(Geen) leuke dingen voor de mensen
Dezer
Dagen
De overheid in last
over
belastingen en uitgaven
![]() |
Brugge site Oud Sint-Jan |
Het
bestuur van de gemeente, maar ook van Vlaanderen, Europa heeft voor burgers
belang, maar al lijkt dit een open deur intrappen, de kwestie is toch dat die
deur vaak min of meer verhuld achter een fraai wandtapijt van beloften en
plannen verborgen blijkt. De kwestie is immers dat veel van wat ooit werd
ingesteld als goede praktijk, na verloop van tijd haar eigen dynamiek krijgt en
soms anders uitpakt dan gewenst. Daarom is het goed de discussie van de
financiering van het hoger onderwijs en vooral de universiteiten te bekijken.
Een kleine excursus in de actualiteit is hier ook aan de orde, maar finaal gaat
het over de vraag wat betekent toegankelijkheid en democratisering van de
universiteit en het hoger onderwijs. Bij uitbreiding zal het over burgerschap
moeten gaan.
Het
stuk van Reynebeau over het kanongebulder van augustus 1914 van dinsdag 30 juli
gaat over hoe België een land was van grote industriële productie en lage
lonen. Ook zou de regeling van de arbeid nog altijd te wensen hebben
overgelaten, al was bij de concessie voor de uitbating van de mijnen in Limburg
na 1908 bedongen dat de mijnwerkers een 8-urenwerkdag zouden krijgen. Het debat
over het lager onderwijs en de leerplicht tot 14 jaar, die er in 1914 kwam, had
zwaar te lijden onder het opvallende conflict tussen enerzijds conservatieve
katholieken, genre Charles Woeste en vooruitstrevende fracties, die vonden dat
de ouders hun kinderen naar school moesten kunnen sturen. Men vergeet dat de
steden al voor 1914 niet-betalende scholen in hadden gericht. De vraag naar
onderwijs was er, maar dat neemt Reynebeau niet mee. Evenmin zal het hem
interesseren dat er tussen de toplui van Solvay en Cockerill, Tessenderlo ook,
en het zogenaamde werkvolk een middengroep bestond, onder meer van
meestergasten, bedienden en onderwijzers, maar we weten dat voor Reynebeau de
middenklasse verwaarloosbaar is: wie zich laat meeslepen door het proces van
embourgeoisement is geen proletariër meer, maar nutteloos en maatschappelijk
irrelevant. Vandaar ook dat Reynebeau alleen de echte elite enige aandacht
waard acht. Van democratische ingesteldheid gesproken.
Nu,
de democratisering van het onderwijs dateert niet van de periode na Mei'68,
maar werd gedragen door burgerjongens en dito meisjes die al aan het studeren
waren, de eigenlijke studietijd al min of meer achter de rug hadden.
Burgerlijker dan Mei '68 kon je het niet hebben. Maar zoals gezegd, de
middenklasse ging studeren, zoals de broer van Alfons de Ridder -aka Willem
Elschot -, die arts werd, beide zonen van een bakker op de Keyzerlei, toe die
as nog maar pas tot leven kwam. Maar ook boerenkinderen gingen studeren, met
beurzen. De kerk en vrijzinnigen streden hun oorlog om de ziel van het kind met
gevoelige resultaten van die kinderen, want zij werden bekwaam zelf keuzes te
maken.
Toen
de regering op zeker moment het inschrijvingsgeld wilde verhogen tot 10.000
BEF, was het kot gewoon te klein voor de studentenvertegenwoordigers, want dat
zou het einde betekenen van de democratische toegang tot de universiteit.
Vandaag blijkt men 600 € inschrijvingsgeld te betalen, zowat 24.000 oude Frank,
al is de omrekening niet helemaal te rechtvaardigen, omdat de koopkracht toenam,
maar ook omdat aan de ene kant het artsenexamen werd ingevoerd en anderzijds
iedereen met een diploma secundair onderwijs moet worden aanvaard. Dat men kan
overwegen dat niet alle afstudeerrichtingen van het secundair gericht zijn op
verder studeren aan de hogeschool of universiteit, lijkt dan niet mee te
spelen. De optie om de schotten tussen richtingen op te heffen in naam van de
rechtvaardigheid, daar hebben we het al uit ten treure over gehad, maar dat men
de richting BSO beter kan afstemmen op leerlingen die via praktijkonderwijs een
grotere kans op een succesverhaal kunnen beleven, terwijl er anderzijds
leerlingen zijn die via een stevige taalopleiding of wiskunde en wetenschappen
hun gading kunnen vinden. De universiteit, waar men nu ook bezig is het
discours te ontwikkelen dat studenten moeten slagen, dat falen niet
rechtvaardig mag heten, kan pas echt iets betekenen voor studenten wanneer die
studenten ook bereid zijn om een studie ernstig te nemen. Pedagogisch comfort?
Mag, maar als cursussen goed gedoceerd worden, studenten kunnen
enthousiasmeren, dan kan het universitaire beleven voor die studenten echt wel
iets meebrengen. Mag dan niet elke inschrijving leiden tot een succesverhaal?
Wie zal het tegendeel beweren, want dat is toch niet rechtvaardig? Maar anderzijds,
wie studeert, die het inschrijvinggeld betaalt, die engageert zich en als de
universiteiten studenten bij het handje moeten houden, dan verliest men veel
energie, die niet in behoorlijke adstructie van studiestof gestoken kan worden.
En
toch gaat het nu dus werken aan de ondersteuning van studenten, want het kan
toch ook niet dat men de indruk wekt dat studenten het niet zelf oppakken? Het
inschrijvingsgeld voor studenten die slagen zou dus in het tweede en derde
jaar... maar men heeft het jaarsysteem afgebouwd, omdat het niet relevant zou
zijn, maar niemand kan beweren dat er geen logische opbouw zou zitten in de
opbouw: eerst diepgravende inleidingen, het instrumentarium van een
studierichting leren kennen en in de vingers krijgen en dan vervolgens steeds
verder doordringen om geleidelijk vertrouwd te raken met de staat van kennis in
een studierichting, een onderzoeksdomein om vervolgens door middel van een
scriptie te demonstreren dat men het vakgebied afdoende beheerst om er echt
zelfstandig mee om te gaan. Het moet natuurlijk wel onderkend worden dat
sommige vakgebieden zeer gespecialiseerd zijn geworden en soms een heel
specifiek domein van kennis onderzoeken. Op zich hoeft dat geen probleem te
wezen, maar het blijkt vandaag wel zo te zijn dat men, om het aantal
leerstoelen te kunnen uitbreiden en om in een internationale context een
respectabele plaats te verwerven vakgebieden is gaan opdelen tot zeer
onderscheiden maar tegelijk nauw verwante gebieden. Dat de overheid betrokken
is bij de instelling van nieuwe leerstoelen, als subsidiërende overheid ligt
ook voor de hand, maar het kan ertoe leiden dat de specifieke verwachtingen van
universiteiten op die manier in een carcan gestopt worden. De overheid zorgt
voor de erkenning van wettelijke graden, de universiteit voor de
wetenschappelijke graden, maar tegelijk merkt men dat de universiteiten en een
aantal faculteiten in het bijzonder niet voldoende docenten kon aanstellen in
vergelijking met de groei van het aantal studenten, zodat de mensen die er nu
zijn vaak te zeer benomen zijn door lesopdrachten en door administratieve
eisen. Het onderzoek gaat verloren.
Er
kan dus gesproken van misgroei in het universitaire systeem waar men niet
direct antwoorden op heeft omdat men vergeten is, denk ik, dat onderzoek niet
op afroep tot stand komt, maar, zoals blijkt uit de discussies rond de
vermindering van middelen door de overheid, zal men zich moeten afvragen hoe
men de opdrachten, onderzoek en onderwijs met elkaar kan blijven verzoenen.
Prof. dr. ir. André Oosterlinck heeft enige tijd geleden voorgesteld de
inschrijvingsgelden voor beroepsgerichte richtingen, toegepaste wetenschappen
voorop, te verlagen en die voor naar zijn oordeel irrelevante richtingen zoals
geschiedenis of klassieke literatuur, filosofie ook te verhogen. Maar misschien
zou men dan wel moeten oordelen dat politieke en sociale wetenschappen, rechten
of psychologie, in de mate dat de instroom te groot is, met hogere
inschrijvingsgelden bedacht moeten worden. Daarom denk ik dat men de studiekost
voor wie hard studeert en goede resultaten haalt in het tweede en derde jaar
verlaagd zou kunnen worden, zodat zij die op koers zijn niet meer kosten aan de
samenleving, de ouders en de universiteit en zij die achterop raken zouden wel
degelijk de meerkost niet recupereren. Nu weten we dat het in bepaalde
richtingen zo is dat studenten 2 tot 3 jaar meer afleggen dan verwacht wordt,
waardoor het kostenplaatje gaat oplopen; tegelijk lijkt het voor studenten die
een Master na Master willen volgen kostelijker dan vroeger... En dat is
wellicht ook niet zomaar te rechtvaardigen. Het hangt er natuurlijk maar van af
of die ManaMa aansluit, verbreedt dan wel volslagen los staat van de
oorspronkelijke opleiding.
De
kwestie van het inschrijvingsgeld aan de universiteit weegt op het debat, maar
mag niet verhinderen dat men andere consideraties ook ter harte neemt: de
administratieve lasten voor docenten, de kwaliteitscontrole die een grote
verantwoordingsplicht oplegt, waardoor er ook weer geld en tijd verloren wordt.
Zouden studenten niet beter af zijn met professoren die gewoon konden doceren?
Maar dan moeten we vaststellen dat een wetenschapper als Heike Kamerlingh Onnes
wel degelijk bezig was met de praktische en bestuurlijke aspecten zijn
laboratoria, iets wat ook van Marcel Minnaert kan gezegd worden. In de tijd
toen de universiteit vaak een plaats bleek voor pioniers, konden professoren
niet anders dan zich ter wille van hun plannen diep inlaten met het management
van hun laboratorium.
De
overheid kan evenwel niet anders dan het onderzoek aan universiteiten
ondersteunen en bovendien moet men niet doen alsof universiteiten niet al
langer op fondsen van sponsors en van mecenassen kunnen rekenen, wel
integendeel. Een deel van de kost van de studenten wordt overigens veroorzaakt
door.. de nood aan grotere leslokalen, auditoria en seminaries of hoe men
vaklokalen ook noemen wil. De democratisering bracht baten en lasten dat zal
men dus moeten bekijken. Maar de overheid dient erover te waken dat (goede)
kandidaten voor hoger onderwijs de kansen krijgen en voldoende gemotiveerd
worden, zowel in het S.O als aan de universiteit zelf. Of liever, de
universiteit moet studeren aanmoedigen en ook in het S.O. kan een zekere
motivatie niet ontbreken. Het lijkt er soms op dat men hier alle studenten over
dezelfde kam wil scheren, alsof het ook zo is dat wie niet wil studeren dat
echt moet doen, tegen heug en meug. De bittere werkelijkheid is dat ouders en
overheid, de samenleving liever iemand zien falen in de studie aan de hogeschool
dan hem of haar de kans te geven succes te vinden in een nederig beroep.
Maar
er is meer aan de hand, wat tegelijk met de discussie over de financiering van
het hoger onderwijs komt er iets anders op de proppen: de voortdurende
uitbreiding van woongebieden, zodat de bebouwde oppervlakte snel toeneemt en de
publieke open ruimte stelselmatig in de verdrukking komt. De bouw van
windmolens voor elektriciteit? De aanleg van zuiveringsbekkens voor afvalwater?
De bouw van bedrijven voor werkgelegenheid, enfin, om zinvolle activiteiten op
te zetten die ook nog eens werkgelegenheid opleveren? Alles botst op negatieve
oordelen en overheid kan per slot van rekening nergens meer gunningen afleveren
voor noodzakelijke infrastructuur etc. omdat het land vol is. Het blijkt ook
allemaal relatief te zijn, want toen de gewestplannen opgesteld worden, is er
wel een en ander mis gegaan. Vandaag kan men klagen over de verrommeling van
het landschap, het is wel allemaal gepasseerd doorheen administratieve molens.
Als rond een bedrijf, ingeplant in een open gebied, dertig, veertig jaar later
een hele woonwijk is gegroeid, dan moet dat bedrijven een andere locatie zoeken
of sluiten. Men kan zich afvragen of dit redelijk mag heten en toch, blijkbaar
vinden we dat maar normaal. En zo zien we dat iedereen van autowegen gebruik
wil maken, voor het werk, voor de fun, voor reizen of familiebezoeken en
tegelijk, als die onvoldoende blijken, verzadigd blijken gedurende vele uren
van de dag, dan nog weigert men een vervelende oplossing te aanvaarden: een
verbreding van de weg of misschien zelfs een oprit afsluiten, zodat er geen
weefbewegingen ontstaan die voor ongevallen kunnen zorgen.
De
overheid evenwel die zich voor vervelende oplossingen geplaatst zien kan dat
besluiten tot een technocratische, tot een bureaucratische uitrol, waarbij
mensen zich miskent voelen, maar men kan ook proberen mensen mee te krijgen in
een verhaal. Nu is de overheid niet meer de best geplaatste instantie om
geloofwaardig projecten te presenteren en mensen uit te nodigen die te gaan
steunen, omdat de overheid al te lang van wat Carl Schmitt het inroepen van de
uitzonderingstoestand noemt, gebruik heeft gemaakt. Men kan die visie niet
beperken tot alleen politionele acties van de overheid, waar de overheid het
monopolie van geweld heeft, maar dient ook op vlak van administratie en het
uitvoeren van plannen in overweging genomen te worden: de heftige protesten in
Antwerpen, met de vaststelling dat een nieuwe oeververbinding onder de Schelde
zou leiden tot het aanleggen van een snelweg doorheen de stad, het blijft verbazing wekken, want nu lopen er
oververzadigde autowegen doorheen de stad
en die kan men ontlasten, maar dat lijkt net het punt: men gaat uit van
bijkomende overlast, terwijl de nieuwe snelweg van een boog een cirkel maken
kan. Zonder enige hinder gaat het niet, maar een website over wat nu gepland
is, oogt bijzonder interessant, juist voor die delen van de stad die nu achter
een brede machtige stroom van beton van de stad afgesloten moesten leven.
Eerlijk, ik begreep noch ik begrijp de positie van Manu Claeys en co, want in
feite willen ze overtuigen door aspecten van het onderzoek niet ter discussie
voor te leggen. Dat wil zeggen dat de overheid keuzes moeten maken die niet
geheel evenwichtig aan het publiek worden voorgelegd, maar hier, moet men
vaststellen, heeft de overheid tekort geschoten.
De
neiging van de bureaucratische ambtenarenstaat om politieke beslissingen door
te voeren zonder met de omstandigheden en de verwachtingen van het publiek
rekening te houden, moet ons wel boeien, omdat we tot het onthutsende inzicht
zijn gekomen dat de overheid nog weinig gedaan krijgt vanwege burgerlijk
verzet. Aangezien we een boon hebben voor burgeractivisme, moeten we wel tot de
vaststelling komen dat de overheid, politici én het ambtelijk apparaat dat de
overheidsbeslissingen concreet maakt, aan een activiteit te weinig aandacht
besteedt: de mogelijkheid benutten met goede, redelijke argumenten de voor rede
vatbare burgers ervan te overtuigen dat een plan van aanpak in hun belang is.
Of het nu over de verbindingen via binnenwateren gaat of over wegen, over
windmolens en hoogspanningskabels, altijd zijn er partijen, in deze,
actiegroepen die iets op gang weten te brengen, met goed gekozen argumenten,
namelijk die argumenten die de medelotgenoten kan overtuigen. Daar staan doorgaans
weinig tegenargumenten tegenover. Nu, nogmaals en zeker ten overvloede, de
overheid, of beter, een aantal politici hebben gedurende jaren door verbloemend
taalgebruik, door soms cynisch negeren van het algemeen aangenomen inzicht dat
iets nodig is of net niet, het vertrouwen van burgers verspeeld. Prof. Dr. Marc
Eyskens is niet de enige, maar hij was het wel die zijn eigen landgenoten voor
wonderwel gelukte primaten uitschold, apen, met name, waardoor hij vond dat
zijn aftreden nadat gebleken was dat een internationaal gezochte terrorist het
land en de hoofdstad had bezocht, nergens voor nodig was. Misschien niet, maar
wie is er ooit vervolgd voor de manipulatie van gewestplannen.
Nu,
met de inwoners van Assebroek, in de omgeving van Klein Appelmoes kan men het wel eens zijn, in overstromingsgebied
moet men niet bouwen. Maar ook waar is dat mensen rechten hebben op een
behoorlijke woning. Nu, wikkende en wegende komen we tot de vraag of we genoeg
aan inbreiding doen, aan het hergebruiken van reeds voor bewoning of
industrieel aangesneden gronden, opdat we de open ruimte nog wat open kunnen
laten. Het is aan de overheid om hier de conflicterende belangen met elkaar te
verzoenen, maar niet door een decreet, een oekaze uit te vaardigen. De
mogelijkheid om bij de Raad van State in verweer te gaan is een goede zaak,
maar dient niet altijd het algemeen belang. De andere mogelijkheid? Ambtenaren
van ruimtelijke ordening de mogelijkheid bieden met rechthebbenden en derden te
gaan bespreken welke richting het uit moet, of om weide- en akkerland of om uitgewoonde
woningen te herbestemmen. Maar uitdrukkelijk kan en moet hier gesteld worden
dat de overheid in deze pas indien alle argumenten uitgeput zijn gebruik mag en
kan maken van de uitzonderingstoestand. Wetgeving is nodig om rechtstitels ter
beschikking te stellen van ambtenaren die een project moeten begeleiden. Maar
dan komt de fase die men nu al decennia tijdverlies noemt: het goede overleg.
Maar dan zullen ook burgers bereid moeten zijn mee te gaan in het gesprek. Wijkvergaderingen, bijvoorbeeld over de aanleg van een nieuwe parking ondergronds op de site Oud
Sint-Jan in Brugge, verliepen niet altijd evenwichtig en constructief. Petities
van buurtbewoners stoorden de burgemeester mateloos en zijn ambtenaren nog
meer.
De
overheid is in last omdat men, passend in een oude bureaucratische traditie de
burgers als rechtsonderhorigen beschouwt die maar hebben te slikken. De burger
werd mondiger en dus werd de neiging nog verder ingeperkt om met die burgers
het gesprek aan te gaan, terwijl het omgekeerde net nodig en wenselijk ware
geweest. Ik ben het niet eens met de kritiek van Straten-Generaal, maar ben er
wel van overtuigd dat een minder paternalistische houding meer burgers kritisch
had gemaakt tegenover ... Straten-Generaal. Aan de andere kant, men kan niet
naar de burgers gaan met vage plannen, want die zal er zich na verloop van tijd
met een grap vanaf maken. De inspraak van burgers bevorderen, betekent niet dat
men eist dat de overheid eerst zegt dat er een probleem is, met God en klein
Pierke gaat overleggen en twintig jaar later tot een besluit komt, dat het
mosterd na de maaltijd is. Neen, als er plannen zijn moeten die goed
uitgewerkt, eventueel met een aantal alternatieven bij de hand aan het
rechthebbende publiek voorgelegd worden. Maar vooral, ambtenaren die deze
overlegronde moeten begeleiden, leiden, moeten betrouwbaar zijn, dat wil zeggen
dat politici, gemeenteraadsleden en volksvertegenwoordigers hen in het publiek
de ruimte bieden om de voorstellen uit te leggen. Waarom moeten ambtenaren dit
doen? Omdat eens een besluit is gevallen, de politici niet op hun beslissing
kunnen terugkomen, tenzij er tegensprekelijk is gebleken dat er betere
oplossingen zijn. Maar dit kan geen 10, zeker geen twintig jaar duren. Als dus
sommige politici en actievoerders tegen de plannen van Oosterweel blijven
ageren, dan moet hen vragen of hun actie proportioneel is en of zij de kosten
van verder uitstel willen accepteren. De verbeteringen in Merksem zouden niet
voldoen? De aanpassingen op Linkeroever louter cosmetisch? Laten we wel wezen,
het gaat hier om het ontlasten van een stuk autoweg dat om de haverklap stremt
en uren vertraging bezorgd aan vrachtwagenbestuurders die met lading onder weg
zijn en voor particulieren of andere individuele gebruikers van de weg. En ja,
ook wie naar Lichtaart, Zonnebeke of Adinkerke gaat om er een pretpark te
bezoeken, verricht een economische handeling. Dus zomaar negeren kan men die
mobiliteit vanuit economisch oogpunt ook niet.
De
overheid zal zich dus opnieuw geloofwaardig moeten zien te maken en dat terwijl
burgers elke fout, elke vergissing genadeloos lijken af te straffen. Enfin, het
hangt af van de manier waarop men, zoals Arendt het stelde, rekening houden wil
met menselijke aangelegenheden, zodat er maar een mogelijkheid rest: proberen
te overtuigen, met goede argumenten. En toch, opdat dit slagen zou, moet het
mondige publiek ook luisterbereid wezen, niet onderworpen aan de wil van de
soevereine bestuurders, maar begaan met het algemeen belang. Een gebrek aan pedagogische
aanpak in de scholen, waar men kritische omgang niet mag verwarren met blinde
afwijzing, heeft er mee toe geleid dat mensen zich maar moeizaam als burgers
beschouwen.
Het
gaat dan niet enkel om een verhaal van rechten en plichten, maar om de vraag
hoe we ons tot de belangen van derden kunnen en van het geheel kunnen verhouden.
Burgerschap kan het overheidsoptreden vlotter laten verlopen, zonder dat de
burgers onderworpen moeten wezen. Burgerschap vormt er het tegendeel van:
meedenken met de overheid en tegelijk niet nalaten de eigen belangen goed te
begrijpen. Een scherper onderscheid tussen privaat, particulier en het publieke
kan helpen, want nu, dezer dagen blijkt men het publieke over te laten aan de
overheid en wellicht zorgt dat ook voor ongenoegen. Plannen, wensen en idealen
hebben we bij de vleet, goed debat, overtuigend debat hebben we te zelden. Want
pas dan zal men het burgerschap ook kunnen kaderen in termen van betrokkenheid
tussen burgers onderling en ten aanzien van het geheel. En dan zal het voor de
overheid beter mogelijk mensen, burgers
te overtuigen van de goede zin van grotere projecten. Gedeelde vreugde is
immers dubbele vreugde. Maar momenteel kan vooral een vijandigheid bespeuren
die de overheden telkens weer in last brengen.
Wat
voor effect dat hebben kan op het politieke debat, bijvoorbeeld in het Vlaams
parlement? Misschien zal men dan rechtvaardigheid betrachten in plaats van
anderen een gebrek aan zin voor rechtvaardigheid te verwijten. Dat laatste kan
altijd nog, maar als dat begrip van wat (on-)rechtvaardigheid[i]
niet ook verwijst naar concrete omstandigheden, naar menselijke aangelegenheden
zal het wel goed klinken, maar niet per se overtuigen. Het is de kwestie die
ons al langer bezig houdt: waarom lijkt het er wel eens op dat politiek, anders
dan Arendt dacht, niet zozeer pragmatisch handelt, in het licht van concrete
aangelegenheden, maar precies met filosofische inzichten goochelt, zonder ze te
toetsen aan de ervaringwereld van burgers. Links zegt dat een beleid van "rechten
en plichten" hardvochtig uit zal pakken, rechts meent dat dit niets minder
dan een zaak van rechtvaardigheid is, maar wie bepaalt wie op welke rechten
aanspraak maken mag en wie zal vaststellen of iemand aan zijn of haar plichten
heeft verzaakt. U begrijpt dat die discussie dezer dagen merkwaardig genoeg
niet verder komt dan... praatjes bij plaatjes, of erger nog, slogans en kreten.
Rechtvaardig is niet enkel wat men buiten de gang van het leven als
rechtvaardig kan beschouwen in een doortimmerd filosofisch en ethisch discours,
maar ook wat mensen, wellicht wel eens zonder goede gronden, als rechtvaardig
dan wel onrechtvaardig beschouwen. Is rijkdom voor de ene rechtvaardig verworven
door eigen werk, dan kan men toch vragen stellen bij de verdeling van inkomens.
Maar ook, denk ik, zal men de aard van het werk, de opleidingen om een beroep
uit te oefenen in kaart brengen. Of de aard van de risico's die men loopt. En
neen, een boef of maffiabaas die zoals men weet ook risico's loopt - bij het
overtreden van de wet - kan dat risico niet als verantwoording inroepen. Maar
goed, soms blijken we blij te zijn met sommige activiteiten, zoals het
verwerven van cocaïne maar mogelijk is omdat die organisaties er zijn.
Hypocrisie blijft voor iedereen een aangename deugd. Moet de overheid dan niet
de invoer en verdeling van drugs verhinderen? Het blijkt nog steeds een
voorwerp van academische discussie. En de overheid? Die moet mensen beschermen
tegen ongezonde voeding, maar kan ongezonde voedingsgewoonten niet zomaar
bestraffen, want die behoren tot de private levenssfeer. De kerntaken kan de
overheid dus niet altijd zomaar invullen. Dat lijkt mij ook inzake het probleem
van de ruimtelijke ordening wel aan de orde: een huis, een tuin en een mooie
oprijlaan, zijn dat niet de wensen van velen onder ons. Als er onvoldoende
toegankelijke groene ruimte blijft, kan het met minder ook, toch? Maar dat
vergt een debat en verdraagt geen oekazes.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten