijn voor het welbevinden van de
kinderen. Moet hij of zij de thuissituatie van kinderen te allen tijde in
rekening brengen? Het kan nuttig zijn wanneer een ouder gestorven is of ernstig
ziek blijkt het kind in de klas wat extra aandacht te geven en na te gaan of er
ergens een luisterend oor is of een schouder om op te huilen. Maar de school is
geen dan wel geen veilige ruimte, het is ook geen onveilig moeras, waar alles
mis kan gaan.
Men wil tot slot doen geloven dat er geen minimale
kennis en kunde is die een kind met twaalf moet bereiken, inzake lezen en
schrijven, rekenen en kennis van de omgeving, wereldoriëntatie. Men kan de
goede leerlingen altijd een extra oefening geven of de minder gedreven
leerlingen wat aanmoedigen, ondersteunen, maar de differentiatie in de aanpak
maakt het onderricht nagenoeg onmogelijk. Maar goed, dat was altijd al de
bedoeling van de hervormers, die van de leraar een coach willen maken. Terwijl
leerlingen, jongens en meisje echt wel kunnen opkijken naar een meester of juf.
En de kennis die ze overdragen is niet
hun kennis, maar, ten overvloede, kennis die we als gevalideerd beschouwen, tot
wetenschappers of de omstandigheden er anders over beschikken. Rekenen vergt
oefening, schrijven ook, maar toch worden die minder in de weging genomen dan 50
jaar geleden het geval was, toen ik in het derde studiejaar bij meester Roger D’Hondt in de klas zat. We kregen toen
veel oefeningen, leerden vermenigvuldigen, de tafels van vermenigvuldiging en
verhaaltjes, ook dat, want leren luisteren was er ook bij – dus niet
gehoorzamen. Gehoorzamen? Ja, dat ook, maar met mate en vooral bedoeld om de klas
niet op stelten te zetten, maar dat viel niet vaak voor. Het doel van onderwijs
was immers nog gericht op ontvoogding en zelf leren denken, zelfs al in het
basisonderwijs.
Daarover, over ontvoogding, emancipatie, gaat het niet
meer. Gehoorzamen en braaf is was ooit een kwaliteit maar ook geen gave, zoals
ik vaak hoorde. Maar het gaat erom dat men pas kritisch kan kijken naar de
dingen als men over voldoende kennis beschikt en dus kan men het onderwijs maar
beter op het ontwikkelen van het oordeelsvermogen. Men kan niet voortdurend
verwijzen naar de Verlichting of naar Hannah Arendt en intussen leerlingen en
studenten niet klaar maken voor autonoom denken. Autonoom denken betekent geen denken vanuit de
eigen navel, maar juist van wat aan kennis beschikbaar is verwerken en er de
zin of onzin van onderscheiden. Want laten we het maar onder ogen zien, er is
een link tussen complotdenken en de aantrekkingskracht ervan enerzijds en het
verslappen van het onderwijs als het gaat over kwaliteit van de
kennisoverdracht en de verwerking door de leerlingen. De postmodernistische
idee dat alle kennis en inzichten niet op zich waar zijn, maar afhankelijk van
de omstandigheden, maakt het moeilijk nog over gevalideerde kennis te spreken
en toch is die notie naar mijn inzicht van belang, net omdat de leraar v/m dan
met autoriteit een en ander kan overdragen. Men kan levensbeschouwelijke vakken
afschaffen, maar spreken over burgerschap zonder een stevige onderbouwing van de
geschiedenis van burgerschap, filosofie, de werking van de staat en het
politieke heeft geen zin. Maar ook godsdienstwanen moet men niet proberen aan
te pakken zonder kennis van de religie doorheen de tijden onder de aandacht te
brengen. Dat is nog geen indoctrinatie.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten