Nadenken over Erasmus van Rotterdam
Recensie
Erasmus als Tragisch figuur
De aanpak van Stefan Zweig
Stefan Zweig. Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam. Vertaling Bart van Kreel, nawoord van Thomas Huitinga. Uitgeverij IJzer 2021. 192 pp. €22,50
Menno Ter Braak schreef in 1934, naar aanleiding van
het verschijnen van Stefan Zweig, Triumph und Tragik des Erasmus von Rotterdam
een uitgebreide recensie, waarin hij Huizinga’s en Zweigs Erasmus naast elkaar
legde en zo de academische geschiedschrijving en de “Vie romancée” zoals Zweig er
een aantal heeft geschreven. Het lijkt belegen, maar toch vond ik een en ander
dat me kon boeien.
Menno Ter Braak is streng voor Zweig voor Huizinga en
voor Zweig, maar voor ons die later komen, verheldert het veel over hoe een
boek over een zeer geëerde figuur als Erasmus de geesten kon beroeren. Toch
gaat Ter Braak niet zover de figuren van zijn tijd die voor Luther kunnen
doorgaan te presenteren, behalve dan via een verwijzing naar de biografie van Luther
Frantz Funck-Brentano, daar noemt hij de naam van Hitler wel omdat Luther de
voorloper zou zijn van Hitler in zijn functie van Duits Volksman, zoals Ter
Braak schrijft. Wie Funck-Brentano kent, mag het zeggen, maar hij was als
historicus wel geneigd bij nationalistische gremia als de Action Française van
Charles Maurras actief te zijn. Zweig had
toen al gekozen, in 1934, tegen de machtsgreep van Hitler en was
wellicht liever in Oostende dan in München of Wenen, zijn huis in Salzburg.
Anders dan Menno Ter Braak ben ik wel geïnteresseerd
naar de redenen waarom Zweig besloot over Erasmus een biografie te schrijven.
Staat zijn benadering op feitelijke gronden niet zo ver van wat Huizinga in
1924 liet verschijnen als biografie van Erasmus, maar wel probeert Stefan
Zweig, zoals in zijn andere historische portretten ons ervan te doordringen dat
Joseph Fouché of Marie-Antoinette meer zijn dan historische figuren wier lot we
menen te kennen maar voor ze bij dat eindpunt kwamen iemand waren met een
leven, daden stellend en voorwerp van betrokkenheid vanwege derden. Ook Erasmus
had een idee van wie hijzelf was en wat zijn werk betekende, zo blijkt uit de
biografie van Zweig, maar anderen hadden hun beeld van hem, bewonderend of
misschien wel mettertijd afwijzend, omdat Erasmus te vaak weigerde positie te
kiezen in belangwekkende kwesties. Was deze Erasmus een zelfportret dan wel
omdat Zweig zich herkende in de weigering van Erasmus om partij te kiezen. Kunnen
we dat evenwel ten altijd, ons verre houden van het maatschappelijke debat?
Zweig zou na Erasmus leven en werk van Castellio belichten in: Castellio gegen
Calvin.
Was de humanist in zijn latere jaren inderdaad de grote
geest die zijn studenten in Europa rondstuurde maar ook bij vorsten en
bestuurders bewondering mocht oogsten en cadeaus, giften ontving, om een goed
leven te kunnen leiden, ondanks de armoede die hij lang had gekend, dan
huiverde hij ervoor iemands lakei geacht te worden. Maar hij werd beroemd en dankte
dat aan zijn vasthoudendheid onderwerpen te bestuderen die anderen liever aan
zich lieten voorbijgaan. Hij leerde de Bijbel opnieuw kennen door een nieuwe
Latijnse vertaling te maken, waarin bepaalde misvattingen uit de Vulgata werden
rechtgezet, maar daar waren theologen niet mee opgezet. In die zin kan Luther
in hem echt een voorloper hebben gezien, die de fouten van de kerk aanwreef,
maar Erasmus wilde geen scheurmaker
zijn, omdat hij dan partij zou kiezen over kwesties die hij te weinig onderzocht
vond om radicaal te trancheren. Het humanisme dat wortel schoot in de dubbele
ontdekking dat de gedachte dat de tijden eeuwig onveranderd zijn en dat Rome
dus nog steeds imperiaal Rome is, waarbij zelfs ontkend werd dat de taal
veranderd is, een nieuwe taal werd, het Italiaans, illusies waren, die door
onderzoek van de Antieken tot nieuwe inzichten konden leiden. Ook het Frans kreeg zoals lingua verniculare burgerrecht. Daarom kon
iemand Erasmus ermee toe bijdragen dat het Latijn een nieuw elan kreeg en als een
lingua franca in de intellectuele wereld van juristen en bestuurders een nieuwe
bloei kende, maar pas later in de zestiende eeuw maakte de (hoge) adel zich de
verplichting eigen ook hogere studies aan te vatten en werd krijgshaftigheid
gesublimeerd in schermen en andere sporten. Erasmus werd een mentor van velen
en velen zochten hem te steunen, zodat hij kon werken, in alle onafhankelijkheid.
Het mag vreemd klinken, maar noch tegenover zijn abdij, zijn bisschop of andere
superieuren kon hij blinde loyauteit aan de dag leggen, laat staan dat hij zich
bereid toonde hun handelen zonder meer goed te keuren.
Erasmus werd beroemd met zijn Colloquia, bedoeld als
leerboek Latijn voor jonge studenten en geleidelijk kregen deze dialogen een
grotere lading, want ze bevatten kritiek op kerk en vorsten, op de schoolse
praktijken en het leven. Het is dus niet zomaar dat wie in die jaren rond 1500
met enige afkeer naar de zeden van prinsen en leraren keek, bij Erasmus de
argumenten bij elkaar kon lezen en plukken. De vertaling van de Bijbel, de “correctie
van de Vulgaat” was voor het kerkelijk gezag zonder meer een pijnlijke
ervaring, maar voor Luther een handig alibi om zijn kritiek op de kerk luid uit
te schreeuwen. De verwachting was dat Erasmus stante pede Luther zou bijtreden,
maar Stefan Zweig laat zien hoe lang Erasmus wacht om Luther zijn afkeuring
kenbaar te maken, in gepaste vorm uiteraard en met de nodige hoffelijkheden.
Luther wil geen brave volgzame christen meer zijn die bij alles wat zijn
oversten beweren amen stamelt, maar net die uitspraken aanpakken.
Stefan Zweig zoekt volgens Menno Ter Braak te laten zien
hoe fanatisme, dat van Luther en de zijnen uiteindelijk de zaak zelf schaadt,
maar Zweig kan niet verhullen dat hij Erasmus weinig moedig vindt en zelfs dat
hij de nuances in het denken hanteert als alibi om zijn kritiek tegen de kerk
niet hard te hoeven maken. Maar Zweig schrijft dit op een ogenblik, in een
tijdsgewricht dat het fanatisme wind onder de vleugels heeft en door de Duitse
leiders als kwaliteit geldt. In die zin is zijn verwijt aan Erasmus een kritische
noot aan intellectuelen die geen afstand namen van Hitler en de zijnen. Hij
hoeft het er niet dik op te leggen, zijn lezers begrijpen dat hij de
afzijdigheid van de academische wereld maar moeilijk begrijpen kan, laat staan
die onderschrijven of vergist de lezer zich? Zweig wil zelf in het tijdschrift
dat hij met onder anderen Claus Mann opricht geen politieke boodschap brengen,
want een intellectueel kan geen weerwerk bieden tegen bruut geweld. In zijn
biografie laat Zweig zien dat Erasmus wel degelijk ergens voor staat, zoals in
zijn Colloquia telkens weer verwoord, zoals in de Laus Stultiae, Lof der zotheid,
breed uitgesmeerd en met grote bijval van de lezers. Het is een boek, waarin
vrouwe Stultia, zich richt tot de academische wereld om vervolgens die
academici en anderen op de rooster legt en hun kleine kantjes en grotere mistasten
uitvergroot. Pastoors die met hun meid een goed leven leiden, bisschoppen die
de theologische finesses van de Latheraanse dogmatiek niet begrijpen of zelfs
gewoon nooit hun plichten aan hun ambten verbonden vervullen.
Zweig heeft het wel over deze beroemde redevoering,
maar heeft zoveel haast om de strijd met Luther te beschrijven en uit te leggen dat hij vergeet dat dit boekje
wellicht diezelfde Marten Luther had moeten waarschuwen, want Erasmus schrijft
beleefd bij het afwimpelen van vragen om bijval, maar hij kan niet echt geloven
dat zo een frontale aanval op het bestel er niet toe zou leiden dat de ene
rampspoed, die van de kerk niet zou vervangen worden door nieuwe rampspoed, die
van Luther. Albert Camus beschreef in l’homme Révolte hoe die Révolté zich kan
richten op het overnemen van de machtspositie van de ander en uiteindelijk en
dus fataal een dictator worden die hij bestreden had. Heeft Luther zich als
revolté overgegeven aan een machtsdroom die zijn oorspronkelijke “Neen” tegen
de macht van de kerk ontkrachtte in ethische zin, dan slaagt hij er in deze
analyse van Stefan Zweig niet in een positieve voorstelling van zijn onderneming
voor te stellen, wegens te zeer bezig met het bestrijden van zijn vijanden, de
keizer, in Worms en de Paus uiteraard. Ook Erasmus stond afwijzend tegen de
kerk om theologische redenen en omwille van de commerciële aanpak van de
aflaten. De bouw van de Nieuwe Sint-Pietersbasiliek vergde belangrijke sommen
en de gelovigen brachten dit aan. Waar Luther de hele zooi verketterde en geen
matiging betrachtte, vond Erasmus dat hij vooral zijn aanbod had te doen, onder
meer dus de nieuwe Bijbelvertaling, zijn brieven en andere werken. Het was altijd
weer een neen aan het adres van machthebbers die met leer en de boodschap van Christus
solden en het volk misleidden. Het was een mogelijkheid, vond hij, om betere
praktijken aan te reiken, maar Erasmus was niemands man, wilde zich niet binden
aan een partij of groep, zelfs niet die van de priesters, want hij droeg
nagenoeg nooit het priesterhabijt. Dus moest hij ervaren dat vroegere vrienden
en medestanders hem halfheid gingen verwijten en hem lieten vallen.
Stefan Zweig zag in Erasmus de man voor zijn tijd,
zoals Menno ter Braak onderkende, waarbij hij in het feitelijke relaas niet
veel afweek van wat Johan Huizinga had gebracht, maar Zweig, die een “vie romancée”
schreef zet het conflict tussen Erasmus en Luther centraal, omdat dit het beste
laat zien dat Erasmus nooit echt in het politieke van Luther kon treden en
Luther niet begrijpen kon dat Erasmus wel kritiek uitte ten aanzien van Kerk en
Keizer, maar zich naar het Bijbelwoord niet geroepen voelde de wereldlijke
macht af te wijzen, behalve dan die van de Paus, want daar zat natuurlijk de
bron van pervertering van het instituut kerk en dan ook van geloofswaarheden. Erasmus
vond dat Paus en curie te zeer bezig waren met aardse zaken en dat heeft Luther
goed begrepen, maar Erasmus begreep dat de paus openlijk bestrijden tot
excessen zou leiden en hem, mocht hij die handschoen opnemen, verplichten tot
leugen en bedrog, list en het handwerk van de macht.
Stefan Zweig zoekt in zijn biografieën niet te verbazen
door onbekende geheimen bloot te leggen, maar in het toegankelijke materiaal de
lezer te wijzen op het bijzondere van handelingen en keuzes. Marie Stuart,
Marie-Antoinette en Joseph Fouché passeerden al de revue, waarbij Fouché voor
het tegendeel van Erasmus kan doorgaan. Fouché gebruikte zijn kennis om het
bestel helemaal naar zijn hand te zetten, inclusief Robespierre en Napoleon,
maar vergat vooral niet zichzelf ruim te bedienen. Hij was partijganger als het
kon, speelde solo slim als het moest. Erasmus was, zo lezen we van bij aanvang
de Einzelgänger die zich niet wilde binden, maar wellicht heeft Zweig hier de
werkelijkheid wat verdraaid, want waar het Erasmus om te doen was, bleek
telkens weer, was de erkenning van de realiteit van de macht, die geleerd moest
worden zorgvuldig om te springen met de machtsinstrumenten.
Erasmus was de strijd aangegaan met Luther, toen bleek
dat die nergens voor terug zou schrikken en kerk en pausdom zonder meer in de
ban zou doen. Maar hoe kan iemand die zo helder het falen van de kerkelijke
autoriteiten doorzag en ook wel de bijgelovigheid van leken en gewone mensen
niet kon plaatsen in het grotere verhaal, dat van een kerk die beantwoorden zou
aan wat Christus zelf in gedachten zou hebben gehad, als hij al aan de
stichting van een kerk had gedacht? Erasmus begreep dat breken met de kerk zou
leiden tot het herhalen van de doodzonden van de kerk, met andere middelen. Hij
kon toch niet gekant wezen tegen het zelf lezen van de Bijbel en het Nieuwe
Testament in het bijzonder? Voor de man en geleerde was er toch iets dat men
niet zomaar kon vatten, zeker in het Nieuwe Testament en het moet ook gezegd
dat Luthers Bijbel – in Duitse vertaling dus – vooral naar de God van het Oude
testament verwijst en naar Augustinus en diens genadeleer. Stefan Zweig gaat
hieraan voorbij, terwijl het toch opmerkelijk mag heten dat Erasmus het Nieuwe
Testament veel belangrijker achtte en hoger inschatte en dat wellicht op dat
vlak het meningsverschil tussen Luther en Erasmus gebaseerd was.
De Genadeleer van Augustinus wil de verpletterende
verantwoordelijkheid die Pelagius op de gelovige legt, want ‘enkel’ door zijn
werken, goede werken, God welgevallige werken kan hij – over haar wordt niet zo
vaak gesproken – Gods genade verwerven; ook in die visie van Pelagius
verschijnt de mens als miserabele die niet bij machte is aan de hoge eisen ener
God te voldoen. Er ontstaat in de late middeleeuwen een discussie over de
vrijheid van mensen om naar die genade toe te werken dan wel of God die genade
om niets schenkt. De aflatenhandel die de paus en de kerk hadden opgezet lijken
een doorgedreven redenering over die goddelijke genade uit te drukken, maar
noch Erasmus noch Luther en anderen konden daar begrip voor opbrengen. Maar
Luther dreef de genadeleer door in die zin dat de mens niet bij machte zou zijn
Gods genade over zich af te roepen. Later zal Calvijn die redenering nog verder
doordrijven door van de predestinatie een geloofspunt te maken. Maar voor ons
is het allemaal wat ver van ons (sterf-)bed, aangezien we de gedachte aan een hiernamaals
niet meer kunnen vatten, laat staan er ons leven naar inrichten.
Men kan evenwel niet stellen dat de discussie helemaal
zinledig is, omdat de consequenties van de Lutherse denkbeelden, zoals Max
Weber heeft aangegeven, maatschappelijk van groot belang waren. Het ging om een
variant op de meritocratische opvattingen die deze tijd opgang maken, waarbij
we succes aan onszelf te danken hebben en falen, daar zijn we zelf
verantwoordelijk voor, met dien verstande dat de Lutheraan of Calvinist wist
dat hij alleen maar mocht hopen op die Goddelijke genade, maar succes maakt die
genade nu eenmaal zichtbaar; in de Amerikaanse kerken ziet men dan ook een
tendens om God en de Mannon met elkaar te verzoenen – had Luther dat geweten? Men
kan in dat model ook wel aflaten kopen, door diploma’s bij elkaar te shoppen
aan dure universiteiten, al zegt men dat de eisen er zeer hoog zijn en wie
onder de lat door wil gaan, komt van een kale kermis thuis. Erasmus, ook zoals
Stefan Zweig die presenteert, stond voor meritocratie, maar dan moest het wel
om echte verdienste gaan, want de man was geboren in onduidelijke
omstandigheden, als zoon van een priester, een bastaard dus. dat hij na een
bestaan in een abdij, een leven als secretaris van een bisschop en zelfs enige
tijd in een college van de Sorbonne, waar de lijfstraf nog met genoegen toegediend
werd, kon hij door zijn toenemende faam en giften van hoge clerici en vorsten
een beter bestaan leiden. Dat hij een vorstenspiegel schreef ten behoeve van
Karel V, waarin hij de plichten van de goede, christelijke vorst uiteenzette,
was in die tijd niet zo ongewoon, maar hij schreef ook een handleiding voor
leken die als christelijke soldaten door het leven wilden gaan. Eerlijk is
eerlijk, we kennen de titels, het opzet, maar weinigen lezen die werken nog,
ook wegens geen interesse voor de denkwereld van Erasmus, noch voor die van
Zweig of Huizinga. De zoektocht naar inzicht in de ideeëngeschiedenis blijft
boeiend, maar lijkt voor velen naast de kwestie, omdat we nu beter weten waar
het op staat.
Zweig zet tot slot het fanatisme van Luther tegen het
streven van Erasmus ongebonden te blijven af, wat de lezer wellicht als een
boodschap had gezien tegen het populisme van fascisme en nazisme, waar burgers
aangespoord werden zich vooral niet in te houden als het erom zou gaan “fanatisch”
te zijn, dus nog een paar graden meer fanatiek dan fanatiek dus, zoals Victor
Klemperer het zag gebeuren in diezelfde jaren dertig. Zweig houdt ook een pleidooi
voor eruditie, voor kennis die verder reikt dan kennis van quizkandidaten, maar
tegelijk wrijft hij Erasmus aan dat hij geen actie ondernam tegen Luther of
tegen de paus. Hij wilde noch voor de ene noch voor de andere kiezen, zag
Zweig, maar hij had wel voor zijn zaak kunnen opkomen. Via zijn boeken en
brieven deed hij wel meer dan braaf toeschouwer zijn, maar hij vond het
ongepast een van de kemphanen te steunen, omdat dit meer nadelen zou hebben dan
het de zaak vooruit zou helpen. In die zin stelt Zweig ons ook voor een dilemma
in het debat over polarisering in de samenleving, want het blijkt nog steeds
gemakkelijker om een straffe positie in te nemen dan weloverwogen een genuanceerd
oordeel te vormen, over wapenbezit in de VS, over abortus aldaar of in Polen en
dan hebben we het nog niet gehad over het coronabeleid, waar men ook vanzelf en
vanzelfsprekend partij vormde, zonder zich te bekreunen over de nadelen die de
eigen positie met zich zou kunnen brengen, nog afgezien van het feit dat de
hele toestand lange tijd onduidelijk was en bleef en beleidsmaatregelen altijd
ook nog blind varen bleek, zonder betrouwbare kaarten en data. Opgemerkt kan
worden dat Zweig zelf, na eerst via de persdienst de oorlog te hebben
verslagen, werd hij vrijgesteld en ontslagen. Vanuit Zurich zou hij in verschillende
bladen zijn partijloze mening uiten, in een tijd dat neutraliteit niet zo goed
stond. Kan men in die optiek de kritiek
van Zweig aan het adres van Erasmus niet ironisch noemen, of zou het zelfspot
zijn geweest? Feit is dat neutraliteit, partijloosheid en dus neutraliteit
altijd voor discussie zorgt. Hannah Arendt dacht dat neutraliteit niet kan
leiden tot eunuchendom, waarbij men geen partij zou zijn in het geding. Dat,
vond zij, is onaanvaardbaar. Heeft zij het werk van Zweig gelezen? Dat zij op
haar manier de zaken die haar aan het hart gingen heeft verdedigd met verve, is
geweten, maar in de kwestie van de kritiek op de Joodse Raden en de kritiek ten
aanzien van het Eichmannproces in Israël schrok zij er niet voor terug ook
vertrouwde vrienden te schokken met haar inzichten.
Daarom verdient het “vie romancée” van Erasmus door
Zweig zeker onze aandacht, waarbij als bijvangst mag gelden de inzichten die we
krijgen over de zestiende eeuw in Europa, waarvan we vooral enkele hoofdlijnen
kennen, zoals de competitie tussen Karel V, François I en Henri VIII, die
gedurende de eerste helft van de 16de eeuw met elkaar voortdurend in
de clinch lagen. De XVIde eeuw werd ook de eeuw van gewelddadig uitgevochten
godsdienstoorlogen en oorlogen die eraan werden gelinkt, maar andere doelstellingen
dienden. Karel V kon vanwege zijn belangen in Spanje geen gematigde houding
aannemen tegenover Luther, maar diens optreden op de Rijksdag in Worms in 1521 liet de keizer geen mogelijkheid, maar
op die manier wakkerde hij wel het hervormingsgezinde vuur aan. Als het
gemakkelijk was in kwesties als die van de Hervorming een juiste positie te
kiezen, dan was Erasmus niet zo een tragische figuur geweest, die weigerde mee
te lopen in deze of gene zin, maar vrijheid verkoos boven loyauteit aan enige
autoriteit.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten