Wie de ellende te verwijten? Het neoliberalisme
Kritiek
De staat
in ontbinding
Niet enkel
door Neoliberalisme
Aan de ene kant is er de jammerklacht over de kwalen van het neoliberalisme, aan de andere kant is er het onvermogen om de rol van de overheid zinvol in te vullen, zonder met schandalen geconfronteerd te worden. Nu valt er veel te zeggen over het neoliberalisme en er valt ook wel iets tegenin te brengen. Het vraagstuk dat daarbij geen oplossing krijgt, betreft de rol van de overheid in de samenleving en ten overvloede dus ook hoe economie en maatschappij zich tot elkaar verhouden. Voor u vreest aangezet te worden de planeconomie of het collectiviseren van de kapitaalgoederen te bepleiten als oplossing, die er geen is, weten we al langer dat de krijtlijnen veel complexer met elkaar verweven zijn.
Wat onrecht is hangt af van de benadering, want wat
personen aan onrecht ervaren kan passen in een groter geheel, zoals in de jaren
1980 toen bedrijven soms heel abrupt failliet gingen of gewoon sloten, waarna
de overheid in België de Wet Renault wist uit te vaardigen, om te verhinderen dat grote bedrijfseenheden zomaar
capaciteit opdoeken, omdat het in andere oorden beter, winstgevender ondernemen
is. Toch is gebleken dat de globalisering en digitalisering van de economie ook
hier nieuwe werkgelegenheid heeft geschapen. Economisch zijn er redenen tot
bezorgdheid, maar evengoed kan men zich verwonderen over het feit dat het nog
behoorlijk goed leven is in dit land en in Europa. Toch is dat niet evident en
spelen er vele factoren mee, niet in de laatste plaats de wijze waarop de overheden
de publieke zaak bestieren. Misschien klinkt dit vreemd, maar het punt is dat wanneer
alles goed lijkt te gaan dat ook onze belangstelling vergt, terwijl we
inderdaad niet onbezorgd naar de toekomst kunnen kijken, roept men te allen
kante.
Klagen over de gevolgen van het neoliberalisme dat in
de praktijk gebracht wordt, roept vragen op over wat men wil bereiken. Zoals we
weten bestaat er zoiets als een open samenleving, wat economisch correleert met
de open economie, waarbij inkomende goederen en diensten best in balans zijn
met wat uitgevoerd wordt, liefst is dat laatste meer, zodat er een
handelsoverschot ontstaat en zo de eigen economie welvarender wordt. De realiteit
is dat men bepaalde facetten van het neoliberalisme wel degelijk in voege heeft
gebracht, maar vergeten is wat nu de opdracht is van de verschillende partijen,
de burgers, overheden, ondernemers, het middenveld. We zoeken dus maar beter naar
nieuwe evenwichten. Of toch niet, want een volledig stabiel systeem valt stil
en zo ontstaan nieuwe onevenwichten. Dus elke ideologische benadering van
economie en samenleving, het sociale bestel, die streeft naar controle, naar
totale controle van individuen, groepen, bedrijven en voorzieningen, zal merken
dat dit hoe dan ook moet spaak lopen omdat de individuele inbreng in geval van
problemen weg is gevallen.
Bedenk een legereenheid dat de landsgrens moet
verdedigen en voor elke stap moet men bellen naar het hoofdkwartier van de eenheid
en die moet dan weer bellen naar het Algemene Hoofdkwartier, waar men de
situatie nooit helemaal kan inschatten en al zeker de details die ertoe doen
niet, zodat de eenheid telkens weer elke gelegenheid mist om de vijand te slim,
te snel of te sterk af te zijn. Eenheden die een duidelijk doel meekrijgen,
maar zelf moeten beslissen hoe ze dat aanpakken, wel beroep kunnen doen –
uiteraard – op aanvoer van munitie en voedsel, kunnen sneller en slimmer de
oorlog voeren waar ze in verzeild zijn geraakt. Die ruimte krijgen ze niet als
ze niet het vertrouwen genieten van hun hogere legerleiding. Verschillende legerleiders
hebben met die kwestie geworsteld, maar bedrijfsleiders en zelfs topambtenaren
moeten voortdurend waken over de ruimte voor hun ondergeschikten om de doelen
zo efficiënt mogelijk te bereiken. De chef krijgt de eer van de overwinning,
maar doorgaans maakt die ook een dagorder op om verschillende heldhaftige dan
wel slimme soldaten en officieren de nodige eer te laten toekomen. Patton,
generaal George Patton leek altijd overal aanwezig, maar tegelijk liet hij zijn
eenheden zo onafhankelijk mogelijk optreden.
De bedrijfscultuur is sinds de jaren zeventig grondig
gewijzigd, als we de dag- en andere bladen mogen geloven, want de oude patriarchale
bedrijfsleider, die overal oog voor heeft en zijn personeel zelden echt durft
te vertrouwen, werd vervangen door een bedrijfsleiding die goed was opgeleid in
besturen, maar lang niet altijd vertrouwd met de bedrijfstak waarin men terecht
kwam, waartoe men geroepen werd. Het succes van een manager, in de ogen van het
aandeelhouderschap was wel eens vaker destructief, in de mate dat men kosten
ging wegsnijden, tot en met gehele productie-eenheden, waardoor men vervolgens
marktaandeel verloor. Maar er was een andere manier om costcutting te doen, via
de overheid door allerlei beschermende maatregelen ten aanzien van het personeel
te laten wegsnijden en ook de belastingschalen voor grote inkomens te doen
dalen. Rond 1970 kenden de VS hoge belastingen op grote inkomens, maar tegen het
jaar 2000 lag het belastingssysteem in een totaal andere plooi. Wie veel
verdiende, mocht veel voor zichzelf houden. Het weerhield de bedrijfswereld er
niet van te blijven aandringen op taxcuts, want dat zijn vermijdbare kosten.
Alleen, men verwacht van de overheid heel veel, van goede infrastructuur, goed
onderwijs, opdat men goed personeel kan vinden, gezondheidszorg, al mag dat
niet teveel kosten en dan is er nog justitie, net omdat bedrijven nood hebben
aan zekerheid dat er niemand in hun rapen kan schieten. Of onder zijn duiven,
kan ook.
De kritiek ten aanzien van het neoliberalisme zet
doorgaans de al dan niet vermeende onmenselijkheid ervan op de voorgrond,
waarbij men de idee dat als de superrijken het goed hebben dankzij het trickle
down-effect de armen er ook van profiteren te kijk zet als klinkklare nonsens.
Intussen is wel gebleken dat een groeiende economie over lengte van jaren en
een redelijk herverdelingssysteem, inderdaad leidt tot een toename van de
algemene welvaart. Adam Smith zou die afwijzing van de idee dat groeiende
economie niet batig zou wezen voor allen in de samenleving een akelige aanname
vinden. Kunnen superrijken zich buiten het systeem van (klassiek) ondernemerschap
plaatsen en gebruik maakten van deregulering om de anti-trustwettten van
het einde van de negentiende eeuw
helemaal te laten verkruimelen? Kodak heeft laten zien dat blijven hangen aan
een bestaande, langjarig succesvolle technologie en bedrijfsmodellen, fataal
kan zien als de omstandigheden veranderen. Deregulering en flexibiliteit
dateren uit een andere tijd, lijkt het, maar uiteraard is het problematisch dat
die regelgeving, die het licht zag om de samenleving te beschermen tegen
almacht van werkgevers, heeft geleid tot een soort pseudo-ondernemerschap,
waarin men beroept doet op schijnzelfstandigen, ZZP’ers in Nederland, waarbij
het autonoom handelen heel erg moeilijk ligt, want ze zijn in feite afhankelijk
van hun (enige) opdrachtgever. Deregulering werd gepredikt om de werkloosheid
omlaag te krijgen, de werkgelegenheid op te krikken, aan het begin van de jaren
1980, maar tegelijk werden ondernemers, bedrijven steeds meer gekluisterd in
aanklampende wetgeving. In naam van stedenbouwkundige utopieën werden wijken
enkel nog woonzones en Ambachtelijke/industriële zones dan weer woningvrij. Op zich
is een en ander wel begrijpelijk, maar dat er in sommige wijken, deelgemeenten
van steden een voedselwoestijn is ontstaan, waar alleen nog snacks en fastfood
in automaten te krijgen is, ligt er ook aan dat de warenhuizen industrieel
brood laten aanrukken, waar een warme bakker niet tegenop kan, qua prijs, wel
wat de kwaliteit betreft. Bovendien moet die warme bakker wel vaker het hoofd
buigen voor het gebrek aan personeel, voor de regels over hinderlijke installaties
ook en de volksgezondheid. Van deregulering kan men dus niet zonder meer
spreken. Meer nog, vaak profiteren net de grote spelers door het schaalvoordeel
van nieuwe, stringentere regels.
Komen we dan op het wankele terrein van de
meritocratie, waar onder meer Paul Verhaeghe zich over gebogen heeft. De vraag
is hoe men verdienste erkent en evalueert, maar meer nog is het punt dat de
verdienste die men – professioneel – realiseert, niet altijd beantwoorden aan
wat verdienste werkelijk betekent, het op eigen kracht en eventueel met
medestanders realiseren van iets dat boven de verwachtingen uitstijgt.
Ambtenaren worden wel eens gevierd omdat ze hun werk naar behoren gedaan
hebben, legerofficieren krijgen onderscheidingen omdat ze hun normale
werkzaamheden goed hebben verricht – tot bewijs van het tegendeel – een ook
burgers krijgen naar 25 of 30 jaar dienst
een onderscheiding, de lagere beroepen, werknemers worden dan een held van de
arbeid, de hogere krijgen een lintje van de koning of anderszins wordt men commandeur
in een of andere ridderorde. Maar zoals men al eens hoort waaien, bestaat er de
enige verdienste er vaak genoeg in dat men nog niet dood is. Hoe verdienste
eruit ziet, in het politieke of academische milieu, in de ondernemingswereld?
Krijgen overigens de beste paarden wel de haver?
Goed dat men mensen huldigt, dat men verdiensten
erkent, maar tegelijk ziet men dat dit een grote nadruk legt op de
voortreffelijkheid van het systeem van de zittende elite. Worden er wel eens
mensen gehuldigd die inzichten brachten die als baanbrekend mogen helden? Het
is natuurlijk zo dat we een tijd beleven met onvoorstelbaar veel onderzoekers,
die elk hun deel van financiering moeten zien te verwerven en hun eigen school
willen opbouwen. Het onderzoek is bovendien zeer gespecialiseerd wat velen de
lust ontneemt er zich nog waarlijk voor te interesseren. Waterstofproductie? Of
de aanwending ervan op de meest rationele wijze? Soms roept er iemand iets en
vervolgens blijven we de echo horen, zonder nog te weten wat doel en opzet
waren.
De discussies tijdens de coronapandemie verliepen niet
altijd academisch, maar wie zich kantte tegen de lockdown(s) kon er nog wel mee
wegkomen, maar toen de vaccins er binnen het jaar waren en nog behoorlijk
succesvol bleken ook, begon het gesteggel pas goed, zeker in academische
kringen. Want terwijl de bevolking die verplichte vaccinatie voor lief nam, al
dan niet met even frisse tegenzin als men de lockdowns aanvaard had, maar toch
aanvaard, begon men nu te betogen en klonk het dat Bill Gates en anderen met
het vaccin ook (vloeibare) chips in zou laten spuiten om meer controle te
verwerven. Diezelfde mensen hoort men zelden over de al te veelvuldige aanwending
van slimme camera’s. Die vaccins dienden een groot goed, het heroveren van onze
persoonlijke vrijheid, ja, desnoods met een QR-code van onze staat van
inenting. Hoe groot de verdienste is ook van de wetenschappers die de vaccins
zo snel wisten te maken, met een overzichtelijk laag aantal probleem gevallen,
waar de inenting slecht uitpakte, werd de samenleving mede dankzij de
inentingen weer een paar slagen normaler.
Zonder die bedrijven waren er zo snel geen vaccins
gemaakt kunnen worden, noch in de aantallen die nodig waren om een zinvolle
vaccinatiecampagne tegen een pandemisch virus mogelijk te maken. Dat in de
betogingen de bedrijven werden ingekanteld in de complottheorieën die al langer
rondzoemen, maakte duidelijk dat de discussie niet op een gepaste manier werd
gevoerd. Ex falso quodlibet, ofwel met valse argumenten kan men alles betogen.
Natuurlijk is het frappant dat bedrijven als Microsoft, Apple of Google zo snel
zijn kunnen groeien, maar dat ligt deels ook bij de gebruikers, die kiezen voor
gebruiksgemak en bedrijfszekerheid, al vallen de alternatieven, bijvoorbeeld
Linux vaak alleen maar uit de boot omdat we er als gebruikers vooral de
onwetend over zijn. Open software? Dat is pas wat men van neoliberalisme zou
verwachten, maar het blijft op onbegrip stuiten.
Het is kenmerkend voor een massasamenleving, waardoor
zich een markt vormt van onvoorstelbare aantallen gebruikers zodat de winsten
zelfs met kleine marges enorm uitpakken – wat voor technologie nog bezien moet
worden, want in eerste instantie was de kostprijs ook nog hoog, terwijl vrij
snel schaalvergroting leidde tot dalende prijzen van de componenten en
toenemende marges. Moet men dat Bill Gates en co aanwrijven? Het succes van de
digitalisering heeft echter ook andere gevolgen die onze aandacht wel waard
zijn, omdat vaak mensen uit de boot vallen, niet enkel omdat bedrijven omwille
van cost cutting, er zonder veel hartzeer toe besluiten mensen uit te sluiten.
De acties van de Gele Hesjes werden vaak afgeschilderd als het verzet van achterlijke
plattelanders, terwijl men niet merkte dat bedrijfsleven en overheden
tegelijker tijd het platteland ontvluchtten en ontvluchten: banken, ziekenhuizen,
rechtbanken en andere bestuurlijke entiteiten werden afgebouwd, wegens een
gebrek aan voldoende dienstverlening en dus een scheve verhouding tussen
investering en opbrengsten.
Men kan ook hier het neoliberalisme inroepen als
verklaring, want neoliberalisme spoort nu eenmaal met efficiëntie en het
vermijden dan wel wegsnijden van kosten die niet voldoende opbrengen. Ook op te
brengen belastingen behoren daartoe, maar uiteindelijk snijdt men zo ook
indirect kansen op interessante markten de weg af. Het punt is dat de politieke
partijen die hun ideologische referentiekader herijkten doorheen de jaren,
vaker dan men zou verwachten in modieus jargon vervielen, waarbij op de arbeidsmarkt
flexibiliteit gepreekt werd en verwacht van sollicitanten en werknemers, maar
tegelijk de idee liet varen dat een bedrijf meer is dan een commandant en
simpele, vervangbare soldaten. Collega’s hoeven geen vrienden te worden,
leidinggevenden hebben in theorie gezag over hun troepen, maar toch werd de
invoering van de notie ‘’human Resources” een tool om meer uit het personeel te
halen. Vallen er slachtoffers, door burn out of erger, suïcide, zoals bij
France Telecom, was het lastig de bedrijfsleiding ervan te overtuigen dat het
bedrijf niet goed functioneerde. Hoe kan een bedrijf optimaal functioneren,
waarbij de kost de baat dan wel vooruit gaat, maar altijd leiden moet tot
redelijke winst. Echter, als men sommige critici moet geloven, zou bedrijfswinst
niet ten koste mogen gaan van het welzijn van de werknemers, maar men ziet dan
weer dat bedrijven liever sluiten dan dure tegemoetkomingen te blijven
financieren. Klopt het dat bedrijven de continuïteit moeten verzekeren in
overeenstemming met het maatschappelijke doel waarvoor het bedrijf is
opgericht, dan zegt dat niets over het in bedrijf houden van
productie-eenheden, noch over de noodzaak het personeel aan de slag te houden. Het
komt evenwel bizar voor als men van bedrijven verwacht dat ze geen meerwaarde
zouden (willen) realiseren, omdat men vindt dat de groei-obsessie van politici
en journalisten alleen tot meer ellende leidt. Maar wat als men plots zelf
geconfronteerd wordt met stokbreuken en tekorten, zoals op de markt van
geneesmiddelen al eens het geval is?
Ik heb me al vaker vragen gesteld over de het aanwenden
van een term als neoliberalisme, te meer omdat die vaak ook gelinkt leek aan
een term als neoconservatief, waarbij de oorsprong van dat begrip dan weer
ergens blijkt te liggen waar men het niet verwachten zou: bij de gefrustreerde
marxisten, die merkten dat hun model niet echt bruikbaar is, noch om de
samenleving te verklaren noch om die te ontgoochelde verbeteren. Wel komen
beide begrippen onze woordwolk bezoeken op het moment dat de kritiek op het
postmodernisme stilaan bespottelijk wordt, net als het postmodernisme zelf ook.
Men kan het dan hebben over containerbegrippen, maar dat lijkt me niet
adequaat. Neoliberaal in de markt zetten had een doel, dat verder ging dan de
economische verhoudingen te wijzigen, maar tegelijk zeer beperkt bleef wat de aanpak
betreft: de staat uitkleden en de regels tot het strikte minimum beperken. Voor
bedrijven die betrokken zijn bij zaken als “Dark Waters” of natuurgebieden
aantasten, zoals de petroleummaatschappijen, kan dat zinvol lijken, per slot
van rekening zal iedereen de lasten te dragen krijgen. De fameuze olieramp in
de Golf van Mexico met het platform Deepwater
Horizon in 2010, die volgens schattingen tot 11 of zelfs 16 miljoen liter per
dag zou hebben zien wegstromen in de zee, bracht voor het bedrijf ook heel wat
collaterale schade met zich, waarbij BP vrij
snel al 2 miljard moest ophoesten en doorheen de jaren meer en meer
schikkingen moest treffen, omdat de staten zoals Texas, Louisiana, Alabama,
Mississippi en Florida ook hun kosten voor het opruimen dienden vergoed te
zien. De vervuiler betaalde en bepaalde niet. Uiteraard wees men op het gebrek
aan voorzorgen van de overheden en van het bedrijf, omdat men dacht dat dit een
accident was, terwijl we weten dat petroleumontginning altijd risicovol is.
Maar, vraag ik me dan af: kan ik leven zonder? Zonder energie en zonder
verwarming?
Moeten we het nog over de opiatenpandemie in de VS
hebben, waar artsen massaal fentanyl en/of Oxycontin en andere opiaten die
gebruikt worden in de bestrijding van chronische pijn, maar blijkbaar werd met
de medewerking van artsen na 2010 een enorme verbreding van de markt bewerkstelligd
en – maar dat valt moeilijk te verifiëren – de productie van illegale Oxycontin
hebben mogelijk gemaakt. Dit heeft weinig te maken met neoliberalisme, wel met
onverantwoordelijk gedrag en – het moet gezegd – maffiapraktijken, wat de familie
die Purdue bezat zeker zal ontkennen.
Het probleem is dat de tegenstanders van wat zij
Neoliberalisme noemen, de discussie vaak zelf onmogelijk maken. Als er sprake
is van fraude, dan zal dat in een rechtsstaat aangepakt worden, anders dan in totalitaire
regimes. Maar tegelijk is er uiteraard ook een grote verleiding, van grote
winsten of minstens controle over de markt, terwijl men zich in de VSA al aan
het einde van de negentiende eeuw bewust was van de gevaren van monopolies en verticaal
geïntegreerde bedrijven, trusts dwong uit elkaar te gaan. Die antitrustwetgeving
kwam er niet vanzelf en na de beurscrash van 1929 moest de regering van de VS
opnieuw op zoek naar oplossingen. In eerste instantie weigerde de overheid in
te grijpen, wat gezien het tempo van de gebeurtenissen de deflatie (prijsdalingen
en hoge rentevoeten) alleen maar aanwakkerde. Toch blijven economen in het
ongewisse over de oorzaken – onder meer toenemend protectionisme tijdens de
periode 1920 – 1929 dan wel overproductie als gevolg van veranderende marktomstandigheden.
In Europa konden boeren opnieuw produceren wat verlies aan afzetmogelijkheden
voor
Met dat alles kunnen we dan ook vaststellen dat het
uitkleden van de staat – maar ook dat zal nuance vergen – niet alleen een zaak
was van neoliberalen en neoconservatieven, omdat de vorming van de Europese Muntunie en later
de Euro, de overheden, zeker ook van België ertoe dwongen uitgaven en inkomsten
opnieuw met elkaar in evenwicht te brengen. De grote bestuurlijke crisis in België,
in 1979 – 1982 met onder meer de daaraan voorafgaande petroleumcrisis en
inflatie hadden de toename van de schuld stevig aangejaagd. Wilfried Martens
zou zijn zin hebben willen doordrijven tegen de Waalse Socialisten in om de
staatsschuld terug te dringen, wat niet
lukt. Marc Eyskens werd voor negen maanden premier, maar toen bleek men
geen consensus meer te bereiken. Met een nieuwe regering, met de liberalen,
kwam er een nieuwe regering, die wel aan het budgettaire malgoverno een einde had
moeten maken. Het punt is natuurlijk dat begrotingsbeleid niet spoort met
andere ambities en ook wel noden. Zat men toen met de hoge werkeloosheid in de
maag en de teloorgang van de zware industrie in Henegouwen en het Luiker land,
dan moest men werkgelegenheidsmaatregelen nemen, waar we nu al jaren niet meer
van horen. Bovendien bleek men niet om grote infrastructuurwerken te kunnen,
zoals de haven in Zeebrugge, waar dan weer werven in Wallonië tegenover stonden.
Intussen werd de manager, de ceo, zoals het later
klonk, belangrijker en de redder of liquidator van bedrijven. Kosten wegsnijden
om de winst te doen groeien, wat later minder omfloerst aandeelhouderswaardegroei
genoemd werd. De omstandigheden veranderden, onder meer door het opkomen van
nieuwe economische groeipolen, met enige zin voor symboliek economische (Aziatische)
tijgers genoemd, die de vraag naar ongeschoolde arbeid bij ons verder deed
dalen. En dan kwam China, dat in 1979 onder leiding van Deng Xiaoping een
nieuwe koers uitstippelde, die de marktwetten liet spelen en zo het Chinese
economische wonder bewerkstelligde. In Europa keken we verrast en onbegrijpend
toe, waarbij de ambiguïteit tussen markteconomie en suprematie van de communistische
partij anderzijds elkaar leken uit te sluiten.
De staat werd vaker dan voorheen als een bedrijf
voorgesteld, terwijl er weinig bedrijfsmatig bestuur mogelijk is, omdat de
wetgeving iets anders is dan het uitvaardigen van richtlijnen door een directiecomité.
De staat is een moeilijk te sturen schip, dat alsmaar meer taken op te knappen
kreeg, maar altijd weer ook met beperkte middelen geconfronteerd werd. De val
van de Sovjet-Unie en het openen van de grenzen van Midden- en Oost-Europa maakte
het in veler ogen minder urgent om nog te investeren in militaire uitrusting,
het vredesdividend, wat wel voor verwarring zorgde, want de militaire industrie
werd daardoor in de mottenballen gelegd, terwijl de geopolitiek uit de media
verdween. Vrede zou er zijn en handel, maar we merkten niet hoe bedrijven
ontstonden die over een groter budget beschikken dan middelgrote economieën, samenlevingen.
In wezen viel het me, reeds rond 1985, op toen in Gent
Plant Genetic Systems Inc verscheen met een banner aan een statig stadshotel,
verwijzend naar de burgelijke traditie van de straat die de benedenstad met het
Sint-Pietersplein verbond, hoe snel mensen met hun afwijzing klaar stonden
tegen nieuwe ontwikkelingen – lachen met de “boerkens” in Eppegem die de eerste
trein zagen passeren, het zal wel. Studenten wisten eerst niet goed wat te
denken, omdat de biotechnologie nog maar pas kwam kijken. Sommige studenten
waren onmiddellijk tegen, want dat kon niet biologisch verantwoord zijn. We
weten dat tot heden de omgang met transgene gewassen moeilijk ligt, al kan de
techniek helpen problemen van mondiale aard aan te pakken, inzake biodiversiteit,
bescherming van het regenwoud en hongersnoden. Cruciaal is daarbij dat
hongersnoden wegwerken bijkomende druk op de leefomgeving van de mens kan
leggen, zodat het regenwoud en andere biotopen, ecosystemen, nog verder
aangetast worden. Maar het feit dat studenten vonden, studenten in de
menswetenschappen, dat biotechnologie best zoveel mogelijk tegen gehouden werd,
verbaasde. Gesprekken met professoren zoals Chris Vandenbroecke, demograaf en
anderen maakte duidelijk dat de technologie op zich boeiend is, maar dat we
inderdaad moeten nadenken over toepassingen en proberen in te schatten wat de
ongewenste neveneffecten kunnen zijn. Evenwel, er ontstond geleidelijk
consensus dat dat biotechnologie heel wat mogelijkheden in petto kon hebben,
waar men niet zomaar met vooroordelen naar kon kijken. Intussen is de biotech
in het Gentse een belangrijke tak van sport, inzake onderzoek, start ups en markrijpe
producten. In wezen laat het verhaal zien dat we soms te gemakkelijk angstig
reageren op nieuwe ontwikkelingen, zonder goed te weten of het voorzorgsprincipe
in het geding is, of botte vooroordelen. Dat men op een proefveld maïs of
aardappelen ging vernietigen, daarmee een loopbaan van een doctorandus
kelderend, werd zelfs in de media als een heldendaad bezongen, terwijl de
teelten pasten in programma om gewassen meer resistent te maken tegen insecten
en schimmels, waardoor het gebruik van insecticiden en herbiciden kan beperkt
worden, werd niet veel meer gezegd, terwijl dat ook bij Marc van Montagu en
Joseph Shell aan de grondslag lag van hun onderzoek en het opzetten van deze roemruchte
spin off van de Universiteit. Hoed u voor ondernemende professoren, klonk het
wel eens. Hoed u voor ongefundeerde uitspraken, dat was minder aan de orde.
Men kan zich blindstaren op de ideologische agitprop
van Neoliberalen, maar in feite blijkt dat ook zij moeten erkennen dat nieuwe
technologieën en mogelijkheden vaker wel dan niet aanleiding geeft tot nieuwe
regelgeving. Het openstellen van de binnengrenzen in de Europa, als
consequentie van de Acte Unique Européen (1986) vergde, om het vrij verkeer van
mensen, goederen en diensten mogelijk te maken heel wat maatregelen over de
productcontrole, over de eigenschappen van zaken als chocolade, wijnen en
bieren, waarbij dan nog eens allerlei eeuwenoude regels kwamen tussenfietsen,
zoals het Reinheitsgebot, zodat er behalve een ambtelijke molen vaak ook een
activistische politieke molen ging draaien. Men kan achteraf niet stellen dat
de politiek en overheid niet een grote invloed op de politiek hebben gehad,
maar ook niet dat dit schadelijk is uitgevallen. Als de staat, overheid een rol
bleek te hebben, stellen we dan maar vast, ligt die vaak op het terrein van
arbitrage, maar omdat justitiële molens al te traag malen, proberen de hele
grote spelers via arbitrage – onder gelijken – zelf die rol op te nemen.
Anderzijds heeft onder meer de EU maar ook de VS tegen de big five in de big
tech maatregelen genomen om dreigende monopolies tegen te gaan of overtredingen
van concurrentieregels, net als overigens ook in andere sectoren. Vormt die
arbitrage dan een probleem? Als er consumenten bij betrokken zijn, misschien,
omdat die niet gehoord worden.
Het verwijt dat de staatsstructuren werden en worden
geplet door de zeer grote spelers op de markt, van banken tot bierbrouwers,
snijdt weliswaar hout, maar anderzijds, de inspanningen die overheden, inzake
volksgezondheid en veiligheid, laat zien dat de overheid zich ook telkens weer
gaat wapenen om nieuwe taken op zich te nemen. In België en Nederland zien we
tekort aan man/vrouwkracht in het onderwijs, volksgezondheid,
gevangenispersoneel en zelfs in gespecialiseerde beroepen in de bouw. Men kan
een debat niet voeren met slechts een argument, al denk ik dat het
neoliberalisme zelf tekort geschoten is in de taken die men zich gesteld,
namelijk de economie onbelemmerd laten groeien, omdat de omstandigheden dat
niet toelaten. En ja, er is de vraag hoe flexibel mensen kunnen ingezet worden,
zoals zerocontracten, waardoor de werknemer v/m geen idee heeft van het aantal
te presteren uren noch van de uren waarop men opgeroepen kan worden. Instrumenten
die werden ontwikkeld om in tijden van hoge werkeloosheid oplossingen te
voorzien om mensen toch maar aan de slag te krijgen, worden – uiteraard –
aangewend om de belangen van de ondernemers veilig te stellen en geen
overdadige loonlasten op de rug geworpen te krijgen. Ideologieën kunnen helpen
een goed begrip te vormen van de wereld waarin men leeft en verbeterpunten te
formuleren, maar men kan veel in het nadeel zeggen van het neoliberalisme, de
afgelopen veertig jaar laten zien dat we niet zomaar dat ene spoor hebben kunnen bewandelen. De familie Sackler
werkt al met uitgebreide en vooral uitgekiende marketingtechnieken om in een
eerste generatie vooral Valium ingang te doen vinden, lang voor de roep om
minder regels vanuit de industrie de regering en het publiek bereikten. Is men
blind voor de wisselwerking tussen partijen, overheden, burgers, tribunalen en
ondernemers, dan moeten we vaststellen dat het neoliberalisme als bepalende,
laat staan verklarende factor zinvol kan zijn. Het blijft het onderzoeken
waard.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten