Wie de ellende te verwijten? Het neoliberalisme



Kritiek

 

 

 

De staat in ontbinding

Niet enkel door Neoliberalisme

 

 

Franklin Delano Roosevelt, president USA
van 1933 tot 1945 (overlijden)
bracht regelgeving om Grote Depressie tegen te
gaan. Succes is inderdaad niet onverkort, maar
kritiek van laatste jaren gaat uit van kennis
achteraf en dat is wat goedkoop. 

Aan de ene kant is er de jammerklacht over de kwalen van het neoliberalisme, aan de andere kant is er het onvermogen om de rol van de overheid zinvol in te vullen, zonder met schandalen geconfronteerd te worden. Nu valt er veel te zeggen over het neoliberalisme en er valt ook wel iets tegenin te brengen. Het vraagstuk dat daarbij geen oplossing krijgt, betreft de rol van de overheid in de samenleving en ten overvloede dus ook hoe economie en maatschappij zich tot elkaar verhouden. Voor u vreest aangezet te worden de planeconomie of het collectiviseren van de kapitaalgoederen te bepleiten als oplossing, die er geen is, weten we al langer dat de krijtlijnen veel complexer met elkaar verweven zijn.

 

Wat onrecht is hangt af van de benadering, want wat personen aan onrecht ervaren kan passen in een groter geheel, zoals in de jaren 1980 toen bedrijven soms heel abrupt failliet gingen of gewoon sloten, waarna de overheid in België de Wet Renault wist uit te vaardigen, om te  verhinderen dat grote bedrijfseenheden zomaar capaciteit opdoeken, omdat het in andere oorden beter, winstgevender ondernemen is. Toch is gebleken dat de globalisering en digitalisering van de economie ook hier nieuwe werkgelegenheid heeft geschapen. Economisch zijn er redenen tot bezorgdheid, maar evengoed kan men zich verwonderen over het feit dat het nog behoorlijk goed leven is in dit land en in Europa. Toch is dat niet evident en spelen er vele factoren mee, niet in de laatste plaats de wijze waarop de overheden de publieke zaak bestieren. Misschien klinkt dit vreemd, maar het punt is dat wanneer alles goed lijkt te gaan dat ook onze belangstelling vergt, terwijl we inderdaad niet onbezorgd naar de toekomst kunnen kijken, roept men te allen kante.

 

Klagen over de gevolgen van het neoliberalisme dat in de praktijk gebracht wordt, roept vragen op over wat men wil bereiken. Zoals we weten bestaat er zoiets als een open samenleving, wat economisch correleert met de open economie, waarbij inkomende goederen en diensten best in balans zijn met wat uitgevoerd wordt, liefst is dat laatste meer, zodat er een handelsoverschot ontstaat en zo de eigen economie welvarender wordt. De realiteit is dat men bepaalde facetten van het neoliberalisme wel degelijk in voege heeft gebracht, maar vergeten is wat nu de opdracht is van de verschillende partijen, de burgers, overheden, ondernemers, het middenveld. We zoeken dus maar beter naar nieuwe evenwichten. Of toch niet, want een volledig stabiel systeem valt stil en zo ontstaan nieuwe onevenwichten. Dus elke ideologische benadering van economie en samenleving, het sociale bestel, die streeft naar controle, naar totale controle van individuen, groepen, bedrijven en voorzieningen, zal merken dat dit hoe dan ook moet spaak lopen omdat de individuele inbreng in geval van problemen weg is gevallen.

 

Bedenk een legereenheid dat de landsgrens moet verdedigen en voor elke stap moet men bellen naar het hoofdkwartier van de eenheid en die moet dan weer bellen naar het Algemene Hoofdkwartier, waar men de situatie nooit helemaal kan inschatten en al zeker de details die ertoe doen niet, zodat de eenheid telkens weer elke gelegenheid mist om de vijand te slim, te snel of te sterk af te zijn. Eenheden die een duidelijk doel meekrijgen, maar zelf moeten beslissen hoe ze dat aanpakken, wel beroep kunnen doen – uiteraard – op aanvoer van munitie en voedsel, kunnen sneller en slimmer de oorlog voeren waar ze in verzeild zijn geraakt. Die ruimte krijgen ze niet als ze niet het vertrouwen genieten van hun hogere legerleiding. Verschillende legerleiders hebben met die kwestie geworsteld, maar bedrijfsleiders en zelfs topambtenaren moeten voortdurend waken over de ruimte voor hun ondergeschikten om de doelen zo efficiënt mogelijk te bereiken. De chef krijgt de eer van de overwinning, maar doorgaans maakt die ook een dagorder op om verschillende heldhaftige dan wel slimme soldaten en officieren de nodige eer te laten toekomen. Patton, generaal George Patton leek altijd overal aanwezig, maar tegelijk liet hij zijn eenheden zo onafhankelijk mogelijk optreden.

 

De bedrijfscultuur is sinds de jaren zeventig grondig gewijzigd, als we de dag- en andere bladen mogen geloven, want de oude patriarchale bedrijfsleider, die overal oog voor heeft en zijn personeel zelden echt durft te vertrouwen, werd vervangen door een bedrijfsleiding die goed was opgeleid in besturen, maar lang niet altijd vertrouwd met de bedrijfstak waarin men terecht kwam, waartoe men geroepen werd. Het succes van een manager, in de ogen van het aandeelhouderschap was wel eens vaker destructief, in de mate dat men kosten ging wegsnijden, tot en met gehele productie-eenheden, waardoor men vervolgens marktaandeel verloor. Maar er was een andere manier om costcutting te doen, via de overheid door allerlei beschermende maatregelen ten aanzien van het personeel te laten wegsnijden en ook de belastingschalen voor grote inkomens te doen dalen. Rond 1970 kenden de VS hoge belastingen op grote inkomens, maar tegen het jaar 2000 lag het belastingssysteem in een totaal andere plooi. Wie veel verdiende, mocht veel voor zichzelf houden. Het weerhield de bedrijfswereld er niet van te blijven aandringen op taxcuts, want dat zijn vermijdbare kosten. Alleen, men verwacht van de overheid heel veel, van goede infrastructuur, goed onderwijs, opdat men goed personeel kan vinden, gezondheidszorg, al mag dat niet teveel kosten en dan is er nog justitie, net omdat bedrijven nood hebben aan zekerheid dat er niemand in hun rapen kan schieten. Of onder zijn duiven, kan ook.

 

De kritiek ten aanzien van het neoliberalisme zet doorgaans de al dan niet vermeende onmenselijkheid ervan op de voorgrond, waarbij men de idee dat als de superrijken het goed hebben dankzij het trickle down-effect de armen er ook van profiteren te kijk zet als klinkklare nonsens. Intussen is wel gebleken dat een groeiende economie over lengte van jaren en een redelijk herverdelingssysteem, inderdaad leidt tot een toename van de algemene welvaart. Adam Smith zou die afwijzing van de idee dat groeiende economie niet batig zou wezen voor allen in de samenleving een akelige aanname vinden. Kunnen superrijken zich buiten het systeem van (klassiek) ondernemerschap plaatsen en gebruik maakten van deregulering om de anti-trustwettten van het  einde van de negentiende eeuw helemaal te laten verkruimelen? Kodak heeft laten zien dat blijven hangen aan een bestaande, langjarig succesvolle technologie en bedrijfsmodellen, fataal kan zien als de omstandigheden veranderen. Deregulering en flexibiliteit dateren uit een andere tijd, lijkt het, maar uiteraard is het problematisch dat die regelgeving, die het licht zag om de samenleving te beschermen tegen almacht van werkgevers, heeft geleid tot een soort pseudo-ondernemerschap, waarin men beroept doet op schijnzelfstandigen, ZZP’ers in Nederland, waarbij het autonoom handelen heel erg moeilijk ligt, want ze zijn in feite afhankelijk van hun (enige) opdrachtgever. Deregulering werd gepredikt om de werkloosheid omlaag te krijgen, de werkgelegenheid op te krikken, aan het begin van de jaren 1980, maar tegelijk werden ondernemers, bedrijven steeds meer gekluisterd in aanklampende wetgeving. In naam van stedenbouwkundige utopieën werden wijken enkel nog woonzones en Ambachtelijke/industriële zones dan weer woningvrij. Op zich is een en ander wel begrijpelijk, maar dat er in sommige wijken, deelgemeenten van steden een voedselwoestijn is ontstaan, waar alleen nog snacks en fastfood in automaten te krijgen is, ligt er ook aan dat de warenhuizen industrieel brood laten aanrukken, waar een warme bakker niet tegenop kan, qua prijs, wel wat de kwaliteit betreft. Bovendien moet die warme bakker wel vaker het hoofd buigen voor het gebrek aan personeel, voor de regels over hinderlijke installaties ook en de volksgezondheid. Van deregulering kan men dus niet zonder meer spreken. Meer nog, vaak profiteren net de grote spelers door het schaalvoordeel van nieuwe, stringentere regels.

 

Komen we dan op het wankele terrein van de meritocratie, waar onder meer Paul Verhaeghe zich over gebogen heeft. De vraag is hoe men verdienste erkent en evalueert, maar meer nog is het punt dat de verdienste die men – professioneel – realiseert, niet altijd beantwoorden aan wat verdienste werkelijk betekent, het op eigen kracht en eventueel met medestanders realiseren van iets dat boven de verwachtingen uitstijgt. Ambtenaren worden wel eens gevierd omdat ze hun werk naar behoren gedaan hebben, legerofficieren krijgen onderscheidingen omdat ze hun normale werkzaamheden goed hebben verricht – tot bewijs van het tegendeel – een ook burgers krijgen naar 25  of 30 jaar dienst een onderscheiding, de lagere beroepen, werknemers worden dan een held van de arbeid, de hogere krijgen een lintje van de koning of anderszins wordt men commandeur in een of andere ridderorde. Maar zoals men al eens hoort waaien, bestaat er de enige verdienste er vaak genoeg in dat men nog niet dood is. Hoe verdienste eruit ziet, in het politieke of academische milieu, in de ondernemingswereld? Krijgen overigens de beste paarden wel de haver?

 

Goed dat men mensen huldigt, dat men verdiensten erkent, maar tegelijk ziet men dat dit een grote nadruk legt op de voortreffelijkheid van het systeem van de zittende elite. Worden er wel eens mensen gehuldigd die inzichten brachten die als baanbrekend mogen helden? Het is natuurlijk zo dat we een tijd beleven met onvoorstelbaar veel onderzoekers, die elk hun deel van financiering moeten zien te verwerven en hun eigen school willen opbouwen. Het onderzoek is bovendien zeer gespecialiseerd wat velen de lust ontneemt er zich nog waarlijk voor te interesseren. Waterstofproductie? Of de aanwending ervan op de meest rationele wijze? Soms roept er iemand iets en vervolgens blijven we de echo horen, zonder nog te weten wat doel en opzet waren.

 

De discussies tijdens de coronapandemie verliepen niet altijd academisch, maar wie zich kantte tegen de lockdown(s) kon er nog wel mee wegkomen, maar toen de vaccins er binnen het jaar waren en nog behoorlijk succesvol bleken ook, begon het gesteggel pas goed, zeker in academische kringen. Want terwijl de bevolking die verplichte vaccinatie voor lief nam, al dan niet met even frisse tegenzin als men de lockdowns aanvaard had, maar toch aanvaard, begon men nu te betogen en klonk het dat Bill Gates en anderen met het vaccin ook (vloeibare) chips in zou laten spuiten om meer controle te verwerven. Diezelfde mensen hoort men zelden over de al te veelvuldige aanwending van slimme camera’s. Die vaccins dienden een groot goed, het heroveren van onze persoonlijke vrijheid, ja, desnoods met een QR-code van onze staat van inenting. Hoe groot de verdienste is ook van de wetenschappers die de vaccins zo snel wisten te maken, met een overzichtelijk laag aantal probleem gevallen, waar de inenting slecht uitpakte, werd de samenleving mede dankzij de inentingen weer een paar slagen normaler.

 

Zonder die bedrijven waren er zo snel geen vaccins gemaakt kunnen worden, noch in de aantallen die nodig waren om een zinvolle vaccinatiecampagne tegen een pandemisch virus mogelijk te maken. Dat in de betogingen de bedrijven werden ingekanteld in de complottheorieën die al langer rondzoemen, maakte duidelijk dat de discussie niet op een gepaste manier werd gevoerd. Ex falso quodlibet, ofwel met valse argumenten kan men alles betogen. Natuurlijk is het frappant dat bedrijven als Microsoft, Apple of Google zo snel zijn kunnen groeien, maar dat ligt deels ook bij de gebruikers, die kiezen voor gebruiksgemak en bedrijfszekerheid, al vallen de alternatieven, bijvoorbeeld Linux vaak alleen maar uit de boot omdat we er als gebruikers vooral de onwetend over zijn. Open software? Dat is pas wat men van neoliberalisme zou verwachten, maar het blijft op onbegrip stuiten.

 

Het is kenmerkend voor een massasamenleving, waardoor zich een markt vormt van onvoorstelbare aantallen gebruikers zodat de winsten zelfs met kleine marges enorm uitpakken – wat voor technologie nog bezien moet worden, want in eerste instantie was de kostprijs ook nog hoog, terwijl vrij snel schaalvergroting leidde tot dalende prijzen van de componenten en toenemende marges. Moet men dat Bill Gates en co aanwrijven? Het succes van de digitalisering heeft echter ook andere gevolgen die onze aandacht wel waard zijn, omdat vaak mensen uit de boot vallen, niet enkel omdat bedrijven omwille van cost cutting, er zonder veel hartzeer toe besluiten mensen uit te sluiten. De acties van de Gele Hesjes werden vaak afgeschilderd als het verzet van achterlijke plattelanders, terwijl men niet merkte dat bedrijfsleven en overheden tegelijker tijd het platteland ontvluchtten en ontvluchten: banken, ziekenhuizen, rechtbanken en andere bestuurlijke entiteiten werden afgebouwd, wegens een gebrek aan voldoende dienstverlening en dus een scheve verhouding tussen investering en opbrengsten.

 

Men kan ook hier het neoliberalisme inroepen als verklaring, want neoliberalisme spoort nu eenmaal met efficiëntie en het vermijden dan wel wegsnijden van kosten die niet voldoende opbrengen. Ook op te brengen belastingen behoren daartoe, maar uiteindelijk snijdt men zo ook indirect kansen op interessante markten de weg af. Het punt is dat de politieke partijen die hun ideologische referentiekader herijkten doorheen de jaren, vaker dan men zou verwachten in modieus jargon vervielen, waarbij op de arbeidsmarkt flexibiliteit gepreekt werd en verwacht van sollicitanten en werknemers, maar tegelijk de idee liet varen dat een bedrijf meer is dan een commandant en simpele, vervangbare soldaten. Collega’s hoeven geen vrienden te worden, leidinggevenden hebben in theorie gezag over hun troepen, maar toch werd de invoering van de notie ‘’human Resources” een tool om meer uit het personeel te halen. Vallen er slachtoffers, door burn out of erger, suïcide, zoals bij France Telecom, was het lastig de bedrijfsleiding ervan te overtuigen dat het bedrijf niet goed functioneerde. Hoe kan een bedrijf optimaal functioneren, waarbij de kost de baat dan wel vooruit gaat, maar altijd leiden moet tot redelijke winst. Echter, als men sommige critici moet geloven, zou bedrijfswinst niet ten koste mogen gaan van het welzijn van de werknemers, maar men ziet dan weer dat bedrijven liever sluiten dan dure tegemoetkomingen te blijven financieren. Klopt het dat bedrijven de continuïteit moeten verzekeren in overeenstemming met het maatschappelijke doel waarvoor het bedrijf is opgericht, dan zegt dat niets over het in bedrijf houden van productie-eenheden, noch over de noodzaak het personeel aan de slag te houden. Het komt evenwel bizar voor als men van bedrijven verwacht dat ze geen meerwaarde zouden (willen) realiseren, omdat men vindt dat de groei-obsessie van politici en journalisten alleen tot meer ellende leidt. Maar wat als men plots zelf geconfronteerd wordt met stokbreuken en tekorten, zoals op de markt van geneesmiddelen al eens het geval is?

 

Ik heb me al vaker vragen gesteld over de het aanwenden van een term als neoliberalisme, te meer omdat die vaak ook gelinkt leek aan een term als neoconservatief, waarbij de oorsprong van dat begrip dan weer ergens blijkt te liggen waar men het niet verwachten zou: bij de gefrustreerde marxisten, die merkten dat hun model niet echt bruikbaar is, noch om de samenleving te verklaren noch om die te ontgoochelde verbeteren. Wel komen beide begrippen onze woordwolk bezoeken op het moment dat de kritiek op het postmodernisme stilaan bespottelijk wordt, net als het postmodernisme zelf ook. Men kan het dan hebben over containerbegrippen, maar dat lijkt me niet adequaat. Neoliberaal in de markt zetten had een doel, dat verder ging dan de economische verhoudingen te wijzigen, maar tegelijk zeer beperkt bleef wat de aanpak betreft: de staat uitkleden en de regels tot het strikte minimum beperken. Voor bedrijven die betrokken zijn bij zaken als “Dark Waters” of natuurgebieden aantasten, zoals de petroleummaatschappijen, kan dat zinvol lijken, per slot van rekening zal iedereen de lasten te dragen krijgen. De fameuze olieramp in de Golf van Mexico  met het platform Deepwater Horizon in 2010, die volgens schattingen tot 11 of zelfs 16 miljoen liter per dag zou hebben zien wegstromen in de zee, bracht voor het bedrijf ook heel wat collaterale schade met zich, waarbij BP vrij  snel al 2 miljard moest ophoesten en doorheen de jaren meer en meer schikkingen moest treffen, omdat de staten zoals Texas, Louisiana, Alabama, Mississippi en Florida ook hun kosten voor het opruimen dienden vergoed te zien. De vervuiler betaalde en bepaalde niet. Uiteraard wees men op het gebrek aan voorzorgen van de overheden en van het bedrijf, omdat men dacht dat dit een accident was, terwijl we weten dat petroleumontginning altijd risicovol is. Maar, vraag ik me dan af: kan ik leven zonder? Zonder energie en zonder verwarming?

 

Moeten we het nog over de opiatenpandemie in de VS hebben, waar artsen massaal fentanyl en/of Oxycontin en andere opiaten die gebruikt worden in de bestrijding van chronische pijn, maar blijkbaar werd met de medewerking van artsen na 2010 een enorme verbreding van de markt bewerkstelligd en – maar dat valt moeilijk te verifiëren – de productie van illegale Oxycontin hebben mogelijk gemaakt. Dit heeft weinig te maken met neoliberalisme, wel met onverantwoordelijk gedrag en – het moet gezegd – maffiapraktijken, wat de familie die Purdue bezat zeker zal ontkennen.

 

Het probleem is dat de tegenstanders van wat zij Neoliberalisme noemen, de discussie vaak zelf onmogelijk maken. Als er sprake is van fraude, dan zal dat in een rechtsstaat aangepakt worden, anders dan in totalitaire regimes. Maar tegelijk is er uiteraard ook een grote verleiding, van grote winsten of minstens controle over de markt, terwijl men zich in de VSA al aan het einde van de negentiende eeuw bewust was van de gevaren van monopolies en verticaal geïntegreerde bedrijven, trusts dwong uit elkaar te gaan. Die antitrustwetgeving kwam er niet vanzelf en na de beurscrash van 1929 moest de regering van de VS opnieuw op zoek naar oplossingen. In eerste instantie weigerde de overheid in te grijpen, wat gezien het tempo van de gebeurtenissen de deflatie (prijsdalingen en hoge rentevoeten) alleen maar aanwakkerde. Toch blijven economen in het ongewisse over de oorzaken – onder meer toenemend protectionisme tijdens de periode 1920 – 1929 dan wel overproductie als gevolg van veranderende marktomstandigheden. In Europa konden boeren opnieuw produceren wat verlies aan afzetmogelijkheden voor

 

 

Met dat alles kunnen we dan ook vaststellen dat het uitkleden van de staat – maar ook dat zal nuance vergen – niet alleen een zaak was van neoliberalen en neoconservatieven, omdat  de vorming van de Europese Muntunie en later de Euro, de overheden, zeker ook van België ertoe dwongen uitgaven en inkomsten opnieuw met elkaar in evenwicht te brengen. De grote bestuurlijke crisis in België, in 1979 – 1982 met onder meer de daaraan voorafgaande petroleumcrisis en inflatie hadden de toename van de schuld stevig aangejaagd. Wilfried Martens zou zijn zin hebben willen doordrijven tegen de Waalse Socialisten in om de staatsschuld terug te dringen, wat niet  lukt. Marc Eyskens werd voor negen maanden premier, maar toen bleek men geen consensus meer te bereiken. Met een nieuwe regering, met de liberalen, kwam er een nieuwe regering, die wel aan het budgettaire malgoverno een einde had moeten maken. Het punt is natuurlijk dat begrotingsbeleid niet spoort met andere ambities en ook wel noden. Zat men toen met de hoge werkeloosheid in de maag en de teloorgang van de zware industrie in Henegouwen en het Luiker land, dan moest men werkgelegenheidsmaatregelen nemen, waar we nu al jaren niet meer van horen. Bovendien bleek men niet om grote infrastructuurwerken te kunnen, zoals de haven in Zeebrugge, waar dan weer werven in Wallonië tegenover stonden.

 

Intussen werd de manager, de ceo, zoals het later klonk, belangrijker en de redder of liquidator van bedrijven. Kosten wegsnijden om de winst te doen groeien, wat later minder omfloerst aandeelhouderswaardegroei genoemd werd. De omstandigheden veranderden, onder meer door het opkomen van nieuwe economische groeipolen, met enige zin voor symboliek economische (Aziatische) tijgers genoemd, die de vraag naar ongeschoolde arbeid bij ons verder deed dalen. En dan kwam China, dat in 1979 onder leiding van Deng Xiaoping een nieuwe koers uitstippelde, die de marktwetten liet spelen en zo het Chinese economische wonder bewerkstelligde. In Europa keken we verrast en onbegrijpend toe, waarbij de ambiguïteit tussen markteconomie en suprematie van de communistische partij anderzijds elkaar leken uit te sluiten.

 

De staat werd vaker dan voorheen als een bedrijf voorgesteld, terwijl er weinig bedrijfsmatig bestuur mogelijk is, omdat de wetgeving iets anders is dan het uitvaardigen van richtlijnen door een directiecomité. De staat is een moeilijk te sturen schip, dat alsmaar meer taken op te knappen kreeg, maar altijd weer ook met beperkte middelen geconfronteerd werd. De val van de Sovjet-Unie en het openen van de grenzen van Midden- en Oost-Europa maakte het in veler ogen minder urgent om nog te investeren in militaire uitrusting, het vredesdividend, wat wel voor verwarring zorgde, want de militaire industrie werd daardoor in de mottenballen gelegd, terwijl de geopolitiek uit de media verdween. Vrede zou er zijn en handel, maar we merkten niet hoe bedrijven ontstonden die over een groter budget beschikken dan middelgrote economieën, samenlevingen.

 

In wezen viel het me, reeds rond 1985, op toen in Gent Plant Genetic Systems Inc verscheen met een banner aan een statig stadshotel, verwijzend naar de burgelijke traditie van de straat die de benedenstad met het Sint-Pietersplein verbond, hoe snel mensen met hun afwijzing klaar stonden tegen nieuwe ontwikkelingen – lachen met de “boerkens” in Eppegem die de eerste trein zagen passeren, het zal wel. Studenten wisten eerst niet goed wat te denken, omdat de biotechnologie nog maar pas kwam kijken. Sommige studenten waren onmiddellijk tegen, want dat kon niet biologisch verantwoord zijn. We weten dat tot heden de omgang met transgene gewassen moeilijk ligt, al kan de techniek helpen problemen van mondiale aard aan te pakken, inzake biodiversiteit, bescherming van het regenwoud en hongersnoden. Cruciaal is daarbij dat hongersnoden wegwerken bijkomende druk op de leefomgeving van de mens kan leggen, zodat het regenwoud en andere biotopen, ecosystemen, nog verder aangetast worden. Maar het feit dat studenten vonden, studenten in de menswetenschappen, dat biotechnologie best zoveel mogelijk tegen gehouden werd, verbaasde. Gesprekken met professoren zoals Chris Vandenbroecke, demograaf en anderen maakte duidelijk dat de technologie op zich boeiend is, maar dat we inderdaad moeten nadenken over toepassingen en proberen in te schatten wat de ongewenste neveneffecten kunnen zijn. Evenwel, er ontstond geleidelijk consensus dat dat biotechnologie heel wat mogelijkheden in petto kon hebben, waar men niet zomaar met vooroordelen naar kon kijken. Intussen is de biotech in het Gentse een belangrijke tak van sport, inzake onderzoek, start ups en markrijpe producten. In wezen laat het verhaal zien dat we soms te gemakkelijk angstig reageren op nieuwe ontwikkelingen, zonder goed te weten of het voorzorgsprincipe in het geding is, of botte vooroordelen. Dat men op een proefveld maïs of aardappelen ging vernietigen, daarmee een loopbaan van een doctorandus kelderend, werd zelfs in de media als een heldendaad bezongen, terwijl de teelten pasten in programma om gewassen meer resistent te maken tegen insecten en schimmels, waardoor het gebruik van insecticiden en herbiciden kan beperkt worden, werd niet veel meer gezegd, terwijl dat ook bij Marc van Montagu en Joseph Shell aan de grondslag lag van hun onderzoek en het opzetten van deze roemruchte spin off van de Universiteit. Hoed u voor ondernemende professoren, klonk het wel eens. Hoed u voor ongefundeerde uitspraken, dat was minder aan de orde.

 

Men kan zich blindstaren op de ideologische agitprop van Neoliberalen, maar in feite blijkt dat ook zij moeten erkennen dat nieuwe technologieën en mogelijkheden vaker wel dan niet aanleiding geeft tot nieuwe regelgeving. Het openstellen van de binnengrenzen in de Europa, als consequentie van de Acte Unique Européen (1986) vergde, om het vrij verkeer van mensen, goederen en diensten mogelijk te maken heel wat maatregelen over de productcontrole, over de eigenschappen van zaken als chocolade, wijnen en bieren, waarbij dan nog eens allerlei eeuwenoude regels kwamen tussenfietsen, zoals het Reinheitsgebot, zodat er behalve een ambtelijke molen vaak ook een activistische politieke molen ging draaien. Men kan achteraf niet stellen dat de politiek en overheid niet een grote invloed op de politiek hebben gehad, maar ook niet dat dit schadelijk is uitgevallen. Als de staat, overheid een rol bleek te hebben, stellen we dan maar vast, ligt die vaak op het terrein van arbitrage, maar omdat justitiële molens al te traag malen, proberen de hele grote spelers via arbitrage – onder gelijken – zelf die rol op te nemen. Anderzijds heeft onder meer de EU maar ook de VS tegen de big five in de big tech maatregelen genomen om dreigende monopolies tegen te gaan of overtredingen van concurrentieregels, net als overigens ook in andere sectoren. Vormt die arbitrage dan een probleem? Als er consumenten bij betrokken zijn, misschien, omdat die niet gehoord worden.

 

Het verwijt dat de staatsstructuren werden en worden geplet door de zeer grote spelers op de markt, van banken tot bierbrouwers, snijdt weliswaar hout, maar anderzijds, de inspanningen die overheden, inzake volksgezondheid en veiligheid, laat zien dat de overheid zich ook telkens weer gaat wapenen om nieuwe taken op zich te nemen. In België en Nederland zien we tekort aan man/vrouwkracht in het onderwijs, volksgezondheid, gevangenispersoneel en zelfs in gespecialiseerde beroepen in de bouw. Men kan een debat niet voeren met slechts een argument, al denk ik dat het neoliberalisme zelf tekort geschoten is in de taken die men zich gesteld, namelijk de economie onbelemmerd laten groeien, omdat de omstandigheden dat niet toelaten. En ja, er is de vraag hoe flexibel mensen kunnen ingezet worden, zoals zerocontracten, waardoor de werknemer v/m geen idee heeft van het aantal te presteren uren noch van de uren waarop men opgeroepen kan worden. Instrumenten die werden ontwikkeld om in tijden van hoge werkeloosheid oplossingen te voorzien om mensen toch maar aan de slag te krijgen, worden – uiteraard – aangewend om de belangen van de ondernemers veilig te stellen en geen overdadige loonlasten op de rug geworpen te krijgen. Ideologieën kunnen helpen een goed begrip te vormen van de wereld waarin men leeft en verbeterpunten te formuleren, maar men kan veel in het nadeel zeggen van het neoliberalisme, de afgelopen veertig jaar laten zien dat we niet zomaar dat ene   spoor hebben kunnen bewandelen. De familie Sackler werkt al met uitgebreide en vooral uitgekiende marketingtechnieken om in een eerste generatie vooral Valium ingang te doen vinden, lang voor de roep om minder regels vanuit de industrie de regering en het publiek bereikten. Is men blind voor de wisselwerking tussen partijen, overheden, burgers, tribunalen en ondernemers, dan moeten we vaststellen dat het neoliberalisme als bepalende, laat staan verklarende factor zinvol kan zijn. Het blijft het onderzoeken waard.

 

Bart Haers

 

 


Reacties

Populaire posts