Literaire monumenten conserveren
Reflectie
Verschralende rustplaats voor
Vergeten schrijvers
![]() |
Herman Tiirlinck |
Het
valt wel op dat pas een goede week geleden de gemeente Beersel plannen
voorstelde omtrent het Biermuseum in de gemeente. Nu kan men literatuur niet
uitspelen tegen bier en al helemaal niet tegen Geuze Lambik, maar toch, de
plannen voor het ene museum sporen misschien wel met het sluiten van een ander,
ietwat stoffig museum. Voor de Vlaamse regering stelt zich wel een probleem,
want men blijkt bezig het Lijsternest (Stijn Streuvels) te renoveren, maar
tegelijk zouden er ook problemen zijn met het Timmermans-Somers huis in Lier…
daarover valt weinig duidelijk op te maken, al dacht ik recent te hebben
vernomen dat ook daar besloten zou zijn het museum te sluiten. Zo een
schrijvershuis is geen erfgoed van de eerste orde, maar een gemeente kan toch
maar beter proberen er voldoende aandacht en middelen aan te besteden. Nog
eens, bier en letteren kan men niet zo gemakkelijk tegen elkaar afwegen, maar
wie zal voor onze schrijvers en vooral hun oeuvre zorgen, als wij het zelf niet
doen?
Nu in Beersel het lot van het
schrijvershuis voor Herman Teirlinck beslecht lijkt, blijkt eens te meer dat
men, om redenen die men nauwelijks aan de orde stelt, de schrijvers van weleer
aan de vergetelheid prijs wenst te geven. Men begrijpt dat de begraafplaats van
vergeten schrijvers vol loopt en dat de bibliotheken stilaan een vergeten
wereld herbergen, ware het niet dat vele bibliotheken hun niet meer te ontlenen
werken verkopen. Men moet die houden, net omdat ze deel uit maken van het
literaire patrimonium.
Ik denk niet dat het zinvol is
de aandacht alleen op Herman Teirlinck te richten, want hoewel hij tot de meer
belangrijke vergeten schrijvers behoort, kan men zich afvragen waarom men vorig
jaar nauwelijks aandacht heeft besteed aan Johan Daisne. Jawel, men voert een
reden aan, met name dat deze werken zeer gedateerd zouden zijn. Maar dat geldt voor
dode schrijvers sowieso. Zelfs de grote roman van Harry Mulisch, “De ontdekking
van de Hemel”, maar ook “Twee Vrouwen” zijn uitdrukkingen van een bepaalde
tijd, cultuur, samenleving en net van de Ontdekking van de hemel maakt de
datering, het feit dat het gedateerd is, een groot deel van de charme uit: een
schrijver die zijn jeugd in de jaren zestig en zeventig dik in de verf zet, kan
het gedateerder? Het gaat er verder om dat een schrijver weliswaar de dingen,
de loop van een verhaal verzint, maar tegelijk ziet men dat zij een
geloofwaardige omgeving moeten oproepen, opdat het verhaal tot enige erkenning
zou leiden. Zelfs de SF-scène blijkt bijna altijd te verwijzen naar een gekende
wereld. De omgang met de klassieken in de eigen taal, Nescio, Buysse, Beets…
kan men best nog lezen, zodat men zich kan afvragen of de idee dat een werk
verouderd zou zijn, meteen met zich brengt dat het waardeloos geworden is.
Literatuurwetenschappers
lijken de gedachte niet tegen te spreken want de literatuurwetenschap
evolueerde van de studie van literaire werken naar de studie van het
verschijnsel literatuur. Maar zou men “Maria Spermalie” echt niet meer kunnen
lezen? Zou men “De trap van steen en wolken”, waarin Johan Daisne twee, of in
feite zelfs meer verhalen in elkaar wist te verweven, echt niet meer kunnen
lezen? Het gaat om een familie waarin de oudere broer op zeker ogenblik op een
nogal geestdodende manier haringen had te braden in een wetenschappelijk
laboratorium zonder er de zin van in te zien, maar ook blijkbaar zonder de
mogelijkheid te vinden iets anders te doen, tenzij een verhaal te schrijven,
volkomen escapistisch. In de roman speelt WO II nauwelijks een rol, maar het
speelt in een onduidelijke en toen moderne wereld, waarin zeker de auto’s niet
ontbreken, maar ook een discussie over het wetenschapsbedrijf aan de orde komt.
Men kan de werken waarover we
het hebben niet oubollig noemen, gedateerd, want dat is bijna elk werk en het valt
niet mee een actuele roman te schrijven, dat wil zeggen die de omstandigheden
van een periode goed in beeld brengen. Overigens, men kan best een historische
roman schrijven, die bijzonder actueel is, of, zoals Daisne deed, een deels
escapistische roman brengen, die ook weer de eigen tijd alle recht doet.
Daarom moet men betreuren dat
in de discussies en debatten over literatuur vandaag zo vaak schrijvers, hele
generaties zelfs, over het hoofd gezien worden. Hoe men hen weer in ere kan
herstellen? Dat kan men niet door plots kwaliteiten te gaan zien die er niet
zijn. Maar om een andere vergeten auteur te noemen, Clem Schouwenaers, zal men
zich toch afvragen waarom het oeuvre plots helemaal uit de tijd zou zijn? Of,
Hubert Lampo, die eerst de hemel in werd geprezen, maar plots helemaal uit de
gratie viel. Van wie? Van de opiniemakers in het literaire gerechtshof. Men kan
in andere landen ook wel merken dat sommige auteurs vergeten waren geraakt,
maar men merkt toch dat men auteurs van vroeger tijden niet zomaar terzijde
schuift. Met Shakespeare kan het niet, natuurlijk, die staat boven alle
vergeten. Maar Marlowe? En Milton’s Paradise Lost? Of in Duitsland, waar men
toch een zeer uitgebreide literaire bibliotheek heeft, die vanaf de 18de
eeuw mooi doorloopt. Men kan de werken van Heinrich Mann of Anna Seghers niet
zomaar vergeten, in Duitsland toch niet. Maar in Vlaanderen doet men niet aan
literaire monumentenzorg. De belangstelling voor Willem Elsschot bleef lang
bescheiden, maar tijdens zijn feestjaar in Antwerpen werd alle schande weg
gewist, dacht men, alleen verdween de schrijver, maar ook zijn werk op de
achtergrond. Er werd iets gevierd, maar niet de literatuur.
Het is van belang te begrijpen
dat er geëigende instanties zijn die de herinnering aan auteurs en het werk
zelf levendig kunnen houden. Het valt op dat we die discussie zelden gevoerd
zien worden in de brede media. Daar lijkt men een eigen Parnassus te hebben
opgebouwd waaraan men het liefst niet geraakt ziet worden. De bibliografie over
Alfons de Ridder, aka Willem Elsschot was wel even in de aandacht van
praatprogramma’s, maar de biografie van Gerard Walschap kreeg al minder
belangstelling. Het is natuurlijk moeilijk te vergelijken, maar toch als we
zien hoe in Knack werd geschreven over de biografie die Karel van de Woestijne
kreeg, dan moet de vraag gesteld waarom men in de brede media er zo weinig aan
doen wil die schrijvers werkelijk het belang toe te kennen die hen toekomt.
Walschap kreeg een mooie biografie, ook Cyriel Buysse staat in de rij en na
lectuur vond ik het een geslaagd levensverhaal, maar ook hier blijkt men er zo
weinig aan te doen het verhaal van de man en zijn werk te verbinden. Want van
al die schrijvers is het leven slechts daarom belangrijk omdat hun werk toch
opvallen boeiend en vaak veelzijdig heeft uitgepakt.
Van Daisne, van Lampo en
anderen zal men wel eens een biografietje schrijven, terwijl ze op enig moment
van belang bleken, maar uiteindelijk ziet men toch, bij herlezen dat sommige
werken wel en andere niet de erosie van de tijd doorstaan. En dan komen we uit
bij iemand als Maria Rosseels, bij Anna Blaman en al die andere dames en heren
die wel degelijk enige aandacht verdienen. Echter, de stemmingmakers willen
blijkbaar het landschap verengen tot enkele hoogtepunten en men moet zich
afvragen – eens te meer – of die wijze van omgaan met de literatuur, de
Nederlandstalige literatuur in Vlaanderen wel eer aandoet. Toen ik het Verdriet
van België in handen kreeg, was ik wat moe van de eloges aan het adres van de Meester,
had ik ook nog eens “De Verwondering” ge- of beter herlezen, waarin Claus naar
mijn inzicht het sterkst de grote spanningen in de samenleving rond het toen,
anno 1960-1961 sterk oplaaiende communautaire vuur (de invoering van de
taalgrens, de stakingen tegen de eenheidswet…) maar ook de herinnering aan
enkele figuren die meer waren geweest dan politici, maar leidsmannen, voor hun
volgelingen dan toch. Joris van Severen is er zeker een van en van het
Verdinaso kan men veel zeggen, maar dat het standvastig anti-Belgisch zou
geweest zijn zeker niet. Dat geldt dan weer niet voor Cyriel Verschaeve of voor
Staf Declercq en Hendrik Elias. Enfin, het gaat om een roman over hoe
gebeurtenissen blijven woekeren, lang nadat de hoofdrolspelers verdwenen zijn.
Veel meer dan in “Het Verdriet van België” kon ik de benadering volgen, net
omdat dat laatste boek, dat een 20 jaar later verscheen – misschien op een
moment dat mij de hele Belgische discussie niet meer kon boeien, want ondanks
de hervormingen van 1980 bleef men aan beide fronten elkaar bestoken met, naar
mijn toenmalig inzicht, baarlijke onzin – de relatie tussen fout of Zwart tijdens de oorlog ging koppelen aan de volksaard, van de
Vlamingen wel te verstaan. Intussen begon ik mij er van op de hoogte te stellen
hoe van Noorwegen tot Frankrijk, de democratieën op de proef werden gesteld
door autoritaire bewegingen, die meestal, maar niet altijd gingen collaboreren
tijdens de jaren van de Nazi-bezetting. Alleen, ik moest dan wel Nederlandse en
Franse boeken lezen en wat Denemarken en Noorwegen betreft, schoot het allemaal
nog minder op. Om kort te gaan, de benadering van Het verdriet van België vond ik in hoge mate provinciaal gepruts.
Reeds voor WO II was duidelijk dat de Vlaamse Beweging in zekere mate in
Nederland en Duitsland zielsverwanten had gezocht, maar Leon Degrelle heeft er
niet minder moeite voor gedaan. De geschiedenis van Pétain in Frankrijk, maar
ook het optreden van Laval en aan de andere kant het verzet van Georges Mandel,
waarover we niet altijd meer dan summiere aanduidingen kregen, was al helemaal
niet te begrijpen en pas een goede tien jaar later, rond 1993 begon ik op de
Franse politieke constellatie enig zicht te krijgen. De rol van Pierre Laval in
Frankrijk, de wijze waarop men omsprong met bepaald conservatieve politici als
Georges Mandel, maken duidelijk dat een vlotte lectuur van het gebeuren in
Frankrijk, van mei 1940 tot september 1945, maar nog lang daarna bijzonder
moeilijk ligt. Het land was en is op sommige terreinen intens verdeeld. Dat
iemand als Pierre Laval zijn politieke loopbaan bijna geheel binnen de
socialistische partij kon doorlopen alvorens aan de top van Vichy zonder meer
te kiezen voor collaboratie én vervolging van de Joden, blijft vaak onbesproken.
We zouden dit alles niet op tafel leggen, als we er niet van overtuigd waren,
dat elke poging om Vlaanderen in exclusief
in verband te brengen met collaboratie en vooral met excessieve vormen
van nationalisme, door de geschiedschrijving zelf weerlegd kan worden.
De
Verwondering kwam mij daarom veel meer een menselijk verhaal
voor dan Het Verdriet, waaraan mij
vooral een omgekeerd provincialisme stoorde: wat gebeurde in Vlaanderen,
tijdens de bezetting, was het verhaal van bekrompen kleinburgers in Vlaanderen.
Men weet overigens dat toenmalige schrijvers, zoals Ernest Claes, Felix
Timmermans en Stijn Streuvels, wel enige last hebben gehad zich van vervolging
wegens collaboratie te ontdoen. Claes was tijdens WO I overtuigd medestander
van de Frontbeweging geweest, maar was na de oorlog in de instelling van de
Belgitude bij uitstek ambtenaar geworden, bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Claes was ook medestander geweest van Frans van Cauwelaert als ik het wel heb,
maar goed, ook die figuur is in onze benadering van de Belgische geschiedenis
nagenoeg vergeten.
Want misschien vormt het
verschijnsel wel de achtergrond van het vergeten van schrijvers en het laten
verkommeren van hun nabestaan: de algemene onwil die geschiedenis, die de onze
is, met ups en met downs, met grootse prestaties, maar ook met toestanden die
men alleen maar kan betreuren, onder ogen te zien, zoals Herder het voorstond,
als een open verhaal. Onze volksaard
denk ik, verschilt niet zo gek veel van de Hollandse of de Duitse, die van
Hessen, of Thüringen, maar de gelijkenissen mogen ook de verschillen niet
wegwissen: volksaard is niet iets dat voor eeuwig vast hoeft te liggen, men kan
aan de weg timmeren, er een eigen cachet aan geven, zonder dan maar
onmiddellijk in een donker chauvinisme te vervallen. Die schrijvers hebben ons
hun werk nagelaten, wat hun verdienste is, maar wij kunnen hoogstens suppoosten
van het museum zijn, zeggen sommigen, terwijl het mij voorkomt dat we ons beter
de curatoren van die musea worden, die de erfenis ter harte nemen. Gewoon omdat
er niemand is die er aandacht aan zal besteden.
In een artikel in De Standaard
der Letteren, over de vergeten schrijvers die na het einde van de Oorlog in de
DDR waren terecht gekomen, om ideologische redenen, viel me op dat hun verhaal
zelf weinig interesse leek te wekken. Anna Seghers is een van die schrijfsters,
waarover ik doorheen de jaren wel eens hoorde spreken, maar die haast
ontoegankelijk leek, wegens of geen vertalingen of gewoon niet beschikbaar:
Duitse literatuur in het Duits in Vlaanderen te vinden was niet zo eenvoudig.
Verschillende boeken van Thomas en Heinrich Mann vond ik eerder in het Frans
dan het Duits. Ook daar school, vond ik, een onversneden provincialisme en
paternalisme in. Literatuur die op zich kan staan, ook literaire werken van
Vlaamse schrijvers, die moet men toch ter beschikking houden, want wie zal het
anders doen?
Daarom denk ik dat eenieder
het gemeentebestuur van Beersel moet aanspraken en vragen het sluiten van het
museum voor Teirlinck te herroepen. We zullen onze ergernis over de laatste
gemeenteraadsverkiezingen maar niet weer helemaal uitspinnen, om het feit
namelijk dat media en politici deden alsof er niets aan de hand was of is op
financieel vlak, terwijl in menig gemeentehuis de stadsontvanger met handen in
haar zat: sluitende of slabakkende ondernemingen brengen minder op en de
werknemers die zonder werk zitten minder opcentiemen. Men hoefde of hoeft geen
rekenwonder te zijn om te begrijpen dat goed rentmeesterschap die verdoken
evolutie te overzien en meester te blijven best wenselijk was geweest. Nu men
dit museum wil sluiten, dat ook nog eens een kleine galerij voor hedendaagse
kunst onderdak bood, moet men zich wel afvragen of zo een gemeentebestuur wel
bij machte is de betekenis van de auteur te onderkennen, ook al was deze als
cultureel adviseur van Albert I, Leopold III en Boudewijn wellicht ook een
steunbeer voor de eenheid van het land, maar hier wil ik dit politieke argument
niet verder ontwikkelen.
Maar Vlaamse prominenten staan
wel eens graag met een schrijver op de foto, dode schrijvers brengen geen
stemmen op. Daar eindigt dan ook het verhaal. Het Teirlinckhuis? Slopen die
boel? Hopelijk kan Jan Decleir nog iets redden, maar alleen red hij het ook
niet. Provincialisme ten allen kante dus, wat zeer te betreuren valt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten