Tajku of waarom er geen antwoord is

Reflectie

Een politieagent van de heer
De lotgevallen van een cohen in een sjtetl

Julian Stryjkowski, Stemmen in het Duister, De Geus, Breda, 2006, 415 blz.

Hoe het leven eruit zag in Oekraïne, zoals men weet een mark, een grensgebied tussen Europa en Rusland, waar Oekraïners, Joden, Polen en Russen wonen, leven, werken en sterven sinds het begin der tijden – mensenheugenis? - tot in de 20ste eeuw, kunnen we hoogstens uit beschrijvingen opmaken, soms zijn er schetsen en tekeningen, maar veel bleef in het verborgene en blijft daar ook.

Hoe mensen zich verhouden tot elkaar in zo een nederzetting, blijkt nog veel moeilijker te onderkennen. De verwachtingen van mensen worden bepaald door strakke gewoonten, ontdekt de lezer in dit boek eens te meer, maar die tegenhouden valt ook niet mee, die verwachtingen. De gebruiken, taboes en verplichtingen maken het leven zwaar of net niet. Voor ons die een eeuw later leven lijkt het duidelijk dat die gebruiken wel erg dwingend kunnen zijn.

Het verhaal van deze mensen, waarvan Aronek, een jongen van vijf verslag doet, laat de groeiende spanningen zien in een sjtetl, waar de inwoners, Joden elkaar om niets in de haren zitten en sommigen de eigen familie lijken te bestelen, waarvan we nooit te weten komen of het nu allemaal gebeurd is. Ook het verhaal van assimilatie, vanwege de zus, Zus dus, komt aan bod, net als een ander meisje dat trouwen wil met de starots, die dan weer scheidt van zijn vrouw. Kortom, een kluwen van geschiedenissen, waar we aan het eind van onthouden dat het geen makkelijke zaak is te ontkomen aan elkaar in zo een gemeenschap. De kwestie die moet uitgeklaard worden? Hoe leven mensen met leefregels waarvan men de zin telkens weer anders vorm geeft?

Julian Stryjkovski, geboren in 1905 in een gezin waarvan de vader schoolmeester was en zijn kinderen zag vertrekken naar verre horizonten, toen het leven onder de Joden moeilijk werd, ook omwille van de pogroms. Men kan moeilijk negeren dat de tsaar in 1905, na de verloren oorlog tegen Japan en de bloedige zondag de weg opende voor nieuwe vervolgingen van de Joodse medeburgers. Maar binnen de gemeenschappen van joodse mensen liepen de spanningen hoog op, omdat men merkte dat men in de wereld van de gojim, de niet-Joden het leven aangenamer inrichtten.

Aroneks vader was een cohen, afstammeling van Aaron en telg uit de traditie van de Levieten, maar in de gemeenschap kreeg hij steeds meer af te rekenen met afwijzing, omdat zijn visie op de leer gericht was op rechtvaardigheid, ultieme rechtvaardigheid en daarin stond hij geen compromissen toe. Zijn vrouw zorgde voor een beetje inkomen op de markt, maar geleidelijk verliest de familie en toch doet Tojwje niets om het tij te keren. De ruzie met een ondernemende Scharje die onder meer het gebouw koopt van zijn schuldeiser waar de familie in woont komt voor de rechter, maar ook de veronderstelde diefstal van de erfenis van vrouw van Scharje, die een zus blijkt van Elke, de vrouw van – juist - Tojwje. De oudere zoon  van Tojwje die niet meer wil verder leren in de leer van de ouden, wordt even in de leer gedaan als horlogemaker, maar hij zal uiteindelijk betrokken raken in een onduidelijk gevecht met orthodoxen. De werelden trekken elkaar aan, maar stoten elkaar ook weer af. Het doel van de gebruiken komt erdoor sterk onder druk te staan, waarbij traditie en actualiteit met elkaar in botsing komen. De huisvader en leraar Tojwje wil dat alles blijft en dat de doctrine gevolgd wordt, maar ook dat hij als politieman van de heer kan optreden en dat gunt men hem niet, waarbij men het middel van de kwaadsprekerij niet laat liggen. Een brief doet de ronde waarin over Charmarjam – in haar Poolse omgeving is haar naam Maria – ervan beschuldigd wordt overspel te plegen met een goij en ook gedoopt te zijn. Hoe prangend komt dat verhaal niet in onze dagen aan de orde, als we zien hoe in een andere religie afvalligheid nog steeds met grote afkeer wordt bejegend en de afvallige met de dood bedreigd.

Aan de ene kant lijkt het erop neer dat de heer, rebbe Tojwje en andere joden in dit verhaal het leren, buiten de Torah en andere leerstellige teksten niet zo aangewezen lijkt. Kan men dit begrijpen? Het blijkt om angst te gaan voor de moderne inzichten. Maar zelf heeft Tojwje een nog avontuurlijk intellectueel leven achter de rug. In zijn jeugd zou hij zelf door zijn vader zijn afgerost omdat hij Duitse boeken had gelezen. Dat hij zijn zoon Modsche niet laat inschrijven in een Pools gymnasium heeft er dan ook mee te maken dat hij dergelijke conflicten wil vermijden, maar helaas, hij kan er niet omheen, zijn zoon verdwijnt naar Hongarije.

De auteur zelf die zelf gymnasium deed, als student het socialisme omarmde en ten tijde van Stalin door een kennis uit de streek van Lwow die dicht bij de dictator stond de kans kreeg in Moskou en nadien in Polen te schrijven als journalist, schreef met Stemmen in het duister naar eigen zeggen en gedenksteen voor dat vroegere leven in Polen en Oekraïne, van Joden die er toch maar stand hadden gehouden, in weerwil van vele soorten onheil en onwelwillendheid. Stryjkovski kon dit boek niet onmiddellijk na het schrijven publiceren en toch heeft het voor mij, nu ik het las, nog iets fris, maar vooral is er het exotische. Hoewel anders van opzet ademt het ook de sfeer die ik vond bij Israel Joshua Singer, die in 1936 de Gebroeders Ashkenasi publiceerde en het leven in de industriestad Lodz uitspelde. Israël Bahevis Singer was diens broer en deze won de Nobelprijs.

De Jiddische literatuur heeft mij al vaker bekoord, ook al gaat het niet enkel over de vrolijke aangelegenheden van het leven. Sjolom Aleichem, met zijn verhalen, verwerkt in Tevje de Melkboer en andere verhalen (1894) waaruit in 1964 een musical werd gedestilleerd, Fiddler on the roof, wat dan weer als film een groot succes werd. Toch zijn de verhalen zelf, misschien te lezen met goede Kletzmer, muziek van de sjtetl wel sterker dan de film. Moeten we nog die andere uitloper vermelden, Jozef Roth, met Hotel Savoye, waarin de bevolking uit deze nederzettingen terecht moet komen, op weg naar de nieuwe wereld en een beter leven?

In elk geval, wat opvalt, ook bij Julian Stryjkovski, blijft het concrete waarin het leven tot ons komt de reden waarom we verder lezen. De dialogen zijn misschien niet levendig, maar geven wel de levende taal weer; de taalregisters overigens blijken samen te vallen met de personages, zodat de lezer als het ware de verschillende stemmen kan horen. Het moet gezegd, de omstandigheden waarin Aronek leeft zijn niet wat wij kinderen toewensen, zeker niet als we de bijna maandelijks in de brede media verschijnende berichten volgen over sociologische studies betreffende kinderen in armoede in onze streken en in deze tijden. In andere tijden, in andere steden, ten Westen en ten Oosten van Lwow – een stad met verschillende namen, zoals Lviv, Lemberg, Lwow - leven mensen met in het achterhoofd de wens naar Krakau te reizen of naar Wenen, om er zoals de wereldse broer van Tojwje operazanger te worden, als dat al lukt. Ook Charmarjam praat met haar vriendinnen over Krakau. Men moet begrijpen dat wat landelijkheid aangaat deze streken onze verbeelding ver overtreffen. Drohobych naar Lviv? 86 km, langs nieuwe wegen. Via Lviv naar Krakau, via de trein na 1880? 414 km… Vanaf 1791 gold in het Russische rijk een vestigingsverordening die Joodse nederzettingen voorschreef in de westrand van het Russische rijk. De bepaling van het vestigingsgebied veranderde nog en soms werden privilegies gegeven aan (hoger) geschoolde Joden buiten dit vestigingsgebied te gaan leven. In de roman Stemmen in het Duister krijgen we die informatie niet mee, maar enig opzoeken laat zien hoe die wetgeving van Catharina de Grote mee het kader geschapen heeft dat het 150 jaar later mogelijk maakte bij de inval in Rusland voor de Einsatzgruppen om de aldaar wonende Joden te treffen. Want rond 1810 woonden 40 % van de wereldbevolking met joodse verwantschap in dat gebied. Nu, Catharina willen treffen is wat onzinnig, want het duurde tot 1781 voor joodse bezoekers langer dan 48 uur in Oostende mochten verblijven.

Hun anders zijn hebben zij met de nodige zorg vorm gegeven, maar de afkeer en haat blijven onbegrijpelijk. Vele geassimileerde en geslaagde families hadden het overigens vaak lastig met mensen die hun leven in de Sjtetl niet konden vergeten. Aan het begin van de XXste eeuw kon dr. Aletta Jacob, die in Amsterdam ook voor de mensen met een laag inkomen – of zonder – praktijk hield nog haar problemen met de Natie te berde brengen. De kloof tussen assimilatie en vasthouden aan de eigen tradities was dus niet zonder gevolgen en men kan zich afvragen wie er het verstandigst handelde, Tojwje die zijn dochter toch maar naar een Poolse school stuurde of Sharje die zijn zoon bij zich hield?

Het gaat om lotsbestemmingen, waarbij de keuzes van de ouders tot in het vierde geslacht, zoals dat heette, doorwerkte. Men kan mij daarom maar moeilijk uitleggen dat wij in onze tijd zoveel moeite hebben met het stimuleren van jongeren goed onderwijs te volgen. Als ouders dit doen, dan krijgen ze van de overheid of beter van het commentariaat wel eens te slikken dat het niet past want ze geven hun kinderen een onrechtmatig voordeel. In de families in dit boek waar bekrompenheid vele vormen aanneemt, merken we dat de Politie-agent van God, zoals Tojwje door zijn vrouw genoemd wordt, in feite zelf keuzes maakt die zijn eigen plan, het vasthouden aan de oude leefregels in de war stuurt. Lernen, leren dus is voor hem belang en een van de boeiende elementen is dat hij, Tojwje met de dochter van de zieke en later overleden rabbi van Glotchow over een boek, van de Spaanse filosoof Maimonides, van gedachten wisselden. Het boek waarover het gaat draagt de titel Moreh Nevochiem  waarvan de vertaling in moderne talen varieert van “Gids voor de Verdoolden” tot “Gids voor de verwarden”. Dat dit boek zo een rol kan spelen in deze roman, draagt bij tot die toon van betrokken ironie, of is het dan toch ironische betrokkenheid.

Het mag duidelijk zijn, de niveauverschillen, de bezigheden van de mensen in dit boek verschillen wel, zoals dat gaat en gelijke kansen, daaraan doet men niet. Scharje is het schoolvoorbeeld van een slimme scharrelaar, die voortdurend zaken weet te regelen waar Tojwje zich niet mee wil inlaten. De tegenstelling tussen beide figuren kan niet groter wezen, maar toch ontkomen ze niet aan elkaar. Ze betwisten elkaar zaken waar de andere toch niet bij kan, maar het gaat om het succes van de ene en rechtvaardigheid voor de andere.

Het is dus niet zonder belang dat bijvoorbeeld Scharje weet heeft van de strapatsen van de dochter van Tojwje, die zich zou bekeerd hebben en daardoor zou Tojwje zijn gezag hebben verloren. Scharje haalt ook zijn zonen weg bij Tojwje en zorgt ervoor dat een brief publiek wordt, behalve voor de voor de betrokkene. Zelfs een bezoek van de deurwaarder wordt de cohen niet gespaard. Het overleven in die omstandigheden en vasthouden aan de inzichten vergt dan hetzij veel moed en zelfbewustzijn of anders lijkt het meer op koppigheid.

Dromen van Wenen? Het lijkt voor ons iets simpel, een paar uur vliegtuig, maar het trage reizen, de gebeurtenissen die zich kunnen voordoen en voordoen? Het zijn die facetten die het leven vorm geven, of liever, beginnen vorm te geven aan het begin van de twintigste eeuw. Bedenken we hoe Eugeen van Mieghem in Antwerpen in die periode emigranten uit Oekraïne schildert, dan begrijpen we dat de ongemakken van de lange reis hen niet lijken te deren.  Het valt hierom op dat we vandaag die migraties vanuit ons standpunt niet begrijpen, waarbij zowel lijdzaamheid, ten aanzien van de omstandigheden en een onverwoestbaar doorzettingsvermogen in het oog springen. Job, het boek van Josepf Roth speelt zich al evenzeer af in deze wereld en ook daar is de uitkomst de migratie.

Julian Stryikowski schreef met afstand, laat niet enkel de Thora en andere heilige teksten, maar ook de commentaren in beeld komen, maar schrijft ook, zonder uit te weiden over wat Maimonides tot de verwarden, de dolenden te zeggen zou hebben gehad. Voor velen in de Joodse gemeenschappen was dit boek van belang, maar voor anderen kon het wegens het controversiële karakter niet door de beugel, hoewel men tot de consensus gekomen is dat het werk niet tegen de inzichten van de Rabbinale tradities is ingegaan. Tojwje leest ook deze gids voor de verdoolden en spreekt erover met de dochter van de rabbi van Glogow, die in de zaak van Scharje geen oordeel kan wijzen, omdat hij meent dat gegeven de omstandigheden – alweer dus – een open conflict tussen Joden niet heilzaam is voor de gemeenschap. Tojwje, die lang de rabbi van Glogow had verdedigd meent dat deze zich daarmee aan schuldig verzuim blootstelt. Er was immers reden om aan te nemen dat de scharrelaar niet geheel in zijn recht stond en geen recht doen geschieden kan dan niet, wat de rabbi anders zag, want deze besloot tot een Tajku.

dat is een van die wondere aspecten van de Jiddische, Joodse traditie want Tajku is een acroniem voor een zin Tisjbi jitareis  koesjijoth v’iboejoth – hopelijk dus goed overgetikt, want via  internet valt de term niet terug te vinden -; het lijkt me een belangrijk begrip dat iet of wat lijkt op wat de Romeinen voor ogen hadden staan: in dubio pro reo – in dubio abstine. Het gaat in dat geval om de vaststelling dat beschuldigde niet gestraft kan worden als de bewijslast niet voldoende zwaar weegt. Men kan natuurlijk ver gaan in het formuleren van eisen ten aanzien van de kwaliteit van de bewijslast, maar ervaren strafpleiters menen dat daar geen gevaar voor bestaat. De zaak Berlusconi laat evenwel zien dat men mensen die alle middelen uit de kast halen om zaken te vertragen en af te wentelen op een gebrek aan bewijslast niet kan straffen. Is dat rechtvaardig? In de Joodse traditie gaat het om de gedachte dat als de profeet (Elia) geen antwoord geeft  op vragen en twijfels men niet mag oordelen. Zou het verschil zo groot zijn? Men kan het een irrationele houding vinden, maar de rabbijn meent nu net dat hij beter niet oordelen zou over schuld en restitutie, omdat dit de gemeente, de Sjtetl zou schaden. Opportuniteitsafwegingen zinnen Tojwje duidelijk niet, maar toch zal hij berusten…

Dit boek en de boeken die ik hoger noemde hebben inderdaad iets exotisch, want er is sprake van kaftans, van allerlei gebruiken en van een levenswijze die niet aangepast lijkt aan deze tijd, zelfs niet aan de tijd die de auteur in herinnering wil houden en de mensen waarvoor hij een gedenkteken oprichten wil. De kwestie, denk ik, blijft altijd moeilijk, want het is zoals met de belangstelling voor verdwenen beschavingen in het algemeen, alleen, bedenk ik me dan, gaat het hier om een beschaving die bedreigd was gedurende eeuwen en altijd weer een eigen vitalisme heeft gevonden, waarbij de keuze voor assimilatie dan eens logisch leek en vervolgens weer controversieel verklaard werd.

De Duitse samenleving aan de vooravond van WO I kende, anders dan de Russisch-Poolse? mensen die Joods waren maar vooral geassimileerd en dat bleek voor de telgen uit die kringen niet altijd evident. Hannah Arendt schreef vaker over het proces van assimilatie en de betekenis van de Aufklärung voor henzelf, zoals voor Rahel Varnhagen en voor de Duitse samenleving. Moses Mendelssohn  heeft in dat proces met zijn visie op Jodendom en Verlichting ongetwijfeld een grote invloed gehad, terwijl hijzelf trouw bleef aan de gebruiken. Lavater verweet hem dan wel hij zich maar beter ineens kon bekeren tot het Christendom, want stond hij er niet dichtbij? De zwaarste strijd had hij te leveren ten aanzien van de vraag of hij een aanhanger van Spinoza was. De Pantheïsmusstreit was voor Mendelssohn uitputtend, maar zo te zien heeft het de assimilatie in cultureel en intellectueel opzicht bevorderd. Het blijft dan ook opvallend dat men in de jaren 1920 en 1930 met beelden van morsige en geniepige oude mannetjes een zo negatief beeld van hen kon ophangen terwijl ze net vaak tot de top van de academische, artistieke en commerciële wereld behoorden, maar vooral stevig in de middenklasse waren gevestigd. Daarom kan men de beeldvorming die bijvoorbeeld “der Sturmer”, een van de belangrijkste propagandamiddelen van de nazi’s moeilijk begrijpen en nog moeilijker dat de Duitsers dit beeld herkenden. Men kan hier ook verwijzen naar een dame als Tony Simon Wolfskehl, uit een bankiersfamilie, gevestigd in Frankfurt am Main, die in Gent als duikeling de oorlog kon overleven. Eric Defoort schreef over haar een boekje dat ongetwijfeld nog eens onze aandacht krijgt.

Maar het precisiewerk van Julian Stryjkowski kan ons alleen maar onderhouden en dat lijkt me voor een boek een kwaliteit waar men niet aan voorbij kan. Dat het ook nog eens laat zien dat wat op het oog zo algemeen lijkt en waar de identiteit toe leiden kan. Maar ook blijkt dat wat voor ons eenvormig en eenduidig lijkt, in wezen, zoals men dan toch bevroeden kan, zeer verscheiden is. Maar, zoals gezegd, men moet hen die in de sjtetls leefden niet benijden, want lastig en beperkend was het wel.

Bart Haers

    





Reacties

Populaire posts