Muziek, een kasteel en het goede leven
Kunstleven
Pianomuziek in het kasteel
In de
tuin van Brabant
![]() |
Kasteel Saffelberg te Gooik, in de tuin van Brabant |
Over
de Kreisleriana schreef ik al en ook de vertolkster kent u al, maar toch, het
is mooi iemand te zien groeien in haar kunst en vaardigheid. Toch kon ik aan de
gedachte niet weerstaan nog eens te gaan luisteren, te meer omdat ik hoopte
enkele oude bekenden te ontmoeten. Natuurlijk zou ik een match of twee missen,
maar is dat zo erg?
Het
Pajottenland, mevrouw, is inderdaad een fraaie tuin onder de rook van Brussel
en Gooik heeft nog wat meer in petto dan we zouden denken. Zo werd er in 1906
op de Saffelberg een nieuw kasteeltje gebouwd, dat op de een of andere manier
oud en nieuw in zich verzamelt en uitdrukt, waarbij het klassieke en elementen
van Art Deco wel samen blijken te gaan. Voordien
had er op de site al een landhuis gestaan, zodat de nieuwe aankleding van de
ruimte toch nog in de traditie blijkt te wortelen.
Helaas
regende het, toen we de parking opreden, maar toch zagen we in het samenspel
van het licht de groene omgeving en er was een nieuwbouw die ook weer haar
eigen discrete charme te voorschijn toverde. Men kan dan denken dat ik voor de
muziek daarheen was gegaan, maar, mevrouw, het is wel zo dat muziek niet uit
boxen komt, maar levend ten gehore gebracht wordt en dan spreekt een passend
kader des te meer aan. Meer nog, de muziek waar ik voor kwam behoort inderdaad
tot wat men wel smalend salonmuziek durft te noemen, maar soms lijkt me dat
smalen niet op de muziek van toepassing te zijn maar op het begrip salon en dan
wordt het wel heel vreemd. Want waar zijn nieuwe ideeën anders opgeborreld dan
in de salons? Parijs, ja, ook daar, maar het leek me, ergens halverwege de
terugweg toch nuttig om daar nog eens over te denken. Maar eerst de muziek en dan
pas de moraal.
Robert
Schumann schreef in 1838 een stuk gebaseerd op een stuk van E.T.A. Hoffmann.
Omdat ik er vroeger al over schreef, wil ik mij vermeien in de gedachte dat
pure muziek toch een andere, reële achtergrond heeft. Dit opus 16 vergt voor de
pianist heel wat gevoel voor contrast en nuance, zowel wat snelheid, uitvoering
als toonzetting betreft en in die zin kom je niet verder als je naar het werk
van Hoffmann verwijst. Een stuk schrijven voor pianosolo betekent ook dat de
man de muziek zag opgevoerd worden in de salons van de vele Duitse steden en
stadjes en het blijft me altijd weer bezig houden, waarom wij er niet in slagen
de muziek te vatten als een belangwekkend onderdeel van de cultuur, van een
levenswijze. Schumann was in Leipzig en later ook betrokken bij tijdschriften
en discussies over muziek en ging in die zin verder dan Ludwig van Beethoven,
die voor zichzelf wel begreep wat hij met de muziek zou aanvangen en hoe hij er
het uiterste van kon bereiken. Schumann schuwde de theorie niet en in Duitsland
ontstond dan ook een muziekliteratuur die we vandaag vaak over het hoofd zien.
De Kreisleriana is in die zin vooral levend te beluisterend, dat wil zeggen:
pas uitgevoerd in het bijzijn van een geinteresseerd publiek komt de muziek tot
zijn volle recht.
De
pianiste had het ook zo begrepen, want ze vatte het stuk aan als een verhaal,
maar waar ze eerst even aarzelde, werd haar verhaal al vlug sterker. Maar het
blijft tegelijk pure muziek, die niets anders wil zijn dan het brengen van
klanken, kleuren, ritme en nog iets als weemoed. Opnieuw viel me ook op dat er
enkele grappige spelletjes in het stuk zitten, maar het meest opvallende blijft
de vaststelling achteraf: eens het geklonken heeft, wordt het een herinnering
die door andere muziek niet zo gauw verdwijnt.
Zouden
mensen vroeger, toen Clara Wieck het speelde, hebben zitten praten, of
luisterde men in stilte? In epochefilms hoort men het publiek altijd wel eens
iets zeggen, omdat we de mening zijn toegedaan dat luisteren naar dit stuk
niemand zonder een vlotte babbel door kan komen; wellicht evenwel was het zo
dat juist deze muziek voor een publiek van kenners het moment markeerde om stil
te worden.
Chopin
speelde voor uitgelezen gezelschappen en toch, wie alleen oor heeft voor het
zangerige vergist zich want hij weet het hele spectrum van de dynamiek te
bespelen en brengt ons tegelijk, middels zijn ballade wel degelijk in een eigen
verhaal en de pianiste, mevrouw, nam ons mee. Het lijkt ook zo eenvoudig, maar
tegelijk zijn het geen stukje van 3'25" die je zo afhaspelt. Het vergt
veel oefening de muziek te memoriseren, denkt men dan, maar het moeilijkste
blijkt toch altijd weer de muziek tot leven te brengen. Evident, hoor ik u al
zeggen, mevrouw, maar het brengen van muziek is een bijzonder spel, dat we soms
vergeten lijken, omdat we menen dat het vooral om de ernst gaat. En toch, de
pianiste liet zien dat het anders is daar te zitten in het salon, een grote
hall in het kasteel van Saffelberg, waar we verzameld waren.
En
tijdens de pauze, die de pianiste te baat nam om wat kracht op te doen, stonden
we buiten, in het portiek en zagen we de regen nog steeds neerzijgen, praatten
we over de muziek en de kunst van beide, de componist en de uitvoerder, die ons
mee kon voeren. Wat toen volgde, mevrouw, heb ik nog niet zo heel vaak mee
mogen maken, want toen Elisa D'Haene de sonate opus 958 in D-klein van Franz
Schubert aanvatte was het plots echt heel stil bij het publiek, tot het einde
toe. Muziek spelen en later een stevig applaus krijgen, het lijkt een kwestie
van gewoonte, maar behalve de vogeltjes die floten in het park, vlakbij het
huis, was er weinig dat ons kon afleiden van het spel. De pianiste hield zich
niet in, zou men kunnen zeggen, maar misschien is het niet de juiste
vertolking, hield ze perfect de teugels van het spel bij de hand, in de hand en
kon ze tegelijk alle kleuren uit het klavier toveren. Goede wijn behoeft geen
krans, moet u maar denken mevrouw, want ik heb alleen de voorstelling voor ogen
en weet voor een keertje niet of zij, de jonge pianiste ons bij Schubert
bracht, dan wel of ze zelf de muziek geworden was. Het beluisteren op cd of via
allerlei youtube, kan altijd maar het is slechts surrogaat. Musici in het
gezelschap waren in de wolken en dat zal de uitvoerder van deze muziek wel zeer
weten te waarderen.
Als
overgang zal het wel tellen, maar dit recital diende een goed doel. Wie van
tijd de muzikanten uit de Andes ziet opduiken in onze steden, zou denken dat
het allemaal niet meer hoeft, maar Ecuador is behoorlijk groot en sommige
regio's zijn minder voorspoedig dan andere. Is er dan ontwikkelingshulp nodig?
Niet op de traditionele manier, waarbij wij de helpende hand geven, betalen en
zij enkel ontvanger zijn. Inti Sisa (Zonnebloem) is een woord uit het Kichwa en
het opzet is zo dat de indigenes er zelf de touwtjes in handen hebben. Maar de
overheid lijkt niet geheel bereid de noodzakelijke bijstand en ondersteuning op
poten te zetten en dus moeten deze mensen wel beroep doen op derden. Maar zij
doen het grootste deel van het werk zelf en geven zo vorm aan wat Martha
Nussbaum in haar essay "mogelijkheden scheppen" aan de orde stelde. Ontwikkelingssamenwerking
zonder de betrachting dat de ontvanger geleidelijk zelf de zaken waarneemt en
mensen de mogelijkheden, financiële maar ook persoonlijke vaardigheden,
ontwikkelen kunnen, zal ten allen tijde de verhouding tussen de donoren en de
ontvangers vertroebelen. Zelf heb ik al tijden last met het feit dat wij de
schuld zouden zijn van de ellende in de verdwijnende Derde wereld, terwijl net
een herstel van evenwicht, een erkennen van onze vergissingen inzake
ontwikkelingshulp best aan de orde is. Dan kan zo een project als Inti Sisa
best mijn steun krijgen. Bovendien verkocht men er ook nog eens chocolade en
ook een speciaal bier.
Eerst
ging het over de muziek, nu komen we toch uit bij de moraal. De laatste tien
jaar, ook al voor de crisis is de strijd tegen armoede voor vele partijen een
belangrijk thema gebleken, maar het werd als onrechtvaardig beschouwd dat er
armoede bestaat, maar de armen zelf, die moeten toch ook eens de hand in eigen
boezem steken. Tegelijk is er een discussie gaande over de vraag of die grote
fortuinen wel rechtvaardig zijn. De rijken zelf zal men niet altijd aanspreken,
maar dat er zoiets bestaat als de club van 1 percenters, blijkt een schandaal.
De vraag is of deze benadering wel zo interessant is. Juist tijdens een recital
in zo een kasteeltje in de tuin van Brabant zet mij alvast aan tot een
reflectie over de betekenis van rijkdom in de samenleving.
Een
klastitularis op college, een pater jezuïet vertelde ons dat grote fortuinen
niet zomaar onrechtmatig zijn, maar al te snel fortuin maken, zegde hij, kan
wel verdacht zijn, maar of dat ook wel zo is, moet men nog altijd goed
bekijken. Toen ik in "De Toverberg" de discussies volgde tussen
Naphta en Settembrini, de eerste een door het communisme aangestoken jezuïet en
de ander een humanist die zijn lot te moeten verblijven op de berg en niet zijn
lichaam en vooral zijn geest te kunnen offeren op het altaar van de mensheid,
werd me duidelijk dat het goed verzorgde leven van Naphta, als pater wel
degelijk een goed milieu vormde om er autonoom over na te denken, maar Naphta,
zo merkte ik op, vroeg zich niet af waar de middelen vandaan kwamen waarmee hij
zo vrijelijk kon omgaan. Misschien deed hij dat wel, of stelde hij zich zoveel
vragen die hij niet van een passend antwoord kon voorzien, dat hij in een duel
een zelfmoord ensceneerde.
Kapitaal,
zo gaat de roep vandaag is niet een recht en het doorgeven aan de volgende
generatie terwijl men daarmee niet alleen de financiële baten in kaart moet
brengen, maar ook datgene wat men doet met dat geld in gedachten kan houden,
zou de herverdeling dwarsbomen. Wat men doet met (geërfd) fortuin? Het kan zijn
dat men zich libertair uitleeft of zeer Weberiaans inzet voor een bedrijf, maar
altijd weer zal men ook het eigen leven wat meer fleur geven en dan wordt het
interessant. De vele domeinen in ons land die nog goed verzorgd worden omdat
families of bedrijven die er eigenaar van zijn het een plicht achten er zorg
voor te dragen, mag men niet geringschattend bejegenen.
Op
weg naar huis, met nog die muziek van Schubert, Schumann en Chopin in mijn
hoofd, soms over elkaar buitelend, vaak mooi gearticuleerd zoals de pianiste
het bracht, bracht me bij de overweging dat de muziek ook een product is van
een samenleving en vooral een cultuur die steeds meer bereid bleek het goede
leven te koesteren en niet enkel bezig hoefde te zijn met het naakte overleven.
Het kan voorvallen dat mensen angstvallig hun rijkdom voor zichzelf houden,
maar tegelijk al eens een kunstwerk kopen of voor de goede zaak investeren in
mecenaat of sponsoring. Het statuut van kunst blijkt vandaag vooral te maken te
hebben met het lollig leven, waarbij men op de een of andere manier de gedachte
koestert dat het een recht is zich te ontspannen. Zo een recital, ingericht ten
bate van een goed doel, mag ons niet verhinderen na te denken over de betekenis
van het patrimonium en nog eens, dan is het niet zomaar zo dat bezit diefstal
zou zijn. Links komt maar niet tot het inzicht, zeker goed verzorgde
intellectuelen niet, dat die inkomens van bedrijfsleiders, ondernemers,
beoefenaren van vrije beroepen, hun betekenis hebben in de samenleving.
We
komen dus maar weer eens uit bij een loftuiting aan het adres van mensen die
met hun fortuin goede dingen doen, niet enkel investeren in KVO Oostende of
Standard, maar ook dat heeft een maatschappelijk belang, maar ook in kunsten.
Wie vandaag nog altijd zegt dat de "Belgian Dentist" alleen kunst
koopt als beleggingsinstrument, moet bedenken dat dit niet altijd goed uitpakt.
Beoefenaren van vrije beroepen en ondernemers willen hun leefomgeving
opvrolijken en reeds in de tijd van Ludwig von Beethoven zag men een
belangwekkende evolutie, want naast de fijnbesnaarde aristorcraten die niet
huiverden voor de vernieuwingen die de componist doorvoerde, kwamen ook
bourgeois in beeld en tegen de tijd dat Gustav Mahler in Wenen dirigent en
componist werd, was het de (nieuwe) burgerij die hem de kansen gaf uit te
blinken: hun soms zeer goed ontwikkelde smaak lieten de componist toe eigen
wegen te bewandelen.
Dezer
dagen klinkt, als een echo van Brel en de jaren van contestatie dat de bourgeois
er een benepen smaak op nahouden, maar dat is historisch onheus en bovendien
zou men toch moeten begrijpen, ook als men zelf als adelbrief voorlegt zogenaamd
uit de werkmansbroek te zijn geschud,
toch zelf deel is gaan uitmaken van dat beruchte proces van embourgeoisement.
De pianiste zal het me niet kwalijk nemen dat ik de herinnering aan haar
grootvader hier te berde breng, want de man was dan wel een werkman, een Franchman die in het seizoen naar
Frankrijk trok om er te gaan werken, maar een fijnbesnaard man was het wel, die
twee zonen aan de muziek schonk en een andere werd ondernemer. Of mag ik nog
eens mijn leraar in de dojo, de judozaal in herinnering roepen? als veertienjarige
ging hij aan de slag een van de tekstielfabrieken maar later haalde hij toch
maar vierde dan en op die manier zorgde hij voor een eigen studie bezorgde, een
humaniora en een universiteit van het leven te gelijk.
Elisa
D'haene volgde jarenlang pianolessen, aan de academie, thuis en in het KSO bij
haar moeder en vervolgens werd zij master aan het conservatorium te Gent, maar
het is pas nu, heb ik de indruk dat ze haar eigen traject is gaan volgen en
daardoor een groter genoegen vindt in haar muziek en er mensen mee aansteken
kan. Het is die gedachte die duidelijk maakt dat men de rol van de
geldschieters op kleine schaal moet zien, die jonge kunstenaars ondersteunen.
De zin voor perfectie kan men accepteren, als men het muziekleven maar levendig
houden kan.
Tot
slot, thuis gekomen en even kijkend naar een discussie over voetbal, bedacht ik
mij dat het toch altijd zo beklemmend moet zijn als men het eigen leven en dat
van anderen altijd weer op één enkel smalspoor wil zetten, met slechts een
obsessie, terwijl het leven zoveel rijker is als men de vele mogelijkheden
dezer dagen om het leven vorm te geven en op te vrolijken con gusto durft te
savoureren. Laten we wel wezen, die mensen met fortuinen hebben hun verdienste
en die 1 procent? Tja, wij maken hen vaak rijk door massaal hun cd's, dvd's te
kopen, maar vergeten eens naar de concertzaal te gaan waar de nieuwe
kunstenaars aan de orde komen. Onze keuzes kunnen het terrein alleen maar
opentrekken en eigenaars van architectonisch, landschappelijk en artistiek
patrimonium spelen ook hun opvallende rol. Zou in een totalitair,
collectivistisch paradijs zo een apparatsjik dan wel bereid zijn risico's te
nemen om ongewenste kunst te steunen? En mag men vergeten dat ons onderwijs
juist het KSO als een bijzondere vorm van onderwijs heeft ingericht, maar het
conservatorium tot een "ordinaire" universitaire faculteit heeft omgevormd.
Muziekonderwijs, kunstonderwijs verdient zeker aandacht van de overheid, niet
als een links hobby, maar als een bijdrage aan het goede leven van morgen. Want
alleen zo kan men regelmatig goede uitvoeringen van niet altijd zo bekende
muziek genieten.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten