Conservatief denken als avontuur
Recensie
Het blijft sjacheren en
proberen
De charme van onzekerheid
Jelle Dehaen. Het Conservatieve
Denken. Gesprekken met Herman De Dijn,
Theodore Dalrymple, Thierry Baudet, Paul Cliteur & anderen. Met een
voorwoord van Bart De Wever. Uitgeverij
Houtekiet 2015. pp. 229. Prijs: 19,99 €
De wereld is niet perfect,
mensen zijn niet perfect en het meeste werk van mensen ontbeert de
ontegensprekelijke indruk van perfectie. Meer nog, we ervaren vaak dat wat
perfect oogt in wezen niet echt kan zijn. Toch horen we te pas en te onpas het
woord perfect vallen, over wat mensen vinden dat het moet zijn, wat ze doen,
hoe ze zijn, perfectionistisch dus. Het kan een obsessie wezen, maar vooral is
het een waan.
In de kunst heeft zich dat op
een merkwaardige manier een weg naar de oppervlakte gevonden, de onvrede met de
wereld en het leven zoals het is, in gebruik van brute vormen, in vergankelijke
materialen, in kaalheid ook. Aan de andere kant zien we een commerciële
ontspanningscultuur die vooral die idee van perfectie wel gestand doet, met
gladde, volmaakte klanken, geluiden vormen. De spanning tussen kunst en kitsch?
De gedachte dat men de volmaaktheid niet kan realiseren leidt tot minimal art
en andere uitdrukkingen van ontgoocheling en afwijzing terwijl kamp en kitsch
net de illusie van perfectie uitspelen. Playboy-meisjes dus, waar niets aan te
verbeteren valt, maar ze blijven beelden, ruiken niet, voelen niet en blijven
ons wel eens bezoeken, maar verder komt men niet.
Deze uitwijding laat toe de
inzichten van de auteurs in het gesprekkenboek over "het conservatieve
denken" te plaatsen in de tijd die we nu beleven. Thierry Baudet weet er
een mooi woord voor te vinden, voor de kunst die velen als afstotelijk vinden,
geldt dat de makers en het publiek iets delen dat we als zelfhaat zouden kunnen
omschrijven, maar Baudet noemt het oikofobie. Intellectueel uit zich dat in het
voortdurend lankmoedig de welwillende bejegening van de "metoiken"
als norm te proclameren, in de kunst het onhoorbare, het afschuwelijke vooruit
te schuiven als iconen van de tijd en verder, tja, het plebs met de nodige
neerbuigendheid diets maken dat ze het absoluut niet begrepen hebben.
De discussie over de natiestaat,
zoals Baudet die voert, kan ik niet onderschrijven, omdat ik denk dat zijn
geloof dat staten voortdurend bilaterale akkoordjes kunnen maken en de eigen
soevereiniteit handhaven, niet tot een nieuwe realiteit zou leiden, waarbij de
machtsverhoudingen minder helder aan de orde zouden komen, dan in de EU het
geval is - de weging van stemmen der lidstaten laat kleine lidstaten boven het
eigen gewicht te boksen. Voor de burgers in Europa kan een sterkere
verwevenheid van de bestuurlijke, economische instellingen maar ook van de
culturen wel degelijk een positieve uitwerking hebben, met dien verstande dat
dit niet tot een versmelten van die vele landsaarden tot een soort, wellicht
Angelsaksische eenheidscultuur mag of kan leiden. Hier speelt denk ik juist de
oikofobie wel een bijzondere rol, want wie de eigen cultuur te hoog inschat zou
alleen maar als grenzeloos geborneerd aangemerkt kunnen worden. Het kan ook
anders, net omdat we nu niet kunnen weten hoe dat concerto van stemmen tot
bijzondere harmonieën, fugatische frasen en contrapunctische samenklank kan
leiden en dan hebben we het nog niet over de maatvoering.
In deze, het thema van de
maatvoering klinkt de stem van Herman De Dijn helder door: de maakbaarheid, de
noties van managementscultuur en professionalisme, maar ook dus vloeibare
waarden, waarbij ik er altijd weer de indruk aan overhoud dat men in feite maar
waarden erkent in de mate dat ze voor de belijder goed uitpakken. Herman De
Dijn laat verder zien dat die vloeibare waarden ook tot mateloosheid leiden,
voor zichzelf. Dat verhaal van die
vloeibare waarden brengt hem bij de vaststelling dat hoezeer we ook greep
willen krijgen op het eigen leven, de politiek op de samenleving, er altijd een
prijskaartje aan hangt, dat we doorgaans negeren. In zekere zin zegt de
conservatief niet dat we niet iets hoeven na te streven, wel dat waar we naar
streven altijd onbereikbaar blijft en dat men daar vrede mee kan hebben.
Natuurlijk, zoals Theodore
Dalrymple het dan afschildert, daar kan een weldenkend mens niet mee over de
weg, want die stelt vast, zoals Dehaen opmerkt, dat die weldenkende mens meent
dat men de arme, marginale en asociale mens niet zo heel veel kan verwijten.
Toch komt het me voor dat de onderscheiden gesprekspartners in dit boek zich wel
bekennen tot een hoge mate van
autonomie, maar geen van deze mensen gelooft in de wenselijkheid van een
sociaal contract, laat staan dat zo een sociaal contract aan ons samenleven ten
grondslag zou liggen.
Het gaat er niet om dat alleen
wie zich zou inlaten met zo een maakbaarheidsideaal zou nadenken, want al deze
deelnemers die hun bijdrage leveren, maken duidelijk hoe moeilijk het is een
ideaal te formuleren dat niet ergens afbreuk doet aan het genie van individuele
personen en van de menselijke soort. Wel is het zo dat men daartoe wel
aanzetten moet krijgen. Maakbaarheid versus cultuur? Zou dat de tegenstelling
zijn? Of de idee dat sommige mensen vinden dat ze best weten hoe de samenleving
eruit zien zou? Maar vergeten, vragen anderen zich dan af, zij niet dat een
samenleving een levend proces is, waar mensen lang niet altijd hetzelfde
willen, hetzelfde verwachten? Maar een ander aspect van het debat zoals Jelle
Dehaen het middels zijn vragen en de gesprekspartners het stellen, mag men ook
niet uit het oog verliezen: waar komt het paternalisme nu vandaan? Sinds mensenheugenis
ligt de bron van dat paternalisme bij de gezeten burgerij, bij de arrivisten
die menen dat hun weg de beste en de enige zou zijn. Deze groepen zijn ook nog
eens een keertje conservatief, klinkt het dan duidelijk, maar zou die aanname
wel hard te maken zijn?
Het opvallende is dat bij het
lezen van het boek dat Jelle Dehaen uit de gesprekken puurde, blijft dat
conservatieven niet zo licht voor een gat te vangen zijn, want elk geeft een
eigen uitwerking aan wat toch een gemeenschappelijke sokkel mag heten: het
sociaal contract, de maakbaarheid, het offeren aan de algemeenheid van
persoonlijk welbevinden... dat laatste is merkwaardig voor wie zich nog iets
van de nasleep van Mei '68 herinnert, het mee heeft beleefd. Want zo rond 1980
stonden progressieven overduidelijk voor het beschermen van deviante individuen,
als Jotie 't Hooft of Roland Van Campenhout... en al die krakers, al die
voorstanders van vrije wietconsumptie. Vandaag zien we dat politici van Links
soms zeer nudging optreden en mensen
hun eigen foute keuzes niet vergeven. De rede? Of is het een hang naar een al
te uitgebreid verzekeringsbestel, waarbij alles aan risicoanalyses onderworpen
wordt. Maar gaat er iets mis bij het parachutespringen, het duiken in de
Oosterschelde of in de Rode Zee, bij het klauteren op K2 of andere bergen in de
Himalaya, dan wil men dat falen voorkomen. De prijs van eigen keuzes? Die
betalen we niet graag (meer)
Het valt op dat deze
onderscheiden deelnemers aan het gesprek het tragische van het leven wel
onderkennen en dat vinden we dezer dagen niet meer betamelijk. Onheil moet
voorkomen worden, onheil moet men afweren, maar het gevolg is dat in
verschillende toonaarden vastgesteld werd dat mensen, jonge mensen dezer dagen
minder bestand lijken tegen de stormen van het leven. De opvoedingspraktijk zou
volgens De Dijn en Dalrymple, maar ook Baudet mensen steeds minder weerbaar en
onafhankelijk maken. Ik denk dat er wel degelijk ouders zijn die hun kindjes
niet op de achterbank laten opgroeien, dat er ouders zijn die wel een eind
bewust afzien van een maximalisatie van het inkomen, ten bate van de bloedjes
van kinderen. Is dat een cultuurpsychologische keuze, dan blijkt dat het
politieke debat er alleen aandacht voor heeft als men daarmee mogelijk misbruik
van overheidsmiddelen kan voorkomen. Ouders moeten werken, liefst alle twee en
terwijl in Vlaanderen, op dit ogenblik de werkgelegenheid en tewerkstelling
opvallend gunstig uitpakken, dat wil zeggen dat men hier en daar niet meer het
personeel vindt dat men zoekt. De discussie over wat werk en arbeid, zinvol
bezig zijn kan betekenen is wat ook in dit boek aan de orde komt, maar politiek
vaak irrelevant wordt genoemd. De financiële kant van de zaak is van belang,
maar of het alles bepalend kan zijn, onderzoekt men niet afdoende.
Maar wat wil de conservatief
nu eindelijk? Jelle Dehaen heeft er geen moeite mee te onderkennen dat men het
niet in een tweet kan laten weten. Maar als men kijkt naar intellectuelen als
Jacques A.A. Van Doren, Tony Judt en het latere werk van Michel Foucault, dan
merkt men dat wat men meent te begrijpen als "progressief" misschien
ook niet zo helder is. Wel helder is dat progressieve denkers menen dat we de
samenleving moeten opvatten als een sociaal contract, waarbij we met elkaar
zouden kunnen bepalen wat we eraan geven en wat we ervoor terug ontvangen. Maar
dat lijkt me bepaald mercantiel, do ut des, ik geef opdat gij zou geven. Altoos
heb ik al een stil vermoeden gehad dat ook progressieven bepaald religieus uit
de hoek kunnen komen.
Toch staat een conservatief
die even nadenkt niet met de rug naar de toekomst en wellicht miste ik dat het
meest in dit boek. Uiteraard kan men bij Ronald van Raak lezen hoe een
Thorbecke op zeker ogenblik een conservativisme ontwikkelde dat inderdaad ook
utopisch mocht heten. Maar Jelle Dehaen en de gesprekspartners geven er zich
wel rekenschap van dat men de weg maar beter niet kan verliezen, maar tegelijk
mag men ook wel meenemen, dat het ontwikkelen van een visie op een betere
samenleving voor conservatief denken geen taboe is, alleen weet men vooral dat
het betere de vijand van het goede kan zijn.
De toekomst denken impliceert
voor het conservatieve denken dat men geen procrustesbed als norm hanteert,
meer nog, er zijn wel waarden, inzichten, maar wat de normen betreft waaraan
mensen moeten beantwoorden, loopt het zo te zien wel los. Progressieven, denk
ik dan, zijn er net op gebrand normen voor te houden. Maakbaarheid en
perfectie, terwijl nog iets anders buitenbeeld blijft: de bereidheid ergens aan
te werken, zonder altijd een vast model voor ogen te hebben.
Een paradox? Men houdt er niet
van en toch vrees ik dat het probleem daar gebonden is, want de maakbaarheid
als een weg naar perfectie, zelfs volgens vastgelegde procedures kan men niet
echt willen. Conservatief denken betekent ook dat men niet houdt van
voorgekauwde antwoorden. In die zin denk ik dat Johann Thorbecke niet helemaal
paste in het beeld dat men van hem in herinnering wil brengen. Zo wilde hij
kunst subsidiëren zonder de kunstenaars op te leggen wat er uit hun koker moet
komen. Of nog, de conservatief staat niet weigerachtig tegen het onverwachte,
maar hij of zij kent zich het voorrecht toe iets te waarderen of net niet.
Net die paradoxale verhouding
tot het werkelijke, zowel vanwege conservatieven als vanwege progressieve
geesten moet ons dus wel bezig houden. Maar tegelijk kan men bij Herman De Dijn
merken dat dit niet hoeft te lijden tot een keiharde concurrentie, meer nog,
het conservatieve denken bij De Dijn lijkt me bepaald humaan, humanistisch. Dat
we niet alle interventies in deze recensie opnemen, zal sommigen misschien
ergeren, want een recensie moet volledig zijn. Zelden heb ik volledige en
volkomen recensies gelezen, maar ook kan men in deze vorm ook niet het hele
boek weergeven, ook al omdat een zogenaamde samenvatting lang niet altijd de
hoofdzaak weergeeft. Daarom ben ik erop uit u aan te zetten dit boek te lezen.
Want volgens de brede media hoeft men er geen aandacht aan te besteden.
Verwacht het onverwachte, maar recensies in de brede media zijn al te vaak zeer
voorspelbaar. Of zoals Mia Doornaert wel eens zegt, de afwijzing van
conservatieve benadering van de samenleving, de tijd en de mensen, laat een
hele hoop benaderingen onoverdacht en zo verliest men overduidelijk kansen.
Elk van de gesprekken in dit
boek verdient aandacht, niet omdat men het ermee eens, is maar bijvoorbeeld de
visie van Elisabeth Kantor over onderwijs en cultuur dan wel wat Gregory L.
Schneider over Nixon, Reagan en de Busch-dinastie te vertellen hebben, verdient
aandacht op zich. Het blijft evenwel zo dat visies over hoe we in het leven
kunnen staan en met de omstandigheden omspringen niet vooraf bepaald kan
worden, maar dat we zelf wel het vermogen ter beschikking hebben erover na te
denken, of vooruit te denken. Maar dat conservatief denken geen avontuur zou
wezen, wordt door Jelle Dehaen en zijn gesprekspartners mooi gedemonstreerd.
Toch zal men in de brede media vergeefs zoeken naar inhoudelijke belangstelling
voor dit werk.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten