Nil volentibus arduum
Brief
aan
Marie
Beard
![]() |
Spinoza. Staatkundige Verhandeling. Uit het Latijn vertaald door Karel D'huyvetters. Wereldbibliotheek 2014. pp. 295. prijs: 24,90 € |
over
de omgang met de klassieken
Brugge, 18 juli 2014
Mevrouw,
U schrijft over de oudheid en
over hoe we er mee kunnen omgaan, zonder te vergeten in welke tijd we leven.
Toch hecht u eraan in een gesprek met een journalist van Knack het belang van
de omgang met de klassieken en de oude talen op de voorgrond te zetten. We
kunnen het lezen in vertaling, dat wel, maar het blijft van belang dat mensen
deze talen beheersen, al was het maar om te begrijpen dat Nihil volentibus
arduum een uitgebreide geschiedenis heeft in de republiek, waar tussen 1669 en
1681 een genootschap bestond dat de religieuze inbreng in het toneel werd
verdrongen, maar ook hielden Meier en anderen zich bezig met Spinoza. Het was
een genootschap dat zich richtte naar het voorbeeld van de Académie Française
en met de nieuwe toneelkunst aldaar, tot ergernis van de dominees, maar de
vroedschap verbood de dominees die bedilzucht, maar het genootschap zelf was er
ook niet vies van, van bedillen, vitten en andere activiteiten die men
autoritair en paternalistisch kan noemen. Maar goed, ze hadden niet de steun
van een vorst, maar handelden als burgers.
Kennis, zegt men moet tot
kunde leiden en vandaar zou de stap naar een rinkelende kassa kort zijn, maar
kennis heeft ook een betekenis die niet geheel van pecuniaire aard is of nut
moet hebben. Of beter, zelfs kennis die niet van nut lijkt, kan heel erg
inspirerend werken, zoals u ook aangeeft. Maar toch zien we niet dat men vandaag
dat soort distinguo's maken kan. De vraag is waarom dat zo is. Men spreekt over
gelijkheid en rechtvaardigheid, maar wie zal die distribueren? Maar een andere
zaak is waarom gelijkheid moet leiden tot uniformiteit, want dat is toch tegen
de menselijke aard. De klassieken hebben in hun discussies, in de tragedies en
zelfs in de komedies hun visie op het specifiek menselijke weten te formuleren.
Het belangt ons aan die
visies, van Aristophanes, Homeros, Cicero, Plautus en Ovidius te blijven lezen.
Maar er is meer, ook Erasmus schreef in het Latijn, net als Spinoza die vond
dat niet iedereen zijn visie zomaar kon vatten. Waar Descartes ook in het Frans
schreef, blijkt Spinoza bewust voor het Latijn te hebben gekozen als een
drempel die men moest nemen. Het blijft van belang deze vaststelling niet te
negeren, want het blijkt dan ook niet mogelijk zonder kennis van het Latijn over
de Verlichting te spreken. Humanisme zonder openheid naar die intellectuele
tradities lijkt mij weinig zinvol en niet goed mogelijk, want soms is het nodig
naar de bronteksten terug te gaan. Karel D'huyvetters heeft recent de
Staatkundige verhandeling vertaald en De Wereldbibliotheek heeft die
uitgegeven, maar geen krant, geen anker van Ter Zake heeft de vertaling met
toeters en bellen welkom geheten. De stilte was oorverdovend. Natuurlijk, want
het incipit kan ons niet onberoerd laten:
"De gemoedsaandoeningen
waardoor wij getroffen worden, beschouwen de filosofen als ondeugden waarin de
mensen door hun eigen schuld vervallen. Daarom lachen ze de mensen gewoonlijk
uit, of we bewenen hen of hekelen hen of, als ze erop uit zijn heiliger te
lijken, vervloeken ze hen.
(Spinoza, Staatkundige
Verhandeling Hoofdstuk 1 §1)
Het blijkt dus niet aan Hannah
Arendt te danken te zijn dat we ons met de wijsheid van intellectuelen en
andere specialisten inlaten om te beseffen dat sommigen graag geuren met
ingewikkelde kennis. Richard Sennett, Susan Neiman, Peter Sloterdijk blijken
ook overtuigd van het feit dat filosofie beoefenen niemand op een verhoog, een
piedestal moet plaatsen, maar ook niet dat zij zichzelf als witgekalkte graven
moeten voordoen. Er zijn dus wel degelijk intellectuelen die begrijpen dat hun
positie precair is, want als ze al kritiek brengen op politiek en samenleving,
dan kan het ook maar eens zo uitpakken dat ze in wezen zelf voorwerp van spot
worden. Maar soms gaan intellectuelen zelf tot de gestelde lichamen behoren en
gaan ze bij copieuze maaltijden met de politici nadenken over de reden waarom
die arme mensen nu toch zo ondankbaar zijn.
Als er dan een politicus komt
die al eens blijk geeft van zijn kennis van het Latijn, dan zal men daar dus
naarstig de spot mee drijven. Maar goed, niets weerstaat aan wie het echt wil
iets te realiseren, ook al moet men door de dikste planken boren of een steen
uithollen met een blijvend druppelen... ach ja, we kennen de beelden, de
metaforen, maar soms vergeten we waar ze vandaan komen. Toch kan men ook bij
schrijvers als Huizinga, Leonard Huizinga prachtige persiflages vinden van
uitdrukkingen en beelden, zoals van de Coena Cypriani - die Eco ook opnieuw
ensceneerde in de roman "de Naam van de Roos". Marie Beard heeft geen
ongelijk als ze vaststelt dat we mensen van node hebben die het allemaal nog in
de vingers hebben, maar dan moeten ze wel ook filosofen als Spinoza niet geheel
terzijde laten. Ja, ook de Lof der Zotheid lezen kan enig inzicht brengen.
Het blijft tegelijk van belang
dat we andere vormen van kennis en kunnen niet negeren, zoals ambachtelijkheid.
Maar ook daar moet men dan de beste opleidingsvorm kiezen. Doch ook hier hebben
intellectuelen beslist dat de beste opleidingsvorm een samengaan zou zijn van
Algemene Kennis en vakonderricht in de ateliers, maar mensen op het terrein
merken dat dit voor de handigheid en vertrouwdheid met handelingen niet zo een
beste oplossing vormt. Het artikel van Knack waarin men u Marie Beard het woord
geeft, laat er geen twijfel over bestaan, zo luiden de eerste regels, dat wie
kinderen de kans ontzegt Latijn en/of Grieks te leren, hen ook andere kansen op
een bredere kijk op deze wereld te krijgen. Maar verder nuanceert zij dit
inzicht terecht. Wellicht gaat het erom dat we moeten proberen mensen hun
capaciteiten optimaal te ontwikkelen. Het blijft merkwaardig, als ik uw
uitspraken volg dan kunnen we aannemen dat we vandaag op een bijzondere manier
met talent omgaan, maar misschien speelt ook mee dat we op het oog zeggen
verdienste te huldigen, maar de werkelijkheid is dat specialisten zelf geloven
dat men jongeren het streven niet moet bijbrengen. Hebben de studie van Latijn
en Grieks, maar ook bijvoorbeeld de opleiding in kunsten, de scholing ook in
ambachten niet gemeen dat het altijd weer om vorming gaat, discipline ook, zeer
zeker, maar minstens zozeer vormen van gedreven onder de knie krijgen van
eigensoortige problemen, maar vooral mogelijkheden? In dat debat moet men toch
begrijpelijk zien te maken waarom men er niet in slagen kan mensen naar waarde
te schatten, want dat lijkt me ook uw inzicht te zijn. Dat men jongeren op
college, gymnasium bij mag brengen dat hun talenten ook een verplichting met zich
brengt, betekent niet dat men hen niet afdoende wiskunde of natuurkunde zou
bijbrengen. Want opvallend is dat men vandaag, enkele maanden na de heisa over
het vinden van het Higgspartikel moet vaststellend dat die vinding weer nieuwe
problemen oplevert. Overigens, ook de claim dat men iets gevonden zou hebben in
de achtergrondstraling dat ons wijzer maken kon over de eerste ogenblikken na
de expansie van de singulariteit die ons heelal vorm zou geven, bleek naderhand
overdreven. Waarom maken journalisten er dan telkens weer zo een fus rond?
Omdat ze wellicht de persberichten goedmoedig voor waar aannemen.
Wetenschappelijke claims hebben overigens vaak een economische en
administratief belang: bewijzen dat het eigen onderzoek rendeert, maar niet per
se of men het allemaal goed getoetst heeft. En vaak blijkt achteraf dat er iets
schort aan de wiskunde, de taal die men hanteert. In deze optiek kan men ook om
uw visie niet heen: hybris kan even lonen, ooit wordt het afgestraft. En toch
mag het niemand de moed ontnemen boven het maaiveld uit te stijgen.
Men houdt niet van de hinken
op twee gedachten, maar hybris is iets anders dan ambitie. Want als we het goed
begrepen hebben, zijn het pedagogen die in de traditie van Rousseau een visie
hebben ontwikkeld die tegen de cultuur gericht is en vervolgens weet men dat
alleen vooruitgang een uitweg bieden kan. Waarom is er evenwel een uitweg
nodig? Waaruit? Het zal me benieuwen, maar te vrezen valt dat het erom gaat dat
deze wereld telkens weer zoveel verstandige lieden lijkt te ontgoochelen.
Kennis van de ouden leert dat dit geen nieuwe kwestie is, maar de ontgoocheling
blijkt net als de verontwaardiging een zaak van een eerste oogopslag. Zoals men
wel eens verneemt dat mensen de beschaving slechts als een dunne laag vernis
zouden meedragen, terwijl ze in werkelijkheid bij de minste weerstand of
tegenslag tot weerwolven zouden vervellen. Of dat zo is, valt moeilijk
onmiddellijk vast te stellen. De wereld is aan de stoutmoedigen, maar tegelijk
zal men dan weer gaan dwepen met Seneca en in andere gevallen Cicero of Cato de
Oudere.
Toch vind ik het knap dat u er
geen beate bedoening van maakt. De coena Cypriani blijkt altijd weer een mooie
test om mensen van hun a propos te brengen. Of men kan een bezoek aan Pompeii
memoreren, waar het zwoele bestaan in bordelen nog herkenbaar is. Neen, de
oudheid verdraagt geen beate verering. De zaak is dan wel aan te geven waarom
we ons aan de oudheid zouden kunnen warmen. Sommigen, zoals lieden in de 19de
eeuw, vonden Sparta interessanter dan Athene, andere spiegelden de Britse
kolonisatie aan die van de Grieken, maar altijd weer waren er dan iconoclasten
die het bewustzijn van eigen voortreffelijkheid onderuit haalden.
Daarom is het belangrijk dat
we ons eigen bestaan niet zozeer objectief gaan verstaan, maar dat de reflectie
over onze bestaansvorm en over de grote spanning tussen de realiteit zoals we
die denken te kennen en het ideaal dat ons voor ogen zweeft te erkennen. Die
spanning opheffen zou betekenen dat we het ideaal al dan niet volkomen wensen te bereiken, maar ook dat we van zo een
ideaal inderdaad ofwel de donkere zijde ontkennen dan wel er de donkere kant
bijnemen. Filosofen in de traditie van Plato en Rousseau hebben vaak, zoals ook
Martin Heidegger liet zien, de wereld terzijde geschoven in de hoop iets beters
tegen de wand te projecteren. Net historici als u, mevrouw Beard weten ons
ervan te doordringen dat bovendien die ideale wereld wellicht altijd
beantwoordt aan wat men het menselijke tekort in algemene zin beschouwt, maar
tegelijk de concrete vormen die dat tekort aanneemt weerspiegelt. Spinoza, die toch ook een systeembouwer kan
genoemd worden, toonde ons met zijn ethica op geometrische wijze de
verhoudingen tussen het al en het particuliere en het blijft mij verwonderen, waarom veel
filosofen, als het over het algemene spreken, het bijzondere of het
particuliere niet meer onderkennen of onder ogen zien. Maar heb ik het mis als
ik bedenk dat precies Spinoza het absolute en het perfecte afwees? Als ik
sommige beate intellectuelen hoor en lees, is zijn geometrische garant voor een
zuiver objectieve benadering, tijdloos en universeel. Maar Spinoza kon wellicht
alleen op die manier aan een totale verguizing ontkomen.
Uw beschrijving van de fries
van de tempel voor Apollo de Helper in Basae, Arcadiën en het hele verhaal van
de ontdekking van Arcadië vond ik wel verfrissend en ik dacht er ik een stuk
aan gewijd had. Samen met John Henderson schreef u dat en toonde in een moeite
aan dat onze kijk op het klassieke verleden, de Griekse en Romeinse oudheid voortdurend
wijzigt, al hebben wij vaak de indruk dat verhaal afdoende verteld is. Dido en
Aeneas, de verheerlijking van de schoonheid, Paris en Helena... maar ook de
wrok van Achileus en de wraak van Clythaemnestra, het zijn verhalen die
doorheen de geschiedenis andere lezingen kregen.
Net daarom denk ik dat Knack
er goed aan deed met u het gesprek aan te gaan, maar de invalshoek blijft dat
de klassieke talen dood en begraven zijn, terwijl u er terecht op wijst dat de
cultuur waarvoor Latijn en Grieks de vehikels waren, nog steeds kraamkamers
blijken voor belangwekkende inzichten dezer dagen. Joke Hermsen schrijft over
Kairos en over nieuwe bevlogenheid, waarbij ze er ook een lans voor breekt dat
we opnieuw tijd zouden nemen om gewoon dingen in overweging te nemen, die niet
onmiddellijk van nut mogen heten, maar ons wel bezig kunnen houden. Men doet
smalend alsof bezigheidstherapie geen betekenis zou hebben, maar zoals in de
oudheid en de middeleeuwen kunst ontstond in het otium, het niets doen van
adellijke lieden en dames, want dat laatste vergeten we wel eens; zo kan men -
in de late 18de eeuw en de 19de eeuw - vaststellen dat Beethoven maar ook
andere kunstenaars geen bestaan zouden hebben gehad, als er niet die burgers en
aristocraten waren geweest, die de muzikale vondsten van von Beethoven of
Schubert hadden omarmd.
Nog iets anders ziet de
interviewer over het hoofd, zeker in het raam van Europa, dat is het vermogen
uit een veelheid van talen en culturen toch tot eenheid te komen. Zoals Tom Holland
niet zonder reden betoogt dat Perzen en Grieken ondanks hun wederzijdse oorlog
en wederzijdse afkeer en minachting toch deel hadden aan dezelfde cultuur,
omdat de talen in het Perzische rijk ook elementen aanbrachten die de Grieken
(ongemerkt) overnamen, maar ook inzake bestuur was er onderlinge beïnvloeding.
De oorlogen mogen het zicht niet belemmeren op die cultuurgemeenschap die er
bestond van Carthagena (op het Iberisch schiereiland) tot de Indus. Maar het
Romeinse Rijk zou daaraan een nieuwe dimensie geven, deels door het streven van
Alexander de Grote in gedachten verder te zetten, deels door een eigensoortig
beleid te voeren waarin lokaal bestuur voor het dagelijkse leven van de
inwoners, burgers uiteindelijk minstens zo belangrijk was als het centrale
bestuur vanuit Rome. Het communicatienetwerk was zowel in Perzië als in Rome,
ondanks onze aanname dat zonder gsm en tablet snelle communicatie niet mogelijk
zou zijn, uitzonderlijk goed ingericht. Nu ja, wellicht gold dit ook voor
andere grote rijken en bovendien, bestuurders kijken graag bij de tegenstanders
om hun eigen positie te versterken. Feit is dat Europa meer van die oude
Perzische, Griekse en Romeinse traditie - en bij nader toezien mogen we ook de
Punische concurrenten niet uit het oog verliezen - kan in overweging nemen.
Terecht stipt u aan dat de Britten een cruciaal probleem hebben, dat is hun eenkennigheid. Britten ontkennen bij zichzelf gemakkelijk de neiging hun eigen samenleving als normerend te beschouwen, terwijl ze dat nu wel doen. Nu, gelukkig is er Monty Python, is er Laurence Sterne, is er de wereld van Jane Austen, Virginia Woolf en al dat andere, dat we zeer waarderen kunnen, een levensstijl waarin leisure tot excentriek gedrag leiden kan, maar evengoed tot ongemeen boeiende nieuwe vondsten en inzichten. Dat alles laat onverlet dat ook het Europese continent wel iets te bieden heeft. De afwijzing door lieden als Nigel Farage kan men daarom alleen maar met de grootste minachting bejegenen. Niet omdat Farage, maar ook een Thierry Baudet cultuurbarbaren zouden zijn, maar wel omdat hun visie inzake cultuur, ook bestuurscultuur barbaars is, terwijl die Baudet er zich op laat voorstaan een verfijnd estheet te zijn.
Europa verdedigen kan men
vandaag moeilijk als men net het feit negeert dat de cultuur, de Europese
cultuur, ondanks de oorlogen van Lissabon tot Helsinki, van de Hybriden tot
Kreta diezelfde voedingsbodem kent en dat is niet zomaar de klassieke oudheid,
zoals men op het eerste zicht kan menen. Het is de continue omgang met die
Griekse en Romeinse oudheid, met de literatuur, de filosofie, de wetgeving en
bestuursorganisatie die ons moet boeien. De vertaling door Patrick Lateur van
de Illias werd in Vlaanderen en Nederland met een zeker enthousiasme
verwelkomd, al was ik fladdergasted dat mensen die anders weinig blijk geven
van betrokkenheid bij de humanistische traditie nu plots wel belang hechten aan
deze belangwekkende vertaling. Maar de heer Lateur zou weinig echte bewondering
oogsten als er geen lezers waren die zijn werk konden waarderen omdat ze de
brontekst kennen de problemen van de vertaling. Om Europa te verdedigen nu,
moet men de bronteksten kennen, niet als sacrale teksten waar men geen jota aan
wijzigen zal en die men op sacramentele wijze opdreunen zal - al heeft dat wel
iets. Neen, als de teksten zelf dood blijken, dan is het over, maar als er maar
enkele dappere zielen zijn die ze leven inblazen, zullen ze als herboren
opnieuw hun rijkdom laten blijken. Maar is het niet beter dan, ondanks de
aperte onwil van jongeren om de verbuigingen en vervoegingen, de syntactische
bijzonderheden van de conjunctief, de optatief of de aorist, de datief en de
ablatief goed onder de knie te krijgen, dit wel over te dragen, in de hoop dat
toch een aantal discipelen voorbij het scherm van dufheid, saaiheid en
overjaarsheid geraken en er wel degelijk aandacht aan besteden zullen?
In dit onzalige jaar, enfin,
in een opzicht toch en dat is de herdenkingsdrift rond het begin van WO I, zal
men dan ook weerstand bieden aan de gedachte dat die oorlog het bewijs zou
vormen dat Europa niet bestaan kan. De oorlog was voor Thomas Mann - in reactie
op Romain Rolland - een strijd van Kultur tegen Civilisation, maar nog geen 4
jaar later was hij ervan overtuigd dat dit boek "Betrachtungen eines
unpolitischen" een vergissing was,
maar het blijft een opvallend overdachte vergissing. De idee dat de oorlog, die
ik doorgaans als intern Europees beschouw, maar waar toen, in 1914 en nog in
1918 velen een cultuurconflict in zagen. Aan Duitse maar ook aan Franse,
Britse, Belgische zijde ontstond een stroom van pamfletten, gedichten, oproepen
voor het vaderland, maar dus ook voor of tegen democratie, voor de vrijheid,
gelijkheid en broederschap. Verwarrend is het allemaal genoeg, maar toch denk
ik dat deze uitspatting van Thomas Mann te belangwekkend is om ze niet in dit
kader aan de orde te brengen, om vooral vast te kunnen stellen dat in onze
Europese Cultuur de populaire boodschappen altijd weer weerwerk oproepen. Mann
heeft gauw genoeg begrepen dat zijn visie op de Kultur overspannen was,
gespeend van menselijkheid en van het inzicht dat de politieke beschaving
dodend kan zijn voor de cultuur en dan heb ik het over de Duitse
Ambtenarenstaat. Maar om dat te begrijpen moet men de ontwikkelingen in
Duitsland beter begrijpen. Het zou ver leiden, maar verwijzen naar feitelijke
staatsgreep door Ludendorff en Hindenburg, in 1916 kan volstaan om aan te geven
dat Duitsland toen opnieuw een kans liet varen om de demonen van een totalitair
bestel af te weren. Na 1848-1849 en de mislukking van de Liberale Revolutie, na
de politiek van Bismarck, was dit een nieuwe stap die Mann bij nader toezien
vanaf zijn schrijftafel niet meer kon accepteren. Anderen, zoals Max Weber
zagen het beter, maar belangrijker is dat hier, in Europa opinies naast elkaar
konden en kunnen bestaan - al blijft het soms bedenkelijk gevaarlijk die te
presenteren.
Kortom, al zal dat in dit
bestek wat overtrokken lijken, kan ik Knack wel prijzen dat u het woord werd
verleend. Mag het dan misschien zo een blijk van welwillendheid lijken, door
ook Joke Hermsen en vooral haar boek "Kairos" te presenteren, mag men
stellen dat het magazine misschien toch minder cultuurpopulistisch is als men
wel eens de indruk krijgt. Want voor Europa is het van belang dat het niet de
orthodoxie centraal stelt en blind verheerlijkt, maar precies dissenters,
andersdenkenden beschermt tegen dom geweld. En zonder kennis van Griekenland,
Rome, maar ook van de literaire en intellectuele tradities, die Europa sinds Alcuin
en Beda maar ook Burchard von Worms hebben vorm gegeven. Neen, het gaat niet
over beate verheerlijking van de oudheid, wel over het cultiveren van de traditie
die zich sinds de middeleeuwen heeft
ontwikkeld. Het is van belang die gedachten niet uit het oog te verliezen, net
omdat we anders tot een steriele omgang met die cultuur verleid worden, zoals
Hesse dat beschreef.
Met dank nog voor uw soms
opvallende stellingnames, maar is het niet dat wat we mogen verwachten van
intellectuelen? Of is uw bijdrage net gericht tegen het intellectuele
conformisme dezer dagen. Dan kan men zich afvragen waarom zij zich, zoals
Spinoza al opmerkte, graag laatdunkend uitlaten over het gepeupel dat van
Derrida, Bourdieu, Lacan of Foucault geen kaas gegeten heeft, in plaats van het
rustig, weloverwogen aan hen te presenteren. Maar ja, we hebben het
"magister dixit" afgewezen en hebben vergeten dat we niet zomaar
"Caius [tu] asinus es" kunnen schrijven maar het moeten leren. De
magister, blijft men herhalen... hebben we niet nodig, maar misschien is dat
een vergissing, want u bent wel een geschikt leidsvrouwe bij de ontdekking van
Arcadië en daar willen we toch allemaal vertoeven.
met vriendelijke groet, Vale,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten