Darwin's Day: bezorgd om de voortgang der wetenschappen


Reflectie

 



Woekeren met kennis

Op zoek naar zekerheid

 

 


Christiaan Huygens (Den Haag 1629 -Aldaar 
1695) Verbleef jaren, van 1666 tot 1691 
was hij door Colbert benoemd
tot onderzoeksdirecteur van de 
Académie Royake des Sciences. 

Darwin Day vandaag? Het is goed dat er een feestdag voor de wetenschappen ingesteld werd, alleen al omdat het wetenschappelijke denken zelf onder druk staat, vanwege dissenters die menen dat de wetenschap een loopje met de werkelijkheid zou nemen, werkelijk. Aan de andere kant zijn er genoeg die van de wetenschap een alaambak van zekerheden maken. De wiskunde waarover Isaac Newton en Gottfried Leibniz beschikten, volstond niet om natuurwetten adequaat te beschrijven, dus gingen ze er zelf mee aan de slag, wat uitliep op het ontwikkeling van de infinitesimaalrekening, integralen en zo, zeg maar. Wat biedt wetenschap ons?

 

Laten we beginnen dat mensen zich geplaatst weten voor een wereld die ze vaak empirisch hebben leren kennen, van kindsbeen af, waar “nuttige” dieren kunnen gevonden worden of in de landbouwtijd, waar men wel of geen bomen kan rooien, hoe men betere huizen kan bouwen en zelfs hoe men beter vee kan kweken door goed op kenmerken te letten. De ervaring van de boer en de smid zijn vaak empirische kennis, waarbij ze ook hun eigen handelen onder controle krijgen en meer dan degelijke ambachtslui worden. Maar de wereld is groter en vaak ook raadselachtiger. Verhalen kunnen zaken verklaren, zoals de – uiteraard – verklaringsmythes. Maar al vroeg gaan mensen ook naar de zon en de maan, de sterren kijken en terugkerende verschijnselen ontdekken. Hoe het dat de Mesopotamische cultuur aan de hand van hemelgebeurtenissen aardse fenomenen als de val van steden of van tronen voorspellen, lijkt belangwekkend, maar belangrijker is dat ze de hemelgebeurtenissen zelf gingen beschrijven en er een zekere  orde in wisten te scheppen. Van belang is dat hun kennis van de astronomie een begin maakte met het begrijpen van het rare fenomeen van vallende sterren, zonsverduisteringen en jaarcycli. Ook andere culturen kwamen ertoe kalenders te ontwikkelen, veel verder in de tijd uitstrekkend dan we zouden aandurven dezer dagen. De Maya’s hadden aan een kalender tot 2012.

 

Het bereiken van kennis was ook voor de Grieken en ten tijde van de Helleense cultuur, met Alexandrië als lichtbaken een belangrijke activiteit, waarbij heel wat kennis tot de late middeleeuwen met grote autoriteit gepropageerd zou blijven worden, zonder nog werkelijk nieuw onderzoek te verrichten. Toen in de vijftiende eeuw de Griekse literatuur en teksten weer toegankelijk werden, door de geopolitieke omstandigheden, omwille van het grotere volume aan handel op de Middellandse Zee en in Italië de interesse voor de oudheid wel leiden moest tot betere kennis van het echte, oude Latijn en zelfs het Grieks, dat tijdens de voorgaande eeuwen niet meer gelezen werd. De bijdragen van het humanisme zijn belangwekkend maar merkwaardig genoeg houden we er ons nog maar zelden mee bezig. Het ging, zoals in het werk van Erasmus om het herstellen van de oorspronkelijke teksten, Latijnse en Griekse om zo tot een beter begrip te komen van wat Plato en Lucianus hadden geschreven en misschien gezegd. Ook de wiskunde kreeg nu opnieuw aandacht, werd opnieuw een dynamisch domein van onderzoek en ontwikkeling. Vestingbouw en nieuwe wapens vergden nieuwe methodes, want wetenschap wil al eens nuttig zijn. Iemand als Simon Stevin zou met zijn bevindingen over hydrostatica de havenmeesters een eind vooruit helpen en de droom van een perpetuum mobile uit de wereld helpen.

 

In ons beeld van het verleden komt er weinig aan bod van de wendingen die de ontwikkeling van de wetenschappen nam, omdat we vooral de grote stappen voorwaarts in gedachten hebben. Antoni van Leeuwenhoek zag voor het eerst spermatozoïden in een ejaculaat dat hij onder een microscoop had gelegd. Galenus had er geen weet van, omdat zijn beschrijving van lichamen, menselijke lichamen niet op directe waarneming berustte. Vesalius was de eerste die we bij naam kennen die menselijke lichamen ging dissecteren om spieren, zenuwen en bloedbanen te beschrijven, naast de botten natuurlijk. Vesalius had ook gestudeerd aan het Collegium Trilingue, dat Erasmus met het kapitaal van Hiëronymus van Busleyden had opgericht, zeer tegen de zin van de Leuvense universiteit en vooral van de theologen.

 

Wat zegt de naam Christiaan Huygens ons nog? In Vlaanderen bitter weinig, valt te vrezen, al timmerde de man aardig aan de weg op het vlak van astronomie, wiskunde optica en zette een denkkader op voor wat later theoretische natuurkunde zou worden. Het bevreemdt me altijd weer dat we van Newton, Descartes of Leibniz en dus zeker ook Christiaan Huygens wel iets weten, de naam en als het goed is een of andere bijdrage, maar zelfs inzake Newton merkt men wel eens dat de kennis beperkt is als het over zijn denken en de ontwikkeling van zijn visie gaat op de kennis van de natuur, maar de appel is ons welbekend. Huygens hield zich bijvoorbeeld bezig, aan de Franse Académie Française waar hij een soort Princeton avant la lettre leidde, met werkvergaderingen over onderzoeksthema’s die ons nu verwaarloosbaar lijken. Of Emilie du Châtelet zijn inzichten over licht als golf en deeltjes kende, blijft een interessante kwestie, vooral omdat haar werk lang vergeten was.

 

Kennen we de weg van de succesvolle ontwikkelingen, dan blijkt toch ook wel dat sommige theorema’s eerst verguisd worden, omdat ze te radicaal breken met wetenschappelijk vastgestelde inzichten, die, ondanks het feit dat men oude autoriteiten heeft afgeschaft, toch weer voor (nieuwe) autoriteiten is gaan houden. Huygens kon zowel zelf met eigen handen instrumenten maken, hij had het vermogen om zijn bevindingen te formuleren in een nieuwe taal, die van de wiskunde. Ook de Belgische astrofysicus, Marcel Minnaert was handig en kon zelf ook instrumenten bouwen, maar opvallend is dat hij een theorie waarvan de tekortkomingen bleken, kon herzien en opnieuw overwegen. Toen Minnaert als gijzelaar in Sint-Michielsgestel was opgesloten met andere Nederlandse geleerden, filosofen  en schrijvers, kwam er briefwisseling tot stand met Burgers over de vrije wil. Ook de nu eerder verguisde Sigmund Freud krijgt daarin de volle aandacht.

 

Het is maar dat wetenschappelijke inzichten niet zomaar worden verworven, maar bovendien dat wetenschappelijke kennis ook nog eens maatschappelijke betekenis kan hebben, fataal moet hebben. De evolutietheorie is voor de een vaststaand gegeven, dat de natuur van de mens kan en zal verklaren, voor anderen is het een aanfluiting van het gezond verstand dat een God het uitspansel, de zon en de maan, de aarde en het leven dat er op die aarde is geschapen heeft. Wij kunnen dit inderdaad nu aannemen, want we weten dat het leven vroeger ontstond dan de berekeningen op basis van de Bijbelse en andere oude verslagen laten vermoeden. Alleen, kan men het de Babyloniërs kwalijk nemen dat zij (vermoedelijk) met het blote oog hun vaststellingen moeten doen? Of nog, wat wist Thales van Milete, de eerste filosoof die we kennen in de Griekse wereld, over die sterren en wat de Babyloniërs al hadden kunnen bevroeden? Nu we over zoveel nieuwe apparatuur beschikken en bovendien op theoretische basis de natuur doorwroeten willen om die beter te doorvroeden, kan het lijken alsof de voorgangers amateurs waren, ook Darwin en von Humboldt. Dat valt lastig te verdedigen, omdat zijzelf met alle middelen die hun ter beschikking stonden tot hun nieuwe inzichten kwamen. 20 jaar heeft Darwin gewerkt aan zijn opus magnum, The Origin of species, voordat hij die wilde en durfde te publiceren. Hij wist dat zijn eigen overtuiging door zijn bevindingen omtrent het conventionele godsbeeld, religie en leerstellingen grondig was gewijzigd om niet te zeggen dat hij atheïstische posities ging onderschrijven, maar dat om maatschappelijke redenen niet gezegd kon krijgen. Toch was de publicatie noodzakelijk, omdat anderen ook wel een en ander publiek leken te zullen maken en hij was er niet van overtuigd dat die de toets der kritiek zouden kunnen doorstaan. Met zijn boek over de oorsprong der soorten kon hij het mechanisme beschrijven dat het ontstaan der soorten verklaart. Seksuele voortplanting tussen soortgenoten die (licht) van elkaar verschillen en het vermogen bij veranderende omstandigheden staande te blijven. Dan is de menselijke soort dus het gevolg van evolutie en niet het product van een schepping of minstens van een voorafgaand plan. Nu men ziet hoeveel bacteriën en virussen mee die evolutie hebben bewogen, wordt het allemaal nog wat complexer, maar vooral boeiender. Recent is gebleken dat bacteriën een kanker kunnen versnellen of behandelingen neutraliseren. Alleen is het allemaal nog niet helemaal duidelijk, want sommige vaststellingen werden in vitro gedaan, niet in vivo.

 

‘Als iemand de rotatie van het Melkwegstelsel ontdekt, dan blijft het geestelijk genot een egoïstisch voorrecht van de weinige vakastronomen tenzij onderwijs en popularisering onze prachtige wetenschap toegankelijk maken voor de velen”[i]

 

Men dient, volgens Minnaert in 1944 de wetenschap en zeker de natuurkunde uit te dragen, de universiteit dient niet enkel zichzelf en de eigen ‘bedienaren’ aan te spreken, maar ook amateurastronomen te ondersteunen – want hij had het in dat fragment over zijn observaties in Canada – en volkssterrenwachten op te zetten. Wat geldt voor de astronomie, geldt ook voor andere wetenschappen, maar dat sterrenkunde inderdaad bij uitstek universeel moet heten, belette Minnaert niet ook andere disciplines te onderzoeken en vooral na te denken over de methodologie en ook de didactiek ter hand te hand te nemen. Ik  durf er wel iets op te verwedden dat hij het wezenlijk achtte dat studenten een goed instrumentarium ter beschikking kregen, die ook nog eens goed geordend was.  Maar dat kon niet zonder practica, maar een goed practicum vergt ook adequate verslaggeving.

 

Als student Geschiedenis had ik aan de universiteit Gent ook wel seminaries, werkcolleges, waarbij we op eigen kracht onderzoek hadden te verrichten. Ook werd verwacht dat we onze lessen prepareerden, zodat we niet onze papieren doken of erger, als de hoogleraar een vraag stelde. Geleidelijk was het een deel van de agenda, voor mij, om lessen te lezen en aangeduide artikelen over het onderwerp te lezen, vooral de discussies over bijvoorbeeld de Bauerensiedlungen, een belangrijk facet van de overname van onze contreien door de Germaanse bevolkingsgroepen die hier binnentrokken. Het andere theoretische kader bood de Herrensiedlung, waarbij lieden uit de omgeving van de Frankische koningen, Clovis onder meer, nieuw veroverd gebied in wat Frankrijk zou worden, het bestuur aangeboden kregen. Dat vraagstuk heeft te maken met demografie, met de organisatie van voedselproductie en met de ontwikkelingen van nieuwe leefgemeenschappen. De rol van abdijen kwam daarbij ook in zicht, maar dat was allemaal niet zo helder als het hier wordt voorgesteld en dus was het zoeken naar referenties over wie wat heeft onderzocht, welke detailkwesties over bijvoorbeeld de abdij van Sint-Bertijns,  konden daarbij inzicht bieden.

 

Wetenschappelijke arbeid, onderzoek, verslaggeving in artikelen om kwesties aan te snijden, mogelijke oplossingen voor onopgeloste kwesties opwerpen en ook wel het doceren is van groot belang. Robbert Dijkgraaf deed dat op flamboyante wijze in de Wereld Draait Door University, waar de Algemene en de Bijzondere Relativiteitstheorie van Einstein aan bod kwamen, de omvang en kenmerken van het Heelal, het Standaardmodel van de materie en ook wel de Snaartheorie. Lange jaren kon men op de Nederlandse Televisie ook uitzendingen zien van de Open Universiteit en was er ook aandacht voor wetenschappelijke discussies. Heeft dat te maken met een traditie die door Marcel Minnaert en Pannekoek zijn uitgedragen?

 

Wetenschap bedrijven is meer dan een zaak van grafieken, cijfers optellen en lijsten verzamelen, zoals dr. Wagner in de Faust van Goethe het presenteert, waartegen Faust dan ook in opstand komt. Hij wil grotere kennis verwerven, empirisch of zelfs via allerlei vormen van overdracht met het metafysische, alchemie dus, zoals ook Isaac Newton die zou bedreven hebben. Uiteraard loopt het slecht af met Faust, dat wil zeggen, sterfelijk als hij is, moet hij na een lang leven afscheid nemen van zijn wereld en dan is er nog dat contractje met Mephisto. In de kleine lettertjes stond: “als ik, Faust, maar een keer zeg: verweile doch, du bist so schön, zal het contract komen te vervallen, indien Mephisto daarvoor nu net niet de aanstichter is geweest. Maar Faust is natuurlijk, als Moderne Mens, zelf op zoek naar geluk, maar dat vindt hij niet in boeken en macht of geld, wel in de daad, in het inpolderen van land en het  te winnen op de zee. Als hij merkt hoe alles welig tiert en bloeit, kan hij zeggen: “Verweile doch, du bist so schön”, maar het is niet door toedoen van Mephisto, omdat de mens over zichzelf kan beschikken en volgens Goethe tot het goede geneigd is. In de literatuur en de wereld van de moralisten blijft dat een vrij unieke positie, omdat we ertoe gevormd zijn aan te nemen dat mensen tot het kwade geneigd zouden zijn en daarbij wordt het kwade vaak heel expliciet in lijstjes gevat. Ook moderne moralisten kennen zo hun doodzonden. Faust is uiteraard geen mens van vlees en bloed, maar figuren als Goethe zelf, die naast jurist ook vertrouwd was geraakt met mineralogie en geologie, von Humboldt ook, die een Faustiaanse zoektocht naar de oorsprong van de aardkorst zou aanvatten. Er leefde toen een heftige discussie onder wetenschappers over de aard van de aardkorst of hoe gesteenten ontstaan: kristallisatie of sedimentatie en ook stolling, lava en magma die door stolling gesteenten worden stonden tegenover elkaar, of beter, hun aanhangers. Het blijken uiteindelijk complexe processen, die wel goed te beschrijven vallen. Wat von Humboldt presteerde als wetenschapper en via de lezingen in Berlijn over zijn hoofdwerk, het wetenschappelijk opgezette verslag van zijn reis naar de Caraïben, Centraal-Amerika en het noordoosten van Zuid-Amerika, waar hij ook nog eens de merkwaardige natuurlijke verbinding tussen twee stroomgebieden, van de Amazone en de Orinoco, ontdekte, kan vandaag nog nuttig zijn ad usum scholarum, maar ook voor ons blijft het interessant, net omdat Darwin uit de benadering van de ontdekkingsreiziger meer haalde dan feitenkennis, maar ook een aanpak voor onderzoek, systematisch aanduiden van klimaat- en weersomstandigheden en hoe planten en dieren zich daartoe verhielden.

 

Het valt wel eens op dat we in de media berichten krijgen over wetenschappelijke vindingen, waarbij of het exorbitante dan wel het afschrikwekkende centraal komen te staan. Maar het onderzoek naar de ruimte en allerlei fenomenen kunnen we ook onderzoeken om de kennis en inzichten zelf. Want er zou al een ster met vele malen de massa van de zon in de buurt moeten komen, voor bij een eventuele supernova onze omgeving, ons zonnestelsel geraakt zou worden. De afstanden zijn nogal bewerkelijk, zelfs in onze onmiddellijke omgeving en ook de Melkweg zelf is nogal omvangrijk, hoewel niet de grootste galaxie.   20.000 lichtjaar, zover van ons bevinden zich de resten van de supernova die Kepler in 1604 aanzag als de geboorte van een nieuwe ster, terwijl het om het einde ging van een superzware ster die nadat het proces van kernfusie was opgehouden wegens gebrek aan brandstof, helium en waterstof, instortte en de buitenste lagen afwierp die vervolgens als nevels, zoals de Krabnevel worden waargenomen, van zodra we daar onze telescopen op gingen richten. Met de nieuwe camera’s van de James Web Telescoop kunnen we door de sluiers van gas en stof heen kijken en krijgen we prachtige beelden van sterren in statu nascendi, bij het ontstaan dus.

 

Zouden we bij benadering hetzelfde proberen te vertellen over de ontwikkeling van de soorten, daarbij nagaan wat sinds het verschijnen van de Origin of species is ontdekt, vastgesteld en verklaard, dan zou dit werkstukje nog veel verder uitdijen. Vast staat wel dat de genealogie van de soort mens, de directe voorgangers en de vertakkingen best wel ingewikkelder bleken dan verwacht. Ook voor de Neanderthaler, de homo Denisova geldt dat onze inzichten in de loop van de afgelopen veertig jaar, toen ik bij prof. Nenquin paleontologie volgde, de geschiedenis van de steentijd, nogal gewijzigd zijn en bijgesteld naarmate nieuwe vondsten werden gedaan. Zoals dat wel eens uitgelegd als vaststaand terwijl men volop nieuwe sites ging onderzoeken en wat we bij archeologie leerden kennen aan  methodieken leerden kennen, die nog verder zijn door ontwikkeld, valt het wel te verwachten dat er nieuwe vondsten worden gedaan, waardoor bekende verhalen, over de reisweg van de homo sapiens uit Afrika – waar was het vertrekpunt – naar de uithoeken van het Euraziatische continent wel eens nuance verdienen en bijgesteld moeten worden. Leefde de homo Neanderthalensis in kleine groepen en Sapiens in grotere groepen? Wat verschil zou dat uitmaken? Arbeidsspecialisatie en grotere zekerheid over voldoende voedsel, kan men bedenken. Maar waarom werden we dan landbouwers? Geweten is nu dat sommige neanderthalerresten sporen dragen van intrafamiliale voortplanting. Had dat gevolgen voor het overleven?  Het doel van de wetenschap is kennis bij elkaar te brengen en dan er een zinvolle, dat wil zeggen coherente en consistente visie op te ontwikkelen, maar omdat onze bronnen, sporen of bewijzen nog niet altijd voorhanden zijn in domeinen als de paleontologie, maar ook de astronomie, de geschiedenis, is die visie altijd voorlopig maar dat maakt die disciplines niet minder belangwekkend. Of dat ook geldt voor domeinen van kennis die te maken hebben met de psyche is nog een andere kwestie, die we echter ook al te vaak als een Abelardus willen behandelen: “zo is het of zo is niet”. Voor Abelardus een verdienste, voor ons daarentegen…

 

Bart Haers

 

 

 

 



[i] Leo Molenaar, Marcel Minnaert, astrophiscus (1893 – 1970) p. 312


Reacties

Populaire posts