Leven zonder Bach?
Dezer Dagen
Norbertijnen in het dorp
Orgelmuziek en de
dingen des daags
Het viel al vaker voor dat ik naar een orgelconcert van
Kamiel D'hooghe ging en een aantal keer schreef ik er ook over en dan denk ook
ik: zou ik niet een keertje overslaan? Maar de man viert dit jaar 85 jaar en om
allerlei redenen leek het me wel goed er toch nog eens over na te denken. Want
een mooi een concert was het wel, daar in de abdijkerk van Grimbergen, waarbij
we nog maar eens merkten dat kunst mensen een ervaring van
"enhancement" kunnen geven. Enhancement kan verbeteren betekenen, maar
het ook veredeling en dat zal niet iedereen graag horen. Het is dan ook van
belang goed aan te geven wat ik hiermee aan de orde wil stellen.
Zondagmiddag van de ring rond Brussel afrijden, Grimbergen
in en dan een goede parkeerplaats zoeken bij de abdij en de kerk die paradoxaal
genoeg altijd onvoltooid is gebleven. Maar het interieur met de pracht van de
18de eeuw, het houtsnijwerk, de beelden en schilderijen, het blijft
overweldigend en eens te meer blijkt dat een bezoek aan zo een oord veel
onthult, maar vooral veel verborgen houdt. Pas na verloop van tijd en de
verbondenheid groeit, zal men de verfijning, de zorg voor afwerking en vooral
het samenbrengen van verschillende media, beelden, schilderijen, houtsnijwerk
tot een verheerlijkend geheel. Nu kan men natuurlijk altijd beweren dat met het
vervagen van de kerk in het leven ook die kunst aan betekenis verliezen moet,
maar met Pascal Mercier moet ik altijd weer vaststellen dat ik niet zou kunnen leven in een wereld zonder kathedralen
maar evengoed wil ik dat vrijmoedig kunnen beleven en inperkingen van mijn
denken hoef ik niet, de beperkingen van mijn inzichten moet ik dan weer wel voor
lief nemen.
Bach? Elk jaar is het weer zo dat Klara een stuk van Bach op
de 1ste plaats van de top 100 zet. Enfin, wij zouden dat doen, of beter, nog al
die anderen die menen te kunnen stellen dat het derde Brandenburgs concerto of
het "Wir setzen uns mit Tränen nieder" of "Erbarme dich"
als de absolute top neer, terwijl dat onbegonnen werk is. Neem nu Preludium en
fuga in d BWV 539, dat naar de heer D'hooghe 's avonds bij de dis uitlegde,
oorspronkelijk voor viool was geschreven, zou zijn geschreven. We horen het
allicht te zelden om het echt op de hitlijst te zetten, of niet in geschikte
omstandigheden. Toen ik het opzocht op het net, heb ik het uiteindelijk niet
beluisterd, omdat orgelmuziek op de radio of uit een stereo-installatie altijd
weer een deceptie blijkt.
De organist bracht zes koralen, de zogenaamde
Schüblerkoralen, want uitgegeven door de muziekuitgever Johann Georg Schübler,
die zelf ook leerling was geweest van Johann Sebastian. De koralen brengen in
een zeer verdichte vorm de stemming van een cantate ten gehore, die Bach eerder
had uitgewerkt. Het is al bij al een vreemde muziekpraktijk, maar maakt de
musicus Bach des te intrigerender, omdat duidelijk wordt dat de men werkelijk
geen blijf lijkt te weten met zijn creativiteit, of zou het een commerciële
truc geweest zijn? Hetzelfde materiaal steeds weer recycleren? De zaak is
mogelijk dat Bach inderdaad zeer veel werk op zich nam en zijn grote gezin wilde
onderhouden, maar tegelijk zou men dan vaststellen dat zijn vondsten, ook bij
recyclage niet zo wonderlijk nieuw zouden uitpakken. Het gaat er dan om dat wij
niet vertrouwd zijn met de muziekpraktijk van die dagen.
Kamiel D'hooghe legde voor hij aan het koororgel plaats nam
om een sonate van de Hamburgse Bach, Carl Philipp Emanuel Bach te vertolken uit
dat de traditie van orgelconcerten in de abdij hoe de hele traditie van orgels in onze kerken
en dus ook in de abdijkerk wel heel erg verbonden is gebleken met de wijze
waarop men tegen de kunst zelf aankeek. Het heeft ertoe geleid dat de prelaat
van de abdij en de organist samen hebben moeten werken aan zowel het
restaureren aan het orgel op het doksaal als het koororgel. Het gaat er natuurlijk
om, denk ik dan, dat we bij tijd en wijle de hele orgelmuziek wat moe zijn, of
dat we, zoals in de jaren na WO II echt zijn geloven dat alleen technische
vooruitgang van node was. Maar de modernisering van het grote orgel dateerde
van voor WO I, toen een Brusselse orgelbouwer er een heel nieuw orgel van
maakte dat echter maar goed vijftig jaar bespeelbaar is gebleken. Door toedoen
van Monumenten & Landschappen en de orgelbouwer Potvlieghe kon men er
opnieuw een bespeelbaar orgel van maken, maar dat ook nog weinig geleek op het
werk dat Forceville en Goynaut uit 1751 hadden gerealiseerd. Het blijft
fascinerend te zien hoe complex zo een orgel wel niet is, maar hoewel we leven
in een tijd waarin we techniek, technologie beaat bejegenen, hebben we zelden
interesse voor hoe zoiets dan werkt. De orgelbouwer is een ambachtsman en voor
men steigert, dat zou nog altijd een vormen veredeling van arbeid mogen heten.
Ambachten? Bah, dat is van een andere tijd, maar het vermogen om zoiets op te
bouwen, met al die materialen en gereedschappen, dat kunnen we toch niet zomaar
als prutswerk afschrijven. Ook dit is kunde en als ik het wel begrepen heb,
zoekt men in Japan of Zuid-Afrika mensen die orgels kunnen bouwen, net omdat
men Bach en een hele cultuur wil leren kennen.
De orgelmuziek beluisteren, lijkt ook al niet iedereen
gegeven, maar eens men daar zit en omgeven door de schepping in steen, albast
en hout, die in zijn totaliteit meer is dan de som van al die fraaie
sierstukken, blijft het wel een heel overweldigende ervaring. Hoewel er
natuurlijk onderhoud geweest is en af toe nieuwe elementen zijn ingebracht,
waant men zich even in de gouden eeuw, maar slechts weinigen in Vlaanderen en
Brabant zijn ertoe geneigd die periode zo te kenschetsen. De reden is, zegt men
mij dat we er zo weinig van afweten, maar het lijkt mij, gezien de inspanningen
van historici als Hugo Soly en Chris Vandenbroucke, eerder zo dat het niet past
in de visie op onze geschiedenis. Onder meer Jan Art heeft er in zijn onderzoek
naar de herkerstening tijdens de negentiende eeuw op gewezen dat het kerkbezoek
in de tweede helft van de 18de eeuw, dus voor de politiek van Jozef II en de
afbraak tijdens de Franse annexatie eraan kwamen al sterk was teruggelopen,
maar ik weet wel dat in die 18de eeuw de zorg voor kerkgebouwen en een bepaalde
vorm van mecenaat ertoe bijdroeg dat die kerken aangekleed werden. Want in
zekere zin ademde die 18de eeuw in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden,
Duitsland en ook Frankrijk, Engeland... toch onderkennen we niet, nauwelijks
hoe belangwekkend die periode geweest is in het algemene verhaal van de
cultuur; het belang voor de filosofie is helder, maar dat lijkt me dan wel een
zeer enge kijk op de zaak. De kunsten bloeiden, de welvaart nam toe en er was
geen stad of er was wel een orkest, een kapelmeester en een cantor. Toch lijkt
men van die evolutie niet te kunnen begrijpen dat als er al veel mindere goden
in het vak waren, er toch ook een hoge cultuur is uit voortgekomen die niet (alleen)
aristocratisch was.
Luisterend naar de Fantasia in a Klein, waarvan ik mij nog
wel herinnerde het eens gehoord te hebben, vond ik hoe de jonge Bach inderdaad
veel middelen ter beschikking had om zijn inventies te verwerken en uit te
werken. Luisterend verloor ik ook de draad van mijn gedachten en dat is wat
muziek in optima forma nog het best vermag: ons even toelaten gewoon te
luisteren, zonder gedachten. Eenvoudig is dat niet, want het is een andere
tijdservaring die de muziek en dus de uitvoerder weet te bewerken. De
compositie is bekend, de uitvoering is dan altijd nog een groot avontuur. Als
daarna dan een koraal volgt die de smeekbede herhaalt "Ach, bleib bei uns,
Herr Jesu Christ" (BWV 649) dan blijft die afwezigheid hangen.
Nu kan men wel eens horen dat de bekende Toccata en fuga in
re klein (BWV 565) een paradestuk moet heten, maar Bach schreef dit nog in zijn
jonge jaren, met het oog, denken we dan te epateren. Waarom ook niet? Kunst is
toch niet altijd kleiner maken, banaal blijven? En zo een zelfstandig
kunstenaar, want hoezeer J.S. Bach ook verbonden met al dan niet prestigieuze
plaatsen, zoals Weimar en Leipzig, moeten we begrijpen dat het voor hem en
diens opdrachtgever altijd prestigieus was als de hofmuzikant of cantor kon
uitpakken met bijzondere zaken. Overigens, heeft Bach niet af en toe
kerkmeesters, ouderlingen tegen zich in het harnas gejaagd? Nu zou, aldus
Kamiel D'hooghe dit werk, net zoals de preludium ook eerst voor viool solo
geschreven geweest zijn, waarbij driestemmigheid wel mogelijk is, maar veel
vraagt van de violist. Nu, op het terrein van de exegeten zullen we ons niet
begeven.
Zonder filosofie geen vrienden? Of zonder vrienden geen
filosofie, zoals Hans Achterhuis schreef. Maar, ook de muziek verdraagt de eenzame
ervaring in de huiskamer niet altijd. Ook daar geldt: zonder vrienden klinkt de
muziek misschien wel, maar, zijn het dan geen holle cimbalen? Muziek ervaren
wekt ook, heb ik wel eens gemerkt een zekere welwillendheid op bij de
toehoorders m/v want men weet zich deel van een gelijkaardige ervaring al
blijft die persoonlijk. Tijdens de receptie in de abdij, een nieuwbouw gedeelte, de Ostzaal - genoemd naar de schilder Alfred Ost - waar men ook lezingen organiseert en andere activiteiten mogelijk maakt,
spraken verantwoordelijken van de abdij, van de cultuurraad en de gemeente hun
waardering uit voor Kamiel D'hooghe en zijn inspanningen voor het orgel, de
orgels van Grimbergen. Niet alleen de orgels droegen zijn zorg weg, maar ook
dat ze bespeeld zouden worden, zouden klinken. Evident? Ik heb de indruk dat
dit vandaag gemakkelijk uit het oog verloren worden, want de organisatie van
orgelconcerten, zoals andere muzikale avonden, middagen, aperitieven blijft
voor de organisatoren altijd weer een heikele kwestie. Nu is D'hooghe wel een
naam in de orgelwereld in Vlaanderen en daarbuiten, maar men hoort niet zo vaak
zijn naam in de brede media. Toen ik donderdag vernam dat Ring TV er inderdaad
een item aan had besteed, bleef ik na het bekijken ervan verbaasd dat
bijvoorbeeld Klara er geen aandacht aan denkt te hoeven besteden.
Het probleem is dat het muziekleven vaak geteisterd wordt
door de idee dat alleen het beste goed genoeg is, maar het zelf luisteren in
concertzalen en op andere plaatsen waar muziek gemaakt wordt minstens zo
belangrijk is. De partituur zo goed mogelijk uitvoeren, daar kan geen discussie
bestaan, maar of het werkelijk zo is dat er maar een uitvoering de beste zou
zijn, lijkt mij overroepen. Die namiddag in de abdij immers had ik nog maar
eens ervaren dat het orgel bespelen wel degelijk een grote onderneming moet
heten, waarbij men, zoals de organist zegde ook een derde hand nodig heeft en
bovendien moet de uitvoerder twee handen, twee voeten en een goed hoofd hebben.
De organist, intussen 85 jaar, enfin in de verwachting in november die
verjaardag te mogen vieren, is het wel toevertrouwd.
Na de receptie waar een aantal bekenden en ook de familie
van de organist aanwezig waren - helaas kan zijn echtgenote dit niet meer
beleven, wat ons dan weer bij de discussie brengt hoe belangrijk een goed
werkend brein wel niet is - kon het gesprek vele kanten op, maar even buiten
rondkijkend, kwamen weer bedenkingen opzetten over de betekenis van zo een
abdij in de lokale gemeenschap, maar ook en vooral voor onze cultuur.
Hemelse monniken, Aardse mannen, luidt de titel van een onderzoek
van Ludo Milis, nu blijkbaar alleen nog te verkrijgen in tweedehands en toch is
het boek van belang om alvast de Benedictijnse abdijtraditie te begrijpen voor
wat de middeleeuwen betreft. Naast de opmerkingen over de spanning tussen
instituut en charisma, laat Milis ook zien dat de abdijen in het licht van hun
voortbestaan heel ingenieus omsprongen met hun levensmiddelenvoorziening. De
gelofte van armoede gold voor hen als persoon, niet voor het instituut.
Norbertus, bisschop van Xanten in de 11de en begin 12de eeuw
greep terug op de regel van Augustinus om een leven van getuigenis uit te
bouwen en gaf daarmee zijn kritiek op de situatie van het kloosterleven in die
periode. Het verschil met Benedictus die het abdijleven zag in een traditie van
eremijten, zonder, zoals de Karthuizers zouden doen afzonderlijk in cellen te
leven, zag Norbert, in navolging van Augustinus de rol van zijn beweging in het
licht van de nieuwe tijd. Anders dan de Franciscanen en Dominicaten is het geen
bedelorde, maar het is tegelijk een meer op de wereld gericht instituut. Waar
Bernard van Clairveaux de regel van Benedictus in alle strenghei d bevestigde,
tegen de geest van de oude benedictijner orden in, waar de rijkdom van de orde
geen bezwaar vormde, wilde hij de orde de allergrootste soberheid oplegde. De
Norbertijnen zouden die soberheid niet als waarmerk kiezen, maar wel de inzet
voor stichting en onderwijs, pastorale zorg ook ter hand nemen. De witte pij?
Men moet bedenken dat de witte pij geweven is van ongeverfde wol en dus niet
anders dan een teken van soberheid kan heten. Zwarte pijen, waren dus eerder
een teken van een zekere poenigheid.
Met Norbert van Xanten is nog iets aan de hand, want hij
werd in 1124 naar Antwerpen gestuurd om er een ketterij, die door ene Tanchelm
werd verspreid te bestrijden. De man predikte tegen onwaardige priesters en
zelfs tegen de instelling van het priesterschap zelf. Vooral het afwijzen van
onwaardige priesters past in de traditie van Augustinus die al in de 5de eeuw
de ketterij van de Donatisten had bestreden. Ook zij vonden dat onwaardige
priesters geen sacramenten mochten uitdelen. Institutioneel is het handig als
men priesters niet mag aanspreken op hun onwaardig gedrag, menselijk is het
goed bekeken van Augustinus en Norbertus dat men priesters niet zomaar hun
menselijke tekorten worden verweten. Maar soms lijkt het erop dat de kerk
zichzelf op grond van Augustinus heeft afgeschermd tegen kritiek aan het adres
van priesters die apert in de fout gingen. Tot de dag van vandaag is dat
dispuut in de kerk, waar ook andere bestrijders van de kerk en Rome, de Paus
dus, op hamerden dat priesters vaak onwaardig bleek hun ambt naar behoren uit
te voeren omdat hun gedrag niet strookte met hun woorden, niet naar behoren opgelost:
men houdt soms te lang mensen de hand boven het hoofd die misschien beter terug
zouden keren naar de lekenstaat. Maar aan de andere kant heeft men leken nooit
over deze kwestie onderhouden, zodat mensen, leken nogal graag bereid waren hun
priester met roddels te omgeven, ook als daar geen grond voor was. Vandaag valt
het op dat wij leken voor priesters niet meer de achting kunnen opbrengen die
ze als mens wel eens verdienen, omdat ze zonder voorbehoud en zonder het eigen
gemak voorop te stellen zieken en eenzamen gaan bezoeken. Wij leken?
Natuurlijk, wie niet gelooft hoeft de priester niet in zijn ambt of als
ambtsdrager te erkennen, maar het zou toch van tolerantie getuigen als men hen
niet precies om hun roeping zou minachten. Aan de andere kant, bedenk ik mij,
moeten ze dan wel iets willen betekenen voor leken, maar dat is een lang en oud
verhaal.
Nu de RKK in Europa, het oude Europa nog weinig aanhang
lijkt te hebben en zo die er is, de neiging blijkt te hebben te kiezen voor
soms extreme standpunten, zoals het heraanknopen bij de oude Mechelse
Katechismus of het weigeren te erkennen dat de wet die de toepassing van
Abortus of Euthanasie regelt voor een aantal mensen een goede en wenselijke
zaak is, terwijl vele tegenstanders van de RKK zich te gemakzuchtig beroepen op
oude kritieken, soms aanvaardbaar maar lang niet altijd, komt een mens voor een
dilemma te staan: hoe kan men het waardevolle van die traditie bewaren en nieuw
leven inblazen zonder opnieuw te verzinken in een moeras van morele
superioriteit? De betekenis of het ontbreken van zinvolle bijdragen vanwege de
kerk aan de samenleving alleen toeschrijven aan de feilbaarheid van mensen,
c.q. de bedienaren, pakt nogal zwak uit omdat men blind blijft voor de bijdragen
van kerk, geloof en doctrine, maar ook de praktijk, ondermeer via de abdijen die
men niet kan ontkennen. Van de leprozerieën tot de zielenzorg, er zitten
gunstige en andere aspecten aan vast. Mijn houding noemt men wel eens
dubbelzinnig, omdat ik geen partij zou kiezen voor of tegen de kerk, maar het
is precies het bewustzijn van die zeer lange geschiedenis, waarin kerk en
samenleving vaak op gespannen voet stonden met elkaar, dat het mij moeilijk
maakt met een cahier de doléances te
volstaan, want de zegeningen zijn er ook. Zoals de kerk mensen gekraakt heeft,
heeft ze er ook velen de kans gegeven zich te ontwikkelen. Soms waren er
dorpspapen en prelaten die de leer belangrijker achtten dan de mensen met wie
ze van doen hadden, maar er waren er ook die vervolgens de leer zelf gingen
onderzoeken en al eens met originele antwoorden durfden te komen. De muziek die
Kamiel D'hooghe met zoveel overtuiging ten gehore bracht, die niet katholiek
was, maar toch de orde van de katholieke kerkdienst, eucharistie wist te
ontwikkelen, zou wel eens kunnen wijzen op wat aan het einde van de achttiende
eeuw in Holland en allicht ook Duitsland aan de orde was: niet langer de leer
of de vorm, de praktijk waren van belang, maar ook de wens een welwillende
gemoedsrust aan de dag te leggen. Na de Restauratie zou de kerk in Vlaanderen
niet zomaar haar rol in de schoot geworpen krijgen, want anders dan we nu aannemen
heeft de kerk tussen 1834 en 1960 wel degelijk veel geïnvesteerd in mensen en
middelen en lange tijd ook kunnen overleven in weerwil van de groeiende
kritische houding bij leken, ook binnen de kerk. Pas na 1980, toen de leegloop
van de kerk een feit bleek en de seminaries een na een de deuren sloten, bleek
dat de kerk niet echt meer over voldoende middelen te beschikken om mensen te
mobiliseren.
En toch, net omdat een terugkeer naar vroeger tijden niet
meer kan, zal men opnieuw beroep dienen te doen op charisma, maar ook op
artistieke vormen, die leken en wijdelingen, priesters en bisschoppen kunnen
meenemen in het verhaal. Dat is niet zomaar belangrijk voor de kerk als
zodanig, maar misschien wel voor de samenleving, mits de kerk dan bij mogelijk
succes niet zou hervallen in de oude zonde van de morele superioriteit. Muziek
kan dan de zeden verzachten.
De orgelmuziek die Kamiel D'hooghe ten gehore bracht, zal
ook zachtjes wegdeemsteren, als er geen organisten meer zijn en geen kerken
waar die muziek uitgevoerd wordt. Maar dan zal ook al dat fraais verdwijnen,
dat echter nooit alleen maar museale waarde kan hebben of zich laten herleiden
tot het niveau van weetjes: wanneer werd de abdij van Grimbergen opgericht (1128
en wel door Norbertus zelf)? Welke leefregel volgt men? Wie leidt de orde en
hoe staat die tegenover de kerk? En wat hoe kan de abdij van Grimbergen nu nog
functioneren? Daar wordt het dan wel zeer stil en ware er niet de orgeltraditie,
ik zou het ook niet weten.
Men kan nu wel menen, heiden als ik ben geworden - hoewel,
velen zullen hieraan twijfelen - dat het onze zaak niet is, maar de
vaststelling hoe velen zich met Jonathan Israël beroepen op een visie op de
18de eeuw die veel enger is dan waartoe de observaties toelaten te besluiten,
merk ik dat vandaag vele vragen, over het artistieke en het esthetische, maar
ook het ethische en onze kennis der dingen van natuur en cultuur onbehandeld
blijven. Hebben we daartoe een autoritaire kerk nodig? Geenszins, maar ook geen
blind navolgen van en wetenschappelijk determinisme. Ons menselijk handelen en
denken is niet voorspelbaar verbonden aan een brein dat we nog niet geheel
doorgrond hebben opdat zingeving en bewustzijn, vrijheid en
verantwoordelijkheid zomaar op de schop mogen. Het menselijke leed dat de
kerkelijke autoriteit aangericht heeft, lijkt nu voldoende om mensen met hun
zorgen en problemen in verband zingeving in de kou te laten staan: want als men
het niet wetenschappelijk kan verwoorden, bestaat het niet... want moreel
consulenten kunnen finaal nauwelijks beroep doen op zoiets als spiritualiteit,
al is die ook, zoals Leo Apostel het aantoonde best mogelijk in een atheïstishe
benadering van de wereld.
De (orgel-)muziek van Bach speelt ook een opmerkelijke rol
in de roman "het Kralenspel" van Hermann Hesse, die een vorm van
cultuur beschreef waarvan na lectuur moet besluiten dat die steriel geworden
is. Vandaag, nu de orgelcultuur nog wel levendig is in een kring van getrouwen,
maar niet altijd meer het grote publiek blijkt te bereiken, terwijl de
liturgische rol van het orgel ook uitgespeeld is. Het orgel en de complexiteit
van de uitvoering vormt daarbij een paradigma voor de wijze waarop Hesse denkt
dat men eens met zowel wetenschappelijke inzichten als muzikale thema's zal
omspringen. Bij het horen en beluisteren van de muziek, uitgevoerd en beleefd
zonder media, behalve het orgel kwam het
me voor dat de kunst van Bach zich tot een meer vitale benadering leent dan het
eindeloos herhalen van de frases. Maar dan hebben we wel nood aan een blijvende
en vitale uitvoeringspraktijk. Kamiel D'hooghe leidde zijn opvolgers op en
moeten maar hopen dat het verhaal doorgaat, want hoezeer men de Barok, hoezeer
men Bach ook vereenzelvigt met wiskunde, contrapunt en fuga, want daar was hij
een vernieuwer, toch zal men de muziek er niet bij uit het gehoor verliezen.
Na het concert van Kamiel D'hooghe kreeg ik alvast de
ervaring opnieuw dat zo een abdijkerk, een kathedraal wel degelijk een bijdrage
kan leveren aan het goede samenleven, in de mate dat we ook de muziek die er
gespeeld wordt laten binnendringen, niet enkel in ons hart, maar ook in ons
denken, ook als we ons een wijle terugtrekken in het nunc stans. Tijdens de
maaltijd naderhand bleek het gesprek voor de gevierde een moment van delen van
zijn welbevinden. Zonder vrienden geen muziek, het blijft altijd weer zo.
Eens thuis bedacht ik mij dat die bekende Toccata en Fuga wel een bravourestuk mag heten, het blijft naklinken en ook nog eens de geest verblijden, ook al kan men er geen woorden bij bedenken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten