Kritiek
Clash tussen politiek en filosofie
Over
overreden en overwegen
"Politiek
in duistere tijden" blijft mij bezig houden en vooral omdat Hannah Arendt
er een aantal ideeën aan de orde stelt die ons wel moeten beroeren. Nu zowel de
Europese politieke praktijken als de binnenlandse - alvast in beide Lage Landen
bij de Noordzee - bij burgers tot chagrijn en afkeer leidt, moeten we ons
afvragen wat er gaande is. Zeker is dat politici filosofie zien als iets dat
nuttig is na de uren, maar niet kan inspireren tijdens het (politieke)
handelen. Nu weet men ook dat politici weinig vrije uren hebben en als ze
nadenken, lijkt het erop dat ze strategisch bezig blijven. Maar ook is het
onmiskenbaar dat politici vaak filosofie houden voor wereldvreemd redekavelen
over de dingen. Toch blijken er nogal wat filosofen die zich echt zinvol over
het politieke hebben uitgelaten. Spinoza was zeker niet de enige, maar zijn
visie blijkt toch voor het politieke denken van belang te zijn geweest.
Maar
fundamenteler blijkt mij, zoals Hannah Arendt in haar essay uitspelt, dat
politiek bedrijven tot een vorm van redevoeren leidt, overtuigen waarbij, of
men het nu graag heeft of niet de waarheid en een goede kijk op de
werkelijkheid naast de kwestie lijken. Politici overtuigen andere politici en
burgers, liefst in een beweging, maar doorgaans op verschillende fora van een
visie en krijgen dan of applaus of het deksel op de neus. Het blijft ook
opmerkelijk dat iemand als Guy Verhofstadt erin slaagt de indruk te wekken met
filosofie bezig te zijn, maar vaak instrumentaliseert hij zijn filosofische
activiteiten. Anders gezegd: hij weet veel en kan aardig verbaal uit de hoek
komen, maar als hij politiek bedrijft, dan gaat het om het overreden, zonder
zich nog om waarheid en werkelijkheid te bekommeren. Guy Verhofstadt is een
dankbaar voorbeeld, want bij Dehaene merkt men op het oog niets van
intellectuele activiteiten, dat wil betrokken zijn bij het filosofische debat,
maar in zijn handelen is het vaak aan de orde gekomen: zijn visie op mens en
samenleving bepalen dan toch maar zijn handelen. Van zijn vak loodgieter,
denken we dan vaak, maar in de praktijk blijkt dat een goede loodgieter een
goed plan nodig heeft en een ingenieur ook wel een groter overzicht kan
gebruiken, want in mijn benadering was Dehaene eerder een ingenieur dan een
loodgieter, maar dat zal voor sommigen teveel eer geven zijn aan de man.
Hannah
Arendt heeft het vaak moeilijk gehad, zo blijkt met de gedachte dat opinies
gebracht worden, met overtuiging dan nog, zonder dat er onderzocht werd of
wordt of die ergens op berusten. We lezen in het stuk dat de veroordeling van
Socrates door de Atheense burgers ermee te maken had dat hij voortdurend vragen
stelde, maiteutiek - het werk van de
vroedvrouw - beoefende om de waarheid
aan het licht te brengen. We zouden hier dan denken aan de ene, ondeelbare,
absolute waarheid, maar net Socrates wist dat die waarheid in het menselijke
verkeer niet bestaan kan, want in menselijke aangelegenheden, zo blijkt, is er
alleen wat we als persoon kunnen onderkennen. Het blijkt voor Arendt dan ook
een vergissing wanneer we ervan uitgaan dat in het denken over een complexe
situatie elke opinie elementen bevat die overlappen kan met andere, maar ook eigen inzichten bevatten,
die men niet zomaar kan delen. Stelt Hannah Arendt vast dat Socrates juist naar
die gronden van een opinie graaft, dan gaat ze ook verder en betoogt ze dat
Socrates op die manier mensen helpt niet zozeer verdrongen zaken aan de orde
stellen, maar eerder vooroordelen, die het begrijpen van een situatie bepalen
te onderzoeken. Hiermee stelt hij evenwel de doxa op de proef, want mensen
kunnen niet altijd hun opinie helemaal doorzien zonder ook tot een zekere
machteloosheid bewogen te worden. Daarom wellicht ook dat het voor Arendt
opvalt dat Socrates op die manier met de polis in conflict komt zonder dat
Socrates dat zelf door zou hebben gehad.
De
filosoof, Socrates, maar eventueel ook Arendt zelf kunnen dus niet zover gaan
dat ze de Waarheid kennen, zoals Plato dat voor ogen had staan. Het getuigt ook
niet van relativeringzucht, het ontkennen van de ene waarheid omtrent
bijvoorbeeld economisch beleid, maar over het inzicht dat bestuurders niet per
se goed zien wat hun medeburgers bewegen kan. De rol van de filosoof ligt
precies in de omgekeerde beweging, door na te gaan wat in bepaalde opinies of
besluiten van bestuurders onderliggende inzichten waren die voor de betrokkene
boven elke twijfel verheven zijn, maar voor anderen zo goed als onaanvaardbaar
lijken.
Er
zijn filosofen en wetenschappers met een brede focus die zich aan die oefening
wagen, omdat ze menen dat ze daarmee een dienst kunnen bewijzen aan de
samenleving. Hun opdracht is het niet, menen ze zelf alternatieven voor te
stellen, maar de kwestie is dat ze van bepaalde gebeurtenissen een beeld vormen
dat, in het beeld van Arendt eerder als nieuw voorgesteld kan worden, juist
omdat de betrokkene er een onverwachte draai aan heeft gegeven. Het valt op dat
journalisten liefst nieuws brengen, maar het altijd weer als een herhaling van
iets anders brengen.
Even
terug naar Spinoza, die zonder deel te hebben aan de kring van Johan de Witt en
de Amsterdamse regenten, wel degelijk de situatie van de Republiek als beter
beantwoordend acht dan de situatie in omringende landen en vorstendommen. De
Ware Vrijheid is voor hem ook nog altijd niet volkomen, maar laat beter toe dan
bijvoorbeeld in het Frankrijk van Louis XIV en zijn opvolgers het geval was,
gedachten uit te wisselen, al gebeurde het door spookbedrijven met vestiging in
allerlei koekoeksoorden. Want wie deviante opinies ventileerde kon nog altijd
de banvloek van de Contraremonstrantse dominees en theologen verwachten. Het
geeft een beeld van een tolerante republiek waar een aantal krachten toch de
vrijheid liever lieten varen voor orthodoxie. Het werk van Spinoza, waarin hij
uitlegde dat theologen en dominees best niet de staat leiden, omdat ze hun
onwankelbare waarheid vooropstellen, moet ons nog steeds aanbelangen. Het is
niet zo dat vandaag nog veel dominees en theologen in staat zijn de regering en
de Tweede Kamer of onze kamer te sturen. Ook de RKK heeft het niet meer onder
de markt, maar tegelijk merkt men in de Lage Landen en bij uitbreiding in
Europa wel nieuwe onwankelbaren die
de politiek willen aansturen.
"De
economie van Goed en Kwaad", dat mij zeer kon overtuigen als een betoog
voor ernstiger reflectie, kreeg niet de aandacht die Piketty kreeg met zijn
werk over het kapitaal in de 21ste eeuw.
Sommigen noemen het werk zelfs rommelig omdat Sedlacek in een eerste deel een mooi chronologisch
overzicht geeft van inzichten over economisch handelen om in een tweede korter
deel die aspecten opnieuw thematisch te behandelen. Men kan op deze aanpak
uiteraard kritiek hebben, maar als het een reden is om het boek af te branden,
dan denk ik dat dit tevens een alibi is om niets te hoeven te zeggen over het
boek zelf. Want Tomas Sedlacek stelt ons voor problemen, over onze aannames
over hoe economen overheden adviseren en hoe we aankijken tegenover economisch
handelen. Ook economen lijken dan op de filosoof die het licht heeft gezien
heeft, maar het niet meer kan vertellen dan mensen die bezig zijn met banale
menselijke aangelegenheden.
Ik
verlaat hier het pad dat Arendt aanreikt in die zin dat ik het niet zo nuttig
zo vindt nog eens de discussie aan te gaan over de vraag of we kunnen leven met
onszelf, een moordenaar zijnde. We volgen het pad echter wel verder in de mate
dat we met Arendt menen dat zonder die extreme omstandigheid in het geding te
brengen, toch met ons onszelf in overleg staan en met anderen maar kunnen
overleggen als we in gemoede tot een oordeel zijn gekomen. Het blijft van
belang na te gaan hoe we tot oordelen komen, maar tegelijk zal mevrouw Arendt
er de nadruk op leggen dat een bedrijfsleider zijn of haar overwegingen niet
hoeft mee te delen, tenzij een bedrijf, kan men bedenken een grote
maatschappelijke betekenis heeft. De affaire van de mijnen van Laurion, toen de
Atheners hadden te kiezen tussen het uitkeren van de winsten die voortvloeien
uit de mijnexploitatie of het aanwenden van die revenuen voor de bouw van een
vloot om de Perzen, die zeker terug zouden komen om ook Griekenland aan hun
rijk toe te voegen, te kunnen weerstaan. Na veel discussie slaagde Themistocles
erin voor deze onderneming de Atheners achter zich te krijgen. Ook Churchill,
maar die kon al via de radio communiceren, kon zijn politiek in mei '40
overtuigend overbrengen zodat hij hen ook kon mobiliseren.
De
filosoof, of moeten we stellen, filosofen in de lijn van Plato en Aristoteles
hebben zo blijkt uit het opstel van Hannah Arendt met Socrates de doxa
vermoord, het omgaan met opinies en zetten er, via een proces van verwondering een visie op de menselijke
aangelegenheden tegenover die het gezond verstand op zijn kop zet. Arendt laat
zien dat Plato de staat beschrijft zoals die zou moeten zijn, geleid door de
koning-filosoof, maar in wezen gaat het er dus om dat iemand de staat moet
leiden die afstand neemt van de gewone menselijke aangelegenheden en zo dus
vreemd is geworden aan de samenleving. Men zal begrijpen dat Arendt hier de
politieke ambities van politieke ideologen mee op scherp zet: men kan niet buiten
of boven de samenleving willen staan en tegelijk het beste voor die samenleving
kunnen bewerken, wanneer men, zoals de filosoof die in de grot terug keert, de
anderen onmachtig acht tot weten. Inderdaad, Arendt vermeldt de mythe van de
grot om te laten zien waarom filosofen in een gevaarlijk vaarwater terecht
komen, wanneer ze ertoe bijdragen dat de doxa, de zienswijze van elkeen
afzonderlijk, die uiteraard vaak door meerderen gedeeld wordt, vernietigd
wordt. In die zin kan men er zich over verwonderen dat de verwondering bij
Plato leidt tot een accepteren van de visie van de leden van de Polis. De
verwondering bij Plato levert namelijk een drievoudige verlichting op, eerst is
er de verlichting op de wand en is men nog gelijk aan de anderen, die wel
vastzitten en alleen naar de wand kunnen kijken, vervolgens is er de blik in
het vuur en moeten de ogen zich aanpassen. Maar dan gaat men buiten en wordt
men nog eens verblind door de zon. Of hoe verlichting mensen altijd ook
verblinden kan.
Stelt
Hannah Arendt ineens dat men die verlichting niet moet zoeken? Misschien eerder
dat diegene die door de pathos van de verwondering, thaumazein, in het Grieks, geraakt is en ervaren heeft niet
tegelijk vrede moet hebben met het feit dat de dingen des daags oftewel de
menselijke aangelegenheden hem of haar te min zijn. Aangezien ook politici er
best in slagen een ervaring van Verlichting te doen veronderstellen, al is het
lang niet zeker dat ze die vergezichten ook nog eens kunnen overbrengen. Het
kan wel ook mee in overweging genomen worden dat mensen die zich aan de ene
kant beroepen op bijzondere inzichten er tegelijk in slagen dit goed over te
brengen misschien niet zozeer een bijzonder inzicht heeft verworven, maar goed
voeling heeft gekregen met zijn of haar medeburgers en die zo weet over te
brengen dat die medeburgers zich ook laten overreden. Het is dan ook niet
geheel zeker wanneer een politicus erin slaagt een stevige achterban te
overtuigen, het uitgangspunt van het stuk van Arendt, per definitie verlicht
zou zijn. In haar tijd, toen ze de opkomst van het Nazisme beleefde en zag dat
haar mentor, Martin Heidegger dacht iets te kunnen betekenen voor het nieuwe
Duitsland, moet ze vooral in het achterhoofd gehouden hebben dat deze lieden in
de Polis geen contact meer hadden met de achterban. De 32 % stemmen kwamen,
naar men wel eens leest, ook van mensen die naderhand door het regime zouden
vervolgd worden. Heidegger zou het niet lang uitzingen binnen het nieuwe
bestel, maar hij kan wel een icoon genoemd worden voor wat Arendt beschrijft:
de geleerde die de gang van zaken enkel nog vanuit zijn verlichte standpunt
bekijkt.
Populisme
is voor velen een scheldwoord, maar de praktijk is dat alle partijen, alle
politici proberen mensen te lijmen en zeem aan de baard te smeren. Doorgaans
doet men zich daarbij begrijpend voor als het om de wensen der mensen gaat,
maar de kritiek van links op zogenaamd rechts populisme laat zien dat men de
indruk wekken wil dat men zich ter linkerzijde niet aan populisme zou wagen.
Dat lijkt me een misverstand, want bijvoorbeeld de discussie over de hervorming
van het secondair onderwijs maakt afdoende duidelijk wat het betekent als men
zichzelf verlicht acht en aanneemt dat de anderen in de grot naar schaduwen
tegen een wand zitten te staren.
Deze
week kon men op 14 juli op Fr 2 een aflevering zien in de reeks "Secrèts
de l'histoire" over Danton, de volkstribuun, die pragmatisme paarde aan
een visionaire en meeslepende retoriek:
hij wist massa's te overreden. Maar in de zaak van de veroordeling van Louis
XVI was hij niet meer bij machte de rede te laten vigeren, omdat zijn eigen
kring al lang had besloten dat de Koning geofferd diende te worden om het Comité
du Salut publique, de naam van de toenmalige regering in het zadel te houden.
De Terreur kwam er overigens op vraag van Danton, die meende dat men het volk
niet tot lynchen mocht laten overgaan en dus zelf de schrik, de terreur moest
laten woeden tegen de vijanden van de Republiek. Dat later is gebleken dat in
de Terreur vooral kleine burgers en brave, oplettende lieden het hoofd
verloren, mag voor Links nog altijd niet mee in de waagschaal gelegd worden,
want de Terreur maakt deel uit van de Revolutie en dus moet men dat maar
aanvaarden. Danton stierf zelf ook onder het mes van de Guillotine, net als de
andere leden van het Comité du Salut publique, zodat men zich men kan afvragen
of links, anno 2014 nog altijd geloofd dat men het echt zoveel beter kan weten
dan de (hooggeschoolde) medeburgers.
Kunnen
politici en filosofen nog door dezelfde poort het publieke forum betreden? Er
zijn politici die graag uitpakken met filosofische inzichten, maar of ze
daarmee de filosofie zelf bij machte achten iets zinnigs te zeggen over de
samenleving, blijft nog maar de vraag. Maar tegelijk ziet men dat bijvoorbeeld
Joke Hermsen in "Kairos, een nieuwe
bevlogenheid" net wel proberen zich uit te spreken over menselijke
aangelegenheden. In Knack (week 16 juli 2014) breekt ze ook een lans voor
Hannah Arendt, maar ze gaat dus verder eigen paden, waarbij ze met het werk van
Arendt aan de slag gaat. Er zijn wel meer filosofen vom Gewerbe die het werk
van Arendt ter hand nemen. De kritiek immers op haar essay over Eichmann en
diens proces in Jeruzalem, mag niet verhinderen dat ze over het politieke maar
ook over menselijke aangelegenheden het hoofd heeft gebroken. Politici zullen
graag filosofen à la mode citeren, maar precies dit artikel van Arendt zou men
best ter hand nemen: ook de menselijke aangelegenheden belangen de filosoof
aan, maar de politicus m/v mag niet de indruk diezelfde verlichting te hebben
gekend, diezelfde verwondering als de filosoof, anders loopt hij of zij
hetzelfde risico de doxan van de medeburgers te froisseren. Links volgt nog
altijd het devies van Marx het gezond verstand op z'n kop te zetten. Maar de
achterban is wel gekrompen. Met links bedoelen we hier vooral politici en
opiniemakers die niet verder komen dan conformistische en reflexmatige
positiebepalingen, die verder niet goed verantwoord worden tegenover het
publiek, gewoon omdat men het publiek niet ziet als een forum van zelfbewuste
en geschoolde burgers, maar juist als mensen die niet in staat zijn zelf uit de
grot te komen.
Elkeen
kan de pathos van de verwondering ondergaan maar velen schrikken ervoor terug,
maar of dat per se tot een verlichting kan leiden die anderen kan
enthousiasmeren, blijft maar de vraag. Vandaag is de kritiek op het populisme
vanwege opiniemakers als Jan Blommaert er een die perfect past in de visie van
Plato: de verlichte filosoof mag perfect contra-intuïtieve inzichten en visies
poneren, ook als het volk niet volgt. Meer nog, vervolging of kritiek van de
middenstand is een kenmerk van kwaliteit. Laten we wel wezen, dat kan tot op
zekere hoogte door feiten ondersteund worden, als men de menselijke
aangelegenheden te zeer minacht, kan men niet echt namens de res publica
spreken. Daarom is het nuttig dat een stuk als "politiek en
filosofie" van Arendt toch weer aan de orde gesteld wordt. Politiek en
filosofie mogen op gespannen voet met elkaar staan, het blijft van belang te
erkennen dat Verlichting die niet gepaard gaat met een amor mundi, voor Arendt
bedenkelijk moet heten, of nog, hautaine minachting voor het klootjesvolk kan
niet tot behoorlijk denken over de polis leiden. In die zin staat Arendt
kritisch tegenover Socrates.
Jarenlang
heb ik geprobeerd dit stuk van Arendt een plaats te geven in mijn denken over
politiek en over de verhouding tussen denkers en doeners, tussen opiniemakers
en mensen die grondig proberen te reflecteren over de samenleving. De omgang
met ander filosofisch werk, onder meer met discussies over het werk van Spinoza
en Machiavelli heeft me er samen met ervaringen rond het politieke leven in
Europa van overtuigd dat politici zich inderdaad al eens gemakkelijk toe laten
verleiden de buitenstaanders, dat wil zeggen de gewone burgers met afkeer en neerbuigendheid te bejegen. De
creativiteit van die samenleving en van burgers in de samenleving kan men dan
niet zien. Meningen, opinies hebben vaak veel met woorden, maar niet altijd
meer met zien te maken en dat is nu net een van de cruciale inzichten in de
discussie over het belang van de visie, het zicht, jawel, de opinie versus verlichting
te maken. Maar men kan verblinding overwinnen, ook al is het licht van de zon
nog zo sterk, of de bron van het grote licht dat men denkt te zien. Dat soort verlichting overigens blijkt niet
altijd zo rationeel te zijn als men ons wil doen geloven.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten