Debat over Historische Canon

 


Kritiek

 

 

 

(G)een canon voor Vlaanderen

 



Jo Tollebeek, Marc Boone, Karel van Nieuwenhyse, Een 
Canon van Vlaanderen.  Motieven en Bezwaren.
KVAB Standpunten 78 2022. 
Op 1 maart had hierover een studienamiddag plaats
in Hotel Belvedère te Brussel. 

De Koninklijke Vlaamse Academie van België voor kunsten en Wetenschappen hield in het Hotel Belvédère een uiteenzetting voor breed publiek over de controversiële Canon voor Vlaanderen, waar de regering veel van verwacht, zeker als het gaat om het versterken van de betrokkenheid van jongeren bij Vlaanderen, een sterkere Vlaamse identiteit dus. Drie leden van de academie schreven een standpunt uit over die canon en de Academie gaf hun de kans dit te publiceren en er dus ook met een geïnteresseerd publiek over van gedachten te wisselen. Waar leidde het toe. In dit stuk proberen we vanuit de wijze waarop kennis verwerven over het verleden en hoe we tot inzichten komen de zaak te benaderen, met dank aan het gepubliceerde standpunt.

 

In een tweede luik van de bijeenkomst werd gevraagd aan leraren geschiedenis wat zij vonden dat in het programma zou moeten opgenomen worden, waarbij men oog diende te hebben voor de verschillende niveaus waarop geschiedenis zich kan afspelen, globaal, regionaal of lokaal en of een fenomeen inzicht gaf in bepaalde groepen of zelfs enkelingen in de samenleving. Dat was een boeiende oefening, maar leidde er toe dat ik mij afvroeg of beproefde methodes geen betekenis meer hebben, want luidde het moto “Wat is het waard geleerd te worden”, dan staan historici v/m niet altijd vreedzaam met elkaar te keuvelen.

 

“Wat is het waard geleerd te worden”

 

Voor historici zal de eigen specialisatie altijd wel bovenaan het lijstje staan, maar toch is de vraag rechtmatig want kijkend naar “Het verhaal van Vlaanderen”, waar de bijzondere wending die de cultuur nam tijdens de 12de eeuw helemaal buiten beeld verdween, vroegen we ons af, waarom die periode geen aandacht kon of mocht krijgen. Ook de merkwaardige achttiende eeuw had aandacht moeten krijgen, omdat na de Oorlogen van Louis XIV de Oostenrijkse Nederlanden een herstel kenden van de economie en de welvaart voor de (kleine) luyden ook toenam. Het is een visie die niet geheel zonder controverse is, omdat Chris Vandenbroecke met zijn demografisch onderzoek volgens sommige collegae wat te optimistisch was over de werkelijke leefsituatie van de mensen. Zou het dan niet wenselijk zijn dat men die kritiek grondig met argumenten onderbouwde, op basis van de bronnen die Vandenbroucke hanteerde, staten van goed en molengeldenregisters, naast andere. Het concrete verwijt luidt dat Vandenbroucke teveel aandacht bestede aan de groei van de koopkracht van kortzitters die ’s winters via thuisarbeid, met weefgetouwen of smeedwerk, nagels onder meer, een aardig supplementair inkomen verwierven.

 

En inderdaad, de Staatshervorming, maar ook de taalwetgeving, uitgewerkt door onder meer Frans van Cauwelaert ontbrak in de reeks met Tom Waes en dat moet men wel betreuren, want de taalwetgeving heeft vandaag nog steeds belang, ook voor de VRT. Hoe of de taalwetgeving met de steun van arbeiders – taalregeling in bedrijven – of pastoors en leraren – zoals de Heremanszonen, die van hun leraar Jacob F.J. Heremans (Antwerpen 1825 – Gent 1884)  aandacht voor het Nederlands kregen en mee aan de kar gingen trekken. Taalminnaars? Allicht, maar uiteraard kenden zij goed Frans, zoals ook August Vermeylen goed in beide talen beslagen was en zijn pen wist te roeren. Dat men in “Het” verhaal van Vlaanderen voor deze ontwikkelingen geen aandacht heeft, valt te betreuren, want zelfs in een superdiverse samenleving is er een gemeenschappelijke taal nodig om de samenleving draaiende te houden. En de discussie over de tussentaal mag ook wel eens gevoerd, want waar oude sociaaldemocraten als Geert van Istendael als radiojournalist een baken was, kwam er in de jaren 1980 een strekking in de Germaanse filologie en de sociologie opwellen, die vond dat cultuurtaal hanteren een vorm van uitsluiting betekende voor wie het niet kennen kan… Ook dat is historie.

 

Kan men eigenlijk wel een canon van de geschiedenis instellen dan wel uitvaardigen die zich beperkt tot Vlaanderen, zoals we het nu kennen? Het korte antwoord is “Neen” en het is op meerdere gronden ook onwenselijk. Maar dat mensen een canon meekrijgen in het onderwijs, naar aanleiding van quizzen en andere entertainmentprogramma’s of fictie in druk en film, zoals Daens, staat ook buiten kijf. Priester Adolf Daens verdient een plaats in het collectieve geheugen, maar een kritische biografie kan helpen de figuur beter te leren kennen. Uit zijn optreden zouden de Christene Democraten in Aalst en omgeving voortkomen, die deels in de Volksunie zouden opgaan of dakloos worden. Maar de vraag die in het Standpunt werd gesteld was van een andere orde: kan men op grond van politieke overwegingen de bevolking een kenniskader meegeven van de geschiedenis? Is de intentie  voldoende of gaat het om het doel, c.q. mensen hun Vlaamse identiteit helpen aan te scherpen? En dan komt de vraag opduiken of dit manipulatie is of erger, indoctrinatie. Pro memorie: men kan het de Belgische overheid niet verwijten dat figuren als Ambiorix of Simon Stevin, maar ook Jan Breydel en Pieter de Coninck door standbeelden werden voorgesteld als helden van het jonge koninkrijk België, omdat een land zich nu eenmaal moet legitimeren, zeker als het de vrucht is van een omwenteling. Henri Conscience schreef, min of meer gesteund door het Hof, door de koning(en) op zijn eentje, naar het voorbeeld van sir Walter Scott of in Nederland Jacob van Lennep, die ook graag oude geschiedenissen oprakelde een historische canon, van de Moord op Karel de Goede tot de Boerenkrijg en de Loteling. Maar ondanks de steun van het hof voor Conscience, was het vooral de schare lezers – en toehoorders – die het werk van de auteur bekend en geliefd maakten. Overigens is dat ook een fenomeen dat onze aandacht verdient, maar belangrijker is de vaststelling dat Conscience en van Lennep hun faam en verdienste zelf bewerkstelligd hebben. Dat zowel het verhaal over de Kerels van Vlaanderen als van de Leeuw van Vlaanderen niet echt de toets der (moderne) historiografie doorstaan, mag ons niet ontgaan, maar met Henri Pirenne en Paul Fredericq kwamen academische historici op de voorgrond die een hele school zouden uitbouwen, die nog bekend staat als de Gentse Historische School. Het verschil tussen die  academische praktijk en de productie van (volkse) geschiedschrijving lijkt wel eens onoverbrugbaar, maar naarmate de lessen geschiedenis in het Secondair Onderwijs meer professioneel door academisch geschoolde historici werd geadstrueerd, kon men de kennis van het verleden zien toenemen, al weren er nog wel eens leraren v/m die er een saaie bedoening van maakten. Anderen gaven in een moeite de eerste aanzetten tot inzicht in de Evolutietheorie bij te brengen. En de geschiedenis was dan wel vaak toegespitst op onze contreien, er was ook ampel aandacht voor waar het zich aandiende, aandacht voor de geschiedenis elders in Europa, zoals omtrent de Poolse Delingen, de oorlogen van Napoleon en de Franse Revolutie of inderdaad Newton, Le Grand Louis, aka Le Roi Soleil of – in mindere mate de Republiek der Verenigde Provinciën, met Johan van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Johan de Witt, het Stadhouderloze tijdperk.

 

Is dat het allemaal waard geleerd te worden? Aandacht voor het verleden is niet gratuit en het beeld dat we van dat verleden leren kennen en ons gaan vormen, hangt dus af van wie het ons bijbrengt en met welke bedoelingen. Moet ik mij Vlaming weten, omdat God mij Vlaming schiep? De werkelijkheid is dat de media, van entertainment tot sportjournalisten en politieke journalisten ons graag een zelfbeeld voorhouden, dat me niet zint, omdat het te bepalend is. Zelfs al kijk ik wel naar wielerwedstrijden, ook in het Winterseizoen, het veldcrossseizoen dus, dan nog vind ik dat niet definiërend, omdat ik het evengoed niet systematisch doe. En bier, Mosselen-Friet zijn ook niet altijd aan mij besteed. Mezelf een Bourgondiër vinden? Het kan gebeuren, maar het definieert zo weinig, blijft hangen in de heerlijke banaliteit, maar blijft een poging tot identificatie.

 

In Nederland kwam, na de moorden op Pim Fortuyn (2002) en Theo van Gogh (2004) de identiteitsbeleving in Nederland in het centrum van het publieke debat te staan. Kwam er aan de ene kant vanuit de academische wereld zelf een canon tot stand in 2006 onder voorzitterschap van Frits van Oostrum, de auteur van een boeiende en iet of wat controversiële biografie van Jacob van Maerlant, op eigen initiatief en ad usum scholarum, dan kwam de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid met een rapport over identificatie. De eerste paragraaf stelt meteen het resultaat van het onderzoek ondubbelzinnig vast:

 

“Het beleidsmatig inzetten van de nationale identiteit kan contraproductief werken. Een open benadering, die uitgaat van verschillende processen van identificatie met ons land, is te prefereren. Deze biedt meer mogelijkheden om – bij open grenzen, culturele diversiteit en transnationale verhoudingen – de spanningen tussen Nederlanders het hoofd te bieden. Dat is de bevinding van de WRR in het rapport Identificatie met Nederland (rapport nr. 79, 2007).

 

Prinses, nu koningin Maxima, van Argentijnse afkomst, met een kosmopolitische inslag vroeg zich af hoe zij zich met Nederland kon identificeren, wat voor haar door haar positie nog vrij eenvoudig lijkt, maar voor nieuwkomers, mensen met een migratieachtergrond blijft het zoeken en behelpen, tenzij men erin slaagt in het VWO mee school te lopen en naar de hogeschool te gaan. Maar dan nog blijkt het niet altijd evident aanvaard te worden. Want kan men zich identificeren met een groep, een samenleving waar men geen herkenning en erkenning van krijgt, waar men niet echt toe behoren kan? Het blijkt moeilijk via de verhalen van de Vlaamse samenleving zich in te leven in die samenleving, zeker als het over de oorlogen gaat, van Poitiers in 732 tot de belegeringen van Wenen ten tijde van Karel V en nog in de zeventiende eeuw. Ook de kruistochten vormen een struikelsteen, omdat men dan Christelijk Europa verwijt op veroveringstocht te zijn gegaan. Hoe zal men dat verhaal vertellen en vooral, waarom moet het vertaald worden?

 

Het gaat erom de wereld te begrijpen zoals die zich aandient, zonder daarbij een teleologisch standpunt in te nemen. Kan het verleden doen dromen, onze jongeren laten dromen? Zo een kruistocht, zeker de eerste is op het oog goed bekend, met de oproep van paus Urbanus II en de oproepen van een pater die door het land, Europa maar vooral Frankrijk en Duitsland trekt. Paus Urbanus was nauw betrokken en als (geestelijke) aanmoediging was er de aflaat en de belofte dat men niet in de hel zou branden. Maar tegelijk paste deze onderneming in de politiek van Cluny, de grote kloosterorde die had geïnvesteerd in het pacificeren van Europa, door de godsvrede en andere beperkingen op oorlogsvoering in te voeren. Door een groot aantal ridders op weg te sturen, zou Europa meer vreedzaam worden. De oprichting van Latijnse koninkrijken in de bracht een bijna 2 eeuwen durende aanwezigheid in het Midden-Oosten met zich mee, gekenmerkt door aanslepende conflicten die met wisselend succes voor beide partijen het leven leken te bepalen. Een Willem van Rubroeck, over wie weinig bekend is, behalve zijn reisverslag van de weg die hij nam naar Karakorum, waar de Khan van het Mongoolse rijk zich bij tijd en wijle bevond. Dat de Franciscaner monnik de tocht naar Mongolië maakte, niet als diplomaat voor Louis IX, de Heilige, maar als missionaris, op verzoek – eerder een vermeend verzoek – kan men ook als een interessant gebeuren en ja, van Rubroeck kwam uit Vlaanderen, al ligt zijn geboortestreek wel in Frankrijk sinds de zeventiende eeuw.    

 

Kan men de Kruistochten, die niet allemaal tot een goed einde gebracht werden, de Vierde eindigde in Byzantium door toedoen van de Byzantijnen, waar de graven van Vlaanderen nauw bij betrokken waren, niet lovenswaardig vinden, toch waren die ondernemingen voor het toenmalige Europa van belang, al kregen ze dan weer te maken met stevig verzet. Rond dezelfde tijd kwam een nieuwe veroveringsfase vanuit Cordoba in problemen, met het sterven van El Mansour. Vanuit Vlaanderen is dat Verweggistan, zoals ook de bedevaart naar Santiago de Compostella, in gevaar kwam door het opdringen van de Moorse overmacht, wat blijkbaar wel ook onze streken kon raken. Historisch hebben de kruistochten hun belang omdat er ook een cultuurverschuiving ontstond, want de relaties met het Byzantijnse rijk werden doorheen die tweehonderd jaar van de Christelijke koninkrijken tegen 1300 uitgeteld waren en de orde van de Tempelridders, die rond 1307 door Filips IV geconfisqueerd werden en de leden opgepakt. In 1314 werden Jacques de Molay en anderen dan op de brandstapel terechtgesteld, waarover Maurice Druon schreef in “Les Rois Maudits”. Moeten we dat weten, wel beseffende dat het Machiavellistische opzet van de Franse koning veel schijnargumenten heeft aangedragen, waardoor nu nog altijd mensen gefascineerd op zoek zijn naar de schat van de Tempeliers. Maar net dat Machiavellisme, de lef van de koning om zelfs indien nodig de paus, die in Avignon verbleef en in bedwang gehouden werd met een dwangburcht op de andere oever van de Rhône, komt in het verhaal van Vlaanderen niet aan bod omdat de veldslag bij Kortrijk noch de hoofdzaak noch het einde betekende van het conflict. Het is misschien geen fundamenteel of kardinaal punt, maar tegelijk in het licht van het Europese verhaal wel illustratief voor het toenemend zelfvertrouwen van vorsten, bijgestaan door geschoolde raadslieden, zoals Enguerrand de Marigny. Men zegt vaak dat Europa nooit een eenheid zou kunnen zijn, omwille van de vele culturen, maar moet men die visie niet herzien? Door het christendom en het gebruik van het Latijn, na de val van Rome ontstond een grote eenheid in de Europese cultuur, waarbij de volkstalen lange tijden onbelangrijk bleven voor zaken van bestuur, maar wel hun ontwikkeling kenden. De eenheid kwam tot uiting via de handel, via een nieuwsoortig financieel systeem met foorbrieven en de latere doorontwikkeling via wisselbrieven; zodat men geen grote hoeveelheden baar geld hoefde mee te nemen op lange en vaak gevaarlijke reizen, van de Nederlanden naar de Rhône en Italië of naar de Hanzesteden in het Noorden.

 

Frankrijk, François I durfde het aan tegen Karel V een verdrag te sluiten met de nieuwe heersers in Byzantium, die om hulp te bieden dan maar Wenen gingen belegeren in 1529. Zoals men weet blijkt ook hier dat vijandschap niet absoluut is en vorsten hun zaken hoe dan ook proberen op te lossen. Dat de Spaanse Habsburgers met de Turkse heersers streden om de heerschappij op de Middellandse Zee kan men ook niet vergeten en de slag bij Lepanto liep dan wel gunstig af, vooral het feit dat men de Ottomanen op zee kon verslaan, zou de verhoudingen op de Middellandse Zee voortaan bepalen, maar redenen tot krijgsverrichtingen bleven er.

 

In een canon van Vlaanderen is daarvoor geen plaats, maar wie de geschiedschrijving sinds Pirenne goed overschouwt, merkt dat het niet vanzelfsprekend is in die oceaan van feiten – ontstaan als gevolg van toenemend bronnenonderzoek – een verhaal te brengen dat zonder meer in onze tijd zijn beslag krijgt. Er zijn meerdere verhalen, naast de mogelijke raakpunten tussen bijvoorbeeld het sociale verhaal en het demografische, zoals het verhaal van de migratie uit Vlaanderen naar Wallonië in de 19de eeuw. Maar dat verhaal had te maken met een relatieve overbevolking omdat de thuisnijverheid in de Franse Tijd was stilgevallen en later in Gent vervangen door fabrieksarbeid. In een nationalistisch perspectief valt dat verhaal moeilijk te situeren, want blijkbaar waren in de jaren 1880 de rekruten voor het leger, degene die in het leger waren geloot, kleiner van gestalte dan de Waalse rekruten, na de zware hongersnood in de jaren 1845 - 1848. Hoe Vlaanderen grote gezinnen kende en in Franstalige steden en de industriegebieden de gezinnen een beperkt aantal kinderen kenden, was anders ook te merken in steden als Gent en Antwerpen, eens de economische groei op gang kwam. Wij zien de beluiken en de gordel van wijken rond de stad, gebouwd aan het einde van de negentiende eeuw, naast de statige woningen op nieuwe assen in de stad. Maak daar maar eens een mooi verhaal van, maar het beeld dat we hebben van de geschiedenis laat dat niet altijd toe, omdat die samenleving, door de industrialisering niet enkel arbeiders behoefde, maar ook in toenemende mate klerken, schrijfhanden, die de steeds complexer wordende administraties van bedrijven, naast productie ook banken en verzekeringen, naast handelaars van (luxe-)producten. De stad wordt nog meer dan voordien een kluwen van functies en mensen die al die beroepen gestalte moeten geven, opdat het niet zou stilvallen. In dat klimaat ontstonden spaarkassen en voorlopers van de mutualiteiten, ook coöperatieven, zoals Vooruit. Het Gentse model, het socialistische model dat daar ontwikkeld werd, inspireerde overigens ook andere socialistische en christendemocratische bewegingen, die ook veel kracht putten uit zelforganisatie.  

 

Is er dan geen identiteitsbesef nodig? Samenleven vergt een zekere mate van cohesie, te vertalen als onderling vertrouwen met mensen die men niet vanzelfsprekend ontmoet, laat staan kent. Evengoed kan men dat identiteitsbesef begrijpen als het delen van een gemeenschappelijke cultuurtaal, die men ook in de media deelt, al blijft het wel zo dat in tijden van schotelantennes de betrokkenheid op dezelfde media achteruit is gegaan. Stefan Zweig bedacht ook, nadenkend over de verdeeldheid in het Oostenrijks-Hongaarse statencomplex met vele volkeren, dat wie dezelfde kranten leeft in hetzelfde land kan leven. Zoals we weten waren de Hongaren, Tsjechen en andere volkeren zeer gedreven door een nationale koorts, omdat ze zich in Kakanië niet zo best voelden. Figuren als Tomas Masaryk zouden na WO I de oorlog van een onafhankelijk land waarmaken. Maar Tsjecho-Slowakije viel als een van de eerste landen aan de Nazi’s ten prooi. De discussie over de rechten van de Sudeten-Duitsers was het breekijzer, de welwillendheid in München gaven Hitler de kans Bohemen helemaal in te lijven. Oostenrijk was zelf zo instabiel dat een sterke leider een goede uitkomst bleek. Na WO II werd Tsjecho-Slowakije een satelliet van Moskou, Oostenrijk was tot 1955 een neutrale staat met een bezetting door de geallieerden. Nadien werd Oostenrijk een soevereine staat, die lid zou worden van de EU. Eenvoudige zinnetjes, maar er schuilt heel wat achter, wat we alleen door bronnenonderzoek kunnen bevroeden, primaire bronnen zijn echter voor ons doorgaans onbegrijpelijk, de Tsjechische dan toch, studies in andere talen kunnen dan helpen. Het verleden verkennen is niet voor iedereen weggelegd, net omdat het materiaal zo overweldigend is en ook wel omdat niet elk feit even relevant blijkt. Het is zaak na te denken over hoe historische ontwikkelingen te begrijpen vallen, want de ratio lijkt of blijkt wel eens ver te zoeken. Dieper graven in de menselijke ziel kan dan helpen, dat wil zeggen, zowel de groepsdynamiek van zo een koninklijk of grafelijk hof als bij het volk in steden kan men maar beter naspeuren.

 

Geschiedenisonderwijs kan nu eenmaal de indruk wekken dat al die evoluties en de trage loop van andere fenomenen er wel toe moeten leiden dat onze wereld zoals we die kennen al zou zijn voorgeprogrammeerd, terwijl dat ten enenmale onmogelijk moet heten. De Vlaamse Beweging voor WO I was totaal anders van ingesteldheid dan na de oorlog zou blijken, al waren er dan wel al jonge kerels als Marcel Minnaert die scherp uit de hoek kwam. De belevenissen aan het front waren voor veel soldaten uit de aard der zaak complex en overweldigend. Wie stierf kon het niet meer navertellen, maar wie het overleefde was niet altijd geneigd het alsnog te doen. Toch waren er groepen, mensen met hogere studies achter de rug die begrepen dat ze een politieke strijd niet uit de weg mochten gaan. Tijdens het Interbellum zouden opvattingen botsen, met aan de ene kant de aanhangers van een conflictmodel, die zich in VNV, Verdinaso en DeVlag zouden terugvinden rond 1933 en volgende jaren, aan de andere kant was er het parlementaire werk van Frans van Cauwelaert, de taalwetgeving van de jaren 1920 en 1930, en zijn medestanders. Van Cauwelaert wel eens een platbroek werd genoemd, maar in wezen kan men zijn bijdragen aan de situatie van het Nederlands in het België van de jaren vijftig en zestig, door via die wetgevende initiatieven – die ook gestemd werden – niet voldoende naar waarde schatten, want de Vernederlandsing van de Vlaamse samenleving was beoogd en zoals het zich laat aanzien ook in hoge mate heeft bereikt.

 

Een canon opstellen kan het beeld van het verleden in hoge mate inperken en de samenhang van de geschiedenis, maar ook de onverwachte – voor de tijdgenoot – wendingen buiten beeld houden. Om het verhaal te brengen in het onderwijs kan men dus maar beter proberen de verschillende aspecten van een cultuur onder de aandacht brengen, economie en sociale verhoudingen, politieke instellingen en technische ontwikkelingen, maar ook geografische gegevenheden hebben hun belang en klimaatveranderingen spelen hun rol, waarbij het wel zo is dat onverwachte gebeurtenissen, zoals grote overstromingen en droogtes of extreem natte gebeurtenissen lokale gemeenschappen of zelfs vorstendommen voor onoplosbare problemen konden stellen, terwijl het middeleeuws optimum, voor onverwachte overvloed leek te zorgen waar de tijdgenoot wel de vruchten van plukte, maar geen idee had van wat er gaande was. Ook de Pestepidemie en de lange nasleep had gevolgen voor de samenleving en vooral individuele levens.  Een vulkaanuitbarsting? Er zijn er verschillende, maar in 1783 barste op IJsland een aardbeving los, die afkoeling, misoogsten bracht en een transport van giftige lucht, zoals Emanuel Le Roi Ladurie dat beschreven heeft. Of die vulkaanuitbarsting en het jaar zonder zomer werkelijk de Franse Revolutie op gang kan hebben gebracht, is dan weer een ander vraagstuk.

 

Bij de cultuurontwikkeling spelen grote stromingen, zoals de geschiedenis van de religie een grote rol, maar ook intellectuele noviteiten, zoals de publicatie van de Encyclopedie waaraan Denis Diderot en Voltaire hadden meegewerkt, maar misschien waren de drijverijen van de Jansenisten in Frankrijk ook van groot gewicht, zoals Jean-Christian Petitfils in zijn studies van Louis XV en Louis XVI aan de orde stelde, naast pogingen van de adel, onder meer de hertogen van Orléans, om het vorstelijk absolutisme af te schaffen en terug te keren naar de adelsmaatschappij. De Franse Revolutie zou daartoe aangejaagd zijn geworden maar anders hebben uitgepakt dan verhoopt.

 

Tot slot hebben de auteurs van het standpunt het over de vraag of een partij een canon kan opleggen. Neen, dunkt mij, maar het hangt af van wat de andere meerderheidspartijen in gedachten hebben. Meer principieel is het niet goed dat men geschiedschrijving (opnieuw) zou instrumentaliseren, omdat men dan kwesties als het vrij academisch onderzoek opnieuw in het gedrang zou brengen. De kwestie is ook of men terug moet naar de tijd dat geschiedenis vooral een histoire évènementielle heette en vooral de faits et gestes van vorsten en helden te berde bracht en het grotere beeld van samenleving in langzame of versnelde evolutie niet te berde bracht, behalve als er een omwenteling of opstand zorgde voor een andere rolbezetting. Een canon van Vlaanderen heeft tot slot geen betekenis omdat de geschiedenis van en in onze contreien niet zonder wisselwerking met het ommeland is verlopen. Vlaanderen in de 12de eeuw had een grote macht, de graaf dus en zijn curia, maar de steden kwamen hun deel van de koek opeisen. Na het verdwijnen van een graaf in Byzantium werden diens dochters met macht omkleed, maar wie spreekt nog over Johanna en Margareta? Om maar te zeggen, het wordt algauw kerseneten (met hoge heren), terwijl evoluties uit beeld bleven. De geschiedenis van abdijen? Tja, waarom men zich met religieuze instituties inlaten, maar tot in de 18de eeuw hadden die door grondbezit, financiële macht en politieke invloed een belangrijke greep op hun omgeving. Of de universiteit van Leuven – en zelfs even in Gent tijdens de zestiende eeuw – van belang was, kan men niet zomaar op grond van vooroordelen bepalen. Derhalve blijkt dat als men al een canon van Vlaanderen zou willen uitwerken, dan nog zal er heel wat gesteggeld kunnen worden over de criteria om feiten naar voor te schuiven en ja, die feiten dienen omkleding. En toch zegt iets me dat het interessante oefening is, zoals bij het opstellen van een tijdlijn, dat het beeld van het verleden eerder veelomvattend en complex zal uitpakken, dan men het zich nu kan voorstellen. Maar zal dat resultaat nog als canon kunnen gelden, want te uitgebreid, te gelardeerd? Op de vleugels van de tijd kan men inderdaad met vrucht door de geschiedenis zoeven, maar het boek met die titel was toch zowat 450 pagina’s om te lezen.

 

Bart Haers

 

 

 

 

Reacties

Populaire posts