De universitaire autonomie op de helling
Dezer
Dagen
Objectieve wetenschap
't en
is pertang officieel de waarheid
of
Wetenschappelijk
niet verantwoord
![]() |
Marcel Minnaert (Brugge 1893 - Utrecht 1970) schreef voor jongeren een reeks boeken: Weteschap in 't vrije veld, maar hij was ook baanbrekend als astrofysicus. |
Komkommertijd?
We hoorden er iets over waaien, maar tussen alle wissewasjes door komen er bij
tijd en wijle berichten die tot nadenken aanzetten. Zo zou de BBC geen
klimaatveranderingsceptici meer aan het woord laten, want er zouden er geen
betrouwbare of geloofwaardige meer zijn. Verder vernemen we dat universiteiten
in de lage landen het systeem van visitaties en instellingenreviews niet meer
willen, omdat het een zware belasting voor de instellingen zou betekenen.
Wetenschap
is een zeer gestructureerd bedrijf geworden, waar slechts zonderlingen als
André Geim nog eens met onverwachte vindingen komen en die zich niet zo gauw
door het systeem laten inpakken of structureren. Overigens bleek ook Albert
Einstein een buitenbeentje, die zich niet liet intimideren door de banvloeken
van de gevestigde wetenschappen als Poincaré, maar wel vond hij steun bij de
Nederlandse natuurkundige Heike Kamerlingh Onnes, al was een eerdere
sollicitatie van Albert Einstein op de koude steen gevallen. Onnes zelf laat in
zijn onderzoek zien hoe planmatig werken tot - voor de buitenwereld -
onverwachte resultaten, baanbrekende resultaten konden leiden.
Natuurlijk
roep ik hier het beeld op van de romantische wetenschapsbeoefening, maar laten
we ernstig blijven, H. Kamerlingh Onnes was wellicht meer een manager van zijn
instituut, waartoe ook een cryogeen laboratorium - een koudelab -behoorde en
waar hij onderzoek deed naar het vloeibaar maken van gassen en ontdekte dat
bepaalde metalen bij de kritische temperatuur supergeleidend worden. Ook
richtte hij een school op voor instrumentenmakers, waar hij de mensen vond die
complexe meetapparatuur konden bouwen, een school die nog steeds bestaat. Het
mag duidelijk dat zo een onderzoeker van vele markten thuis was, maar ook dat
hij dezer dagen misschien niet zo goed aan de bak zou zijn gekomen.
Een
vraag die men in de biografische notities, zoals Wikipedia niet vindt, moet
toch gesteld worden omdat die van groot belang is: waar komt het geld van de
universiteit Leiden vandaan en hoe wordt het besteed? Daarbij komt de vraag of
en hoe politieke en andere vriendendiensten een rol spelen? Vandaag zijn
universiteiten vakscholen, zeggen critici, waar het onafhankelijke denken op
velerlei wijzen aan de wilgen is gehangen. Precies de kwestie hoe Heike
Kamerlingh Onnes en anderen, ook in onze contreien, onderzoek op eigen houtje
konden opzetten, wekt verwondering. Misschien was het zo dat leken toen minder
leken waren dan nu, omdat men toen in de Nederlandse bestuurlijke traditie
mensen rekruteerde voor bestuur die de onderzoekers kenden, want universiteiten
waren toen bepaald elitair. Toch is Nederland dezer dagen, als we afgaan op
affaires van bankroete scholen en woningbouwcorporaties (alweer) een
regentenmaatschappij geworden, waar men elkaar kent, als het op het nemen van
beslissingen aankomt.
Meten
is weten, vormde de slagzin van Kamerlingh Onnes en ook de Vlaamse vluchteling
Marcel Minnaert die zich met het kleurenspectrum van het zonnelicht zou
inlaten, nadat hij eerst als hulpje instrumenten had gemaakt voor het
laboratorium voor zonnefysica aan de universiteit Utrecht, zou met die benadering
geen problemen hebben. Alleen, dat meten is van een andere orde dan men in de
sociale wetenschappen als meten beschouwt. Overigens schrijft Leo Molenaer in "De
rok van het universum" dat Minnaert zich vergist zou hebben bij zijn
studie van de kleurenspectra, maar tegelijk zou het wel mogelijk gemaakt hebben
dat nu zowat overal barcodes zijn aangebracht die gelezen kunnen worden.
Minnaert
was ook een didacticus die zijn kennis graag overdroeg aan anderen, zoals hij
ook zijn enthousiasme voor de beoefening van de wetenschappen graag deelde.
"Denk niet dat de
oneindig verscheiden stemmingen der natuur voor den wetenschappelijken
waarnemer iets van hun dichterlijkheid verliezen: door de gewoonte van het
opmerken wordt ons schoonheidsgevoel verfijnd, en rijker gekleurd de
stemmingsachtergrond waarop zich de afzonderlijke feiten aftekenen. De
samenhang tussen de gebeurtenissen, het verband van oorzaak en gevolg tussen de
onderdelen van het landschap, maken een harmonisch geheel van wat anders
slechts een aaneenschakeling zou zijn van losse beelden.
(Uit het voorwoord tot deel van
Natuurkunde in het Vrije Veld).
Het
blijft merkwaardig dat vandaag wetenschappers niet altijd meer geneigd zijn en
het ook niet van hen verwacht wordt kennis over te dragen buiten de kring van
de academie, al was het maar omdat men op die manier inzichten bij een
geinteresseerd publiek zouden raken. Er zijn er die het wel doen en er zijn
verenigingen en organisaties die er wel degelijk aandacht voor hebben, maar
soms willen die vooral leuke dingen voor de mensen. Ook serviceclubs doen er
wel aan, maar heel vaak blijkt het ook daar zo uit te pakken dat vulgarisatie
rijmt op simplisme en dat kan toch de bedoeling niet zijn. Want boeiend is het
natuurlijk wel, zoals een dame op de radio vertelt over het brein. Maar zijn we
werkelijk ons brein? De vraag komt vanzelf, maar ik ben wat mijn brein toelaat
te doen. Het bewustzijn, zegt men, kan men niet vangen in het brein, maar het
functioneren van het brein maakt die ervaring mogelijk die men bewustzijn
noemt.
Het
valt me op dat men bij onder meer hersenonderzoek zoals bij klimaatonderzoek dat
men wel spreekt van objectieve wetenschappelijke bevindingen, maar zoals Bert
Keizer en Trudy Dehue opmerken, valt er wel wat op af te dingen, omdat minstens
de meetmethodes zelf bewerkelijk zijn. Een scan maken is niet kijken wat er is,
maar de onderzoeksmethode vergt voorafgaande beslissingen en bovendien is de
onderzoekssituatie voor de persoon wiens brein bekeken wordt opmerkelijk
onnatuurlijk en precies dat draagt er niet altijd toe bij dat de onderzoeksmethode
volledig gecontroleerd mag heten. Het klimaatonderzoek lijdt aan een ander
euvel, namelijk dat vele observaties bij elkaar gebracht moeten worden en dat
de kennis die men opbouwt dan wel indrukwekkend is, maar toch altijd
gedeeltelijk en daarom onvolkomen blijft.
In
beide domeinen merkt men dan op dat sceptici noch de methode begrijpen noch de
onderzoeksdoelen zelf goed weet in te schatten. Als leek, maar toch enigszins
academisch geschoold historicus moet ik vaststellen dat zowel de visie van Tomas
Kuhn die meent dat wanneer steeds meer verschijnselen geobserveerd worden die
niet passen in het vigerende - eerder dan oude - paradigma men tot een nieuw
paradigma moet besluiten. Een paradigma is dus een geheel van theoretische
aannames die men voor geldig houdt die een beeld van de werkelijkheid opleveren
waarmee men die werkelijkheid kan begrijpen. De Newtoniaanse natuurkunde is zo
een paradigma, dat men na de bevindingen van Albert Einstein, Niels Bohr en
anderen, op grond van de Algemene en de bijzondere relativiteitstheorieën en de
vorderingen in de kwantummechanica heeft moeten verlaten. Opvallend is wel dat
onder anderen Robbert Dijkgraaf in zijn colleges, gehouden op televisie, wel
heel nauw de visies die een nieuw paradigma zouden kunnen schragen aan de orde
stelt maar er ook niet uitkomt dit nieuwe paradigma te benoemen. Sommigen
spreken van Einsteiniaanse natuurkunde, anderen van het quantumparadigma, maar
het blijkt, uit de aard der zaak ook niet verrassend - veel moeilijker voor een
ruim publiek dit alles uit te leggen.
Inzake
het breinonderzoek krijg ik altijd weer de indruk dat onderzoekers als Victor
Lamme, Dirk Swaab en Jan Verplaetse, wel een filosoof van zijn vak, hun hand
lichtjes overspelen. Nu, bekijkt men het debat van naderbij, dan merkt men dat
Lamme en co zich baseren op hun lezing van de fRMI-scans terwijl anderen, zoals
de geriator Raymond Tallis er een andere visie op nahouden[i].
In zijn boek Aping Mankind: Neuromania,
Darwinitis and the misrepresentation of humanity (2011), stelt die dat
neurowetenschappers hun hand overspelen:
When neuroscience and
Darwinism trespass into the humanities, they become, he says, "neuromania"
and "Darwinitis" - unhealthy, mad and malign. .
Het
mag duidelijk zijn dat het wel vaker voorkomt dat wetenschappers elkaar van
alles naar de kop gooien en erger nog, elkaar beschuldigen van kwaadwilligheid,
maar de vaststelling dat men geprobeerd heeft aan de hand van bewerkelijke
methodes met veel voorafgaande aannames een mensbeeld te scheppen dat wellicht
niet geschraagd wordt door de resultaten van die onderzoeken, mag ons niet
verbazen, want men voert natuurlijk niet zomaar onderzoeken uit. Alleen blijft
de vraag waarom men de werkhypothese als zou vrije wil niet bestaan zo
prominent aandacht heeft verleend, vaak in het verborgene, want het gaat erom
dat men het wetenschappelijk determinisme wenste door te voeren op terreinen
waar men voordien niet aan kon denken die door te voeren. Tegelijk is het wel
zo boeiend vast te stellen dat de ene lezing blijkbaar meer aandacht kreeg dan
de andere, want de informatie die in de voetnoot verstrekt wordt, laat zien dat
men de kritiek vooral aantreft bij mensen die niet in het hersenonderzoek
betrokken zijn.
Ook
inzake het klimaatonderzoek merkt men dat klimaatonderzoekers gekozen hebben
voor een paradigma waarin de menselijke factor de aanjager is van de opwarming
van het klimaat. Afgezien van de discussie over de grafiek die een soort
golfstick liet zien, waarbij het klimaat gedurende 800 jaar nagenoeg
gelijkmatig zou zijn gebleven en stabiel om vervolgens, vanaf ongeveer 1750
plots een wezenlijke verandering te zien zou hebben gegeven, met name een
steile klim van de gemiddelde temperaturen, moet men vaststellen dat van de
evoluties van klimaatgegevens vooral de temperatuur in het licht worden gezet.
Twee andere factoren: neerslag en windrichtingen, overheersende windkracht
buiten beeld blijven. Gematigde neerslag
bepaald mee de vruchtbaarheid, te droog en te nat zorgen voor problemen en
erosie. Ook de wind kan van belang blijken, meer dan men vandaag in het
publieke debat aan de orde stelt.
Mocht
men hieruit afleiden dat ik sceptisch sta tegenover de vaststelling dat de
globale klimaatveranderingen niet door de mens zouden zijn aangejaagd, dan
vergist men zich, om de eenvoudige redenen dat wie geschiedenis studeert al
eens met klimaatkwesties, demografie en de ontwikkeling van techniek, mobiliteit
en nog wel wat aangelegenheden geconfronteerd wordt. Elk op zich hebben die
kennisgebieden ertoe bijgedragen tot dat inzicht te komen, dat de mens heel wat
invloed op de leefomgeving had, maar even boeiend blijkt de interactie tussen clusters
van maatschappelijk functioneren. Het klimaatpanel gaat uit van een globale
klimaatverandering, waar veel voor te zeggen valt, omdat, voor zover ik het weet
het klimaat altijd evolueerde rond een aantal basiswaarden van gemiddelde
temperatuur, neerslag, windkracht, maar die evolutie zorgde wel voor koudere en
warmere periodes binnen een langere periode die we het interglaciaal noemen dat
we nu beleven. De menselijke invloed op de biosfeer, op de zeeën en
regenwouden, toendra's en andere biotopen zal niemand negeren, maar de vraag is
of en hoe we onze invloed kunnen inperken zonder onze manier van leven,
produceren, ontspannen drastisch te wijzigen, maar daar lijken zelfs
natuurliefhebbers niet altijd toe bereid.
Het
punt is dat wat de ene objectieve wetenschap noemt, anderen op grond van andere
observaties geneigd zijn weg te zetten als pseudowetenschap. Het blijft een oud
zeer want wie een bepaald paradigma voorstaat, durft zich wel eens te beroepen
op een aantal argumenten die erg naar het magister dixit rieken of naar een
meerderheidstandpunt. Trudy Dehue stipt terecht aan dat in bepaalde domeinen
goed debat van node is, zelf dacht ik altijd dat congressen en colloquia er net
toe zouden strekken dat onderzoekers naar buiten komen met inzichten die de
collegae dan onderzoeken en eventueel nuanceren. Wetenschap vergt debat en
discussie. Maar de werkelijkheid blijkt anders te zijn: vaak is zo een hoogmis
een moment om de anderen te overdonderen en wordt kritiek op het onderzoek zeer
persoonlijk genomen. Bovendien heerst er ook nogal wat courtoiseren en
cotoyeren om eigen posities te verbeteren. Netwerken zijn van node,
hofhoudingen kunnen het wetenschappelijke denken verengen tot een of een paar
denksporen.
Overigens,
de werking van universiteiten in de Lage Landen worden al een paar decennia
tegen het licht gehouden door visitatiecommissies die een faculteit of vakgroep
tegen het licht houden - nog maar eens, want het verhaal is eentonig. Op zich
zou men kunnen denken dat dit goed uitpakt voor de academische cultuur, maar de
vraag is of die visitatiecommissiecultuur niet meewerkt aan een stroomlijning
van het academisch onderzoek en de reflectie. Of de leden van die commissies nu
professoren in ruste, met emeritaat dus, telt of jongere peers, de vraag is of
hier wel onderzocht kan worden naar de kwaliteit van het onderzocht en de
cursussen. Overigens, ik denk dat men wel eens vergeet dat niet elke goede
onderzoeker een goede docent is en omgekeerd. Maar de basis van de universiteit
bestond er altijd in dat studenten veel autonomie gelaten wordt maar tegelijk
doorheen de cursussen en oefeningen meegetrokken worden in de
onderzoekspraktijk. Een professor kan studenten enthousiasmeren of
ontgoochelen, maar zo een visitatiecommissie zal misschien wel heel erg naar
het onderwijs kijken of net het onderzoek belichten, maar de autonomie van de
ZAP'ers, de professoren dus negeren.
De
redenering om die visitatiecommissies in het leven te roepen bestond erin, denk
ik, de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek te bewaken, maar in sommige
universiteiten, die hun autonomie aan de politiek verloren hadden, kon en kan
het gebeuren dat partijlidmaatschap ook mee zal wegen in de benoemingen. Zelfs
familiebanden konden in het verleden meespelen. De universiteit is een
gemeenschap van mensen - wie zou die cliché kunnen ontkrachten - maar werd ook,
om de democratisering op te vangen steeds bureaucratischer en de laatste
decennia ook technocratischer, in die zin dat men inzake adstrueren van kennis
door experts liet bepalen wat de beste lesvorm zou zijn. Maar, als ik het goed
voorheb, bestaat het goed adstrueren allereerst uit het brengen van een status
quaestionis in een bepaald vakgebied, doorgaans in een algemene inleiding tot
een bepaald vakgebied. Vervolgens kan men in meer gespecialiseerde leergangen
aspecten extra onderzoeken. De bedoeling is dat een student, toch zeker bij een
oefening laat-klassieke Latijnse teksten of een cursus historische kritiek, voorbereid,
geprepareerd naar de les ging. Ik heb in mijn eigen studietijd gemerkt dat dit
niet lukte, primo omdat maar weinig professoren dat ook expliciet stelden, maar
ook omdat de medestudenten evengoed onder de tafels kropen als er een vraag
werd gesteld. De tekst van Galbert van Brugge lezen in de les Oefeningen
Middeleeuwen - dit is de korte naam - betekende dat de studenten de Latijnse
tekst al gelezen hadden en minstens de taal zelf begrepen hadden, zodat
historische kwesties aan de orde konden komen. Het lezen van artikelen of een
monografie in de biografie aangedragen hoorde er ook bij, maar ook daar bleven
veel studenten onder de verwachtingen. Te veel werk en natuurlijk ook af en toe
een avondje uit.
Natuurlijk
is een opleiding geschiedenis niet maatgevend, want bevriende studenten
toegepaste wetenschappen waren wel degelijk heel erg bezig met de cursussen en
hadden wekelijks een examen. Maar dat was ook een opleiding met geëngageerde
studenten, voor hun studie vooral. De professoren moeten in die periode, toen
de gebouwen van de Gentse Universiteit stilaan te krap werden om alle studenten
plaatsen te bezorgen bij de grote massahoorcolleges, de moed hebben laten
zakken. De visitatiecommissies zijn ook daarop een antwoord geweest, maar men
kan zich afvragen waarom instellingen als universiteiten die maar twee criteria
voor welslagen hebben: studenten afleveren aan de samenleving die in het leven
hun mannetje/vrouwtje kunnen staan en van alles kunnen bijdragen. De andere is
dat ze professoren van buiten kunnen aantrekken die naast de eigen
opleidelingen de universiteit een extra faam bezorgen. De professoren die in de
Gentse Vakgroep doceerden en ook de meeste assistenten hadden een jaar of meer
in het buitenland gestudeerd of waren zelfs gastdocent in Rijsel of Leiden...
Ik
begrijp de kritiek van Rik Torfs op het systeem van de visitatie als
kwaliteitsbewakende procedure, maar ik denk dat de subsidiërende overheid zal
moeten beseffen dat het toelaten aan de universiteit van studenten niet enkel
een recht is, maar ook een engagement om te studeren moet impliceren. Ik vrees
evenwel dat studenten een diploma bijna eisen en daarbij de weg van de minste
weerstand willen kiezen. De democratisering van de universiteit moet een goede
zaak zijn, de kwaliteit en de eigen vorm van onderwijs mag er niet onder leiden
en dat is sinds de jaren 1980 zeker het geval geweest. De toegang tot de
universiteit en hogeschool was toen gratuit, dat wil zeggen, noch de
universiteit noch de student bekommerden zich afdoende over de betekenis van
het studeren, noch persoonlijk, noch maatschappelijk.
De
beste aanpak voor die kostelijke en weinig efficiënte evaluatiemethode die de
visitatiecommissies zijn, zou erin moeten bestaan dat er opnieuw maatschappelijke
consensus ontstaat over de betekenis van studie, de democratische toegang
bewaken, maar tegelijk de studenten aangeven dat zij of hij er niet zonder
inspanningen door kan komen. Overigens, sommige sociologen menen dat gelijkheid
betekent dat iedereen een universitaire graad zou halen, maar klopt dit wel? Er
zijn beroepen die geen academische graad vergen en best eerbaar zijn, maar
evengoed noodzakelijk voor het goed functioneren van de samenleving. Het zou
een ander debat vergen, maar wie de universiteit doorkomt kan men tot de
middenklasse rekenen, denk ik, maar tegelijk overheerst de teneur nog altijd
dat men zelf niet tot die bourgeoisie wil behoren. Zeker in de sociale
wetenschappen en de Letteren overheerst nog altijd die merkwaardige gedachte,
maar de gelijkheid mag het ontplooien van eigen kwaliteiten niet tegengaan, ook
als die in andere domeinen dan studie te situeren zijn. De universiteit mag
meritocratisch zijn, maar Paul Verhaeghe heeft terecht gewezen op de
mogelijkheden die het idee verdienste te honoreren voor hemzelf en anderen heeft
gebracht, maar zoals wel vaker het geval is, werd het meritocratisch principe
een karikatuur en dan loopt het mis.
Bart
Haers
[i] http://spinoza.blogse.nl/log/dick-swaab-is-een-neuromaniac-en-een-neurosoof-geen-filosoof-en-zeker-geen-spinozist.html
Reacties
Een reactie posten