Oneigentijdse lyriek van Patrick Lateur
Kleinbeeld
Een bevreemdende avond
¨
![]() |
Ik kon geen afbeelding vinden van de bloemlezing, maar goed, ook deze bundel kwam aan bod. |
Vroeger hoorde ik wel eens
iets van Patrick Lateur, ik zag in de boekhandel zijn bundel "de speelman
van Assisi" liggen, gedichten over en omtrent Francesco, de koopmanszoon
die de armoede zocht en een mysticus werd. Maar hij dichtte ook over Ravenna en
bewoog zich in de Catacomben in Rome. Hij probeert Wiertz in woorden te vatten
en nog zoveel meer. Maar zijn gedichten blijven wat gedichten misschien wel
horen te wezen, evocaties van het leven, toen en nu, om iets van de condition
humaine te verwerken.
Gent blijft een bijzondere
stad, omdat ik er school liep en de universiteit als alma mater wist te
waarderen. Maar in Gent staat ook een statig hotel waar de Koninklijke Academie
voor Nederlandse Taal- en Letterkunde gevestigd is en waar men de laatste paar
jaar opnieuw nogal wat activiteit mag beleven. De KANTL heeft de deuren
opgegooid en dat mag men wel aan de grote klok hangen.
Maar wat zou men naar een
dichter gaan luisteren? Het blijft opvallend dat men van dichters performers wil maken en toegegeven,
iemand als Tom Lanoye kan het wel, maar Lateur en Lanoye, het zijn twee
werelden, twee vormen van lyriek en poëzie die best naast elkaar kunnen
bestaan, maar het lijkt erop dat recensenten vaak uit een vaatje tappen, maar
Patrick Lateur lijkt dat wel aan zijn laars te lappen. De vertaler van de
Illias is zeer vertrouwd met de oudheid, maar hij is tevens als weinig anderen
bereid zijn geloof, zijn katholieke geloof in de rijmelarij te betrekken. Zou
rijmelarij pejoratief overkomen, ik denk dat de gedichten van Lateur juist
daarin uitblinken dat ze nog eens de metrische mogelijkheden van de taal laten
zien en vooral horen. Dat ze vormvast zijn, heeft overigens ook wel betekenis.
Ik besefte gisteren nog maar
eens hoe weinig we nog hebben meegekregen van rijmschema's, versvoeten,
alexandrijnen en wat al niet meer. Helemaal waar is het ook niet, want als men Sophocles
leest of Ovidius, Homeros of wat toen op college nog van Griekse dichters
hebben gelezen - vergeten dus, maar zo gaat dat natuurlijk, helaas - dan komen
die metra wel aan bod en ook de vorm van de dichtregels. Het was en blijft een
taal die niet gewoon op de markt gebezigd werd of wordt. Zelf heb ik de kans
gehad een paar chansons, gedichten in het Oud-Frans te lezen en ook Molière kon
bekoren, net als Cyrano de Bergerac. Het is en blijft dan een feest iemand dat
zo te horen voorlezen dat het gaat klinken, botsen en rommelen maar aan het
eind heeft men er plezier van.
Karamellenverzen schrijven,
het blijft wel eens leuk, ook kreupelverzen moeten kunnen, maar ik denk dat er
een poëzie en lyriek mogelijk is, die niet voor alledaags gebruik vatbaar is en
toch grote betekenis kan hebben. Je had de Tachtigers, zoals Lodewijk van
Deyssel en Herman Gorter, ja die van het Mei-gedicht, die een nieuw geluid
introduceerden en weg wilden van de gekunstelde versjes en stijve harken
rederijkers. Ze wilden absoluut modern zijn, maar tegelijk waren ook zij nog
wel geworteld in die traditie. Voor zover ik er iets van heb begrepen, gingen
ze met moderne middelen en gedachten de literaire traditie te lijf en vonden
inderdaad nieuwe uitdrukkingsvormen. Maar ze breidden ook het territorium van
de dichter uit, die niet langer hoefde te blijven putten uit de klassieke en
gecanoniseerde topoi.
Zelf vatte Patrick Lateur zijn
lezing over eigen werk aan met een lang citaat van Italo Calvino, waarin deze
uitlegt dat de dichter het straatrumoer niet mag buitensluiten uit zijn
werkkamer maar er tegelijk niet in mag blijven steken. Straatrumoer als echo.
Het geeft aan wellicht dat de dichter, Calvino en ook wel Lateur, niet
verslaafd willen zijn aan de kleine spelingen van het lot, waaruit wel eens fijne
lyriek kan geput worden, zonder daarom afwezig te zijn. De dichter vertelde
verder en liet ook blijken bij de lezing van zijn eigen kwatrijnen dat hij via
de poëticale oefeningen orde wil brengen in de chaos en wat gebroken is weer
heel maken. Tegelijk ziet de dichter nog iets anders aan de orde komen, de
vraag hoe we met traditie omgaan. Traditie mag geen museum van fossielen heten,
kregen we te horen en dat werd dus een mooi moment, want Patrick Lateur meent
dat men de traditie moet begrijpen als iets dat overgedragen mag en kan worden.
Het komt dezer dagen wel vaker
aan de orde, dat we niet zo om die traditie moeten geven, want de wereld is
veranderd, maar toevallig is nu in Rome een paus aan het werk die de gedachten
van Franciscus niet enkel mooi en inspirerend vindt, maar ook nog eens het
navolgen waard. In de eenvoudige taal die de paus graag hanteert, al is het dan
in het Italiaans, wil hij mensen aanspreken in hun leefwereld en toch niet door
die leefwereld gegrepen worden. Maar tegelijk is Rome, de Sint-Pieterbasiliek
het tegendeel van de wereld van de catacomben, waar christenen liturgische
schuilkerken hadden, omdat ze vervolgd werden, maar, zo liet de dichter
verstaan, groeide de kerk tegen 313 - in hoc signo - een heersende institutie,
gesteund door de keizer en de keizer steunend.
Het is een oud zeer dat de
kerk van een vervolgde gemeenschap een leidende instantie kon worden. Nu lijkt
de cirkel zich enigszins te sluiten, want in onze contreien is het christendom
als religie op de terugweg maar ook verdwijnt daarmee een grote traditie, die
de kerk als wereldlijke macht vorm gaf, dat wil zeggen, binnen de kerk
ontstonden vele kamers en kapellen met eigen kenmerken die elkaar ook nog eens
gingen beinvloeden. Maar inzicht daarin verdwijnt snel en zo te zien
onherroepelijk. In die zin geeft Patrick Lateur blijk van een zin voor het oneigentijdse
en is het dat niet wat we verwachten van dichters? Oneigentijds te wezen.
De beelden uit de catacomben,
uit Ravenna en ook de fresco's van Giotto waarin die het leven van Franciscus
van Assisi uitbeeldde en Lateur vond het wenselijk ons te laten delen in de
ambivalente kijk waarmee hij telkens
weer naar Franciscus kijkt: ongeloof over de keuzes die hij maakte en dat leidt
zo te zien tot bewondering, maar tegelijk, valt te overdenken, dat men zijn
keuze voor de armoede niet begrijpen kan. Hij kan het niet en ik kan me daar
iets bij voorstellen, vooral omdat we ook de bekende scène zagen - ook aan
Giotto toegeschreven - van Franciscus die afscheid neemt van zijn vader en
daarbij al zijn klederen aflegt.
Op de terugweg naar huis,
merkte ik dat ik erover bleef tobben, in de tram en dan de trein, want het
thema armoede is dezer dagen een belangrijk thema geworden, al leven we in een
van de rijkste samenlevingen die de geschiedenis kende en daarbij mag opgemerkt
worden dat velen deel hebben aan die rijkdom, niet enkel een kleine elite van
kooplieden. En dat is wellicht wat Patrick Lateur ook bedacht moet hebben als
hij het had over de moeilijkheden die hij heeft met het armoede beleven bij
Franciscus, want de kerk toen was zowat een bankier en een economische macht
van eerste orde. Vandaag zien we mensen strijden tegen armoed?
Tijdens zijn uiteenzetting
leidden de woorden mij naar Michel Foucault die aan het eind van zijn leven een
mooie reeks lezingen gaf in het Collége de France over het waarheid spreken,
waarbij hij aangaf hoezeer de cynische filosofen en de pilaarheiligen op een
manier verder gingen dan het waarheid spreken. Franciscus als mysticus was ook
iemand die ver ging in het beleven van zijn ideaal. Maar we begrijpen dat we
van de kranige strijders tegen armoede niet zoveel inzet en rechtlijnigheid
mogen verwachten, want ze leven namelijk in een welvarende samenleving en
moeten zich kunnen vertonen in de wandelgangen van de macht, om invloed uit te
kunnen oefenen.
In Tegenstroom, heet de
bloemlezing van de lyriek die Patrick Lateur schreef en dat kan best een goede
titel heten, want zijn gedichten gaan niet over wat hijzelf zomaar aanvoelt,
maar wat de wereld om hem heen heeft bewogen in zijn eigen beleven. Keert hij
zich dan af van wat de Tachtigers, wat latere dichters hebben betracht, de
ultieme expressie geven aan de diepste impressies van de wereld om hen heen of
van zichzelf? Het gedicht dat hij schreef bij een doek van Pieter Paul Rubens, "De marteling van de heilige Livinus", bleek meer te wezen dan praatjes bij een plaatje, want al werd het in opdracht geschreven, laat het zien hoe het persoonlijke toch aan het licht komt. Patrick Lateur zette op woorden wat een indrukwekkend doek bij hem beroeren kon. Sint-Lievens-Essene had hem die opdracht gegeven en we weten hoeveel men erop tegen heeft dat gedichten bij een gelegenheid geschreven worden, maar hier leek het wel te lukken. Intussen bedacht ik mij dat we ooit gehoord had over de acephale heiligen, martelaren dus die met hun hoofd onder de arm liepen.
Eenmaal thuis keek ik nog even
naar Bas Heijne die voor ons op zoek is naar de volmaakte mens en de avond in
Gent kreeg opeens een andere betekenis. Nu is Bas Heijne zelf wel bekend met
poëzie en literatuur, maar de dromen van sommigen, om ons het eeuwige leven op
aarde te geven, moeten inderdaad ook wel met de nodige achterdocht benaderd te
worden. Dan laat Patrick Lateur wel zien dat we de echo's van het straatrumoer
best niet negeren, maar we proberen dichtend de wereld te denken, zoals die
zich aan ons ontplooit.
Ik kan dus best het genoegen
van zo een poëzieavond met u delen, maar besef wel dat men er ook ontvankelijk
voor moet zijn, dus ook met het afzetten van de hoed, het ophangen van de
overjas ook dat straatleven even vergeet. Heb ik niet veel aandacht besteed aan
de gedichten zelf, dan komt dat voort uit de gedachte dat men maar beter zelf
die bundel kan lezen. In tegenstroom leven? Oh ja, zalmen die tegen de stroom
inzwemmen, maar daar gaat het niet om, denk ik. Wel het bewustzijn dat men als dichter
vooral dat aandragen wil dat we in het dagelijkse jachten wel eens vergeten,
negeren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten