C'est le ton qui fait la chanson
Brief
Aan Sam de Graeve
over het waarderen van een literair oeuvre
over
l'écrivain-imposteur
Brugge,
17 mei 2015
Geachte heer Sam de Graeve,
U vertelt over Jef, dé Jef Geeraerts die
ik ooit zag op de boekenbeurs, omringd door groupies en ander schoon volk,
terwijl hij zich begaf naar een voor het betere volk voorbehouden
gebruiksgedeelte van de boekenbeurs, waar weinigen mochten komen, behalve
exposanten, uitgevers, schrijvers, journalisten en hun genodigden. Zelf had ik
er ook voor een keertje toegang toe en ik kon observeren hoe mateloze verering
een ziel vernietigen kan.
Die observaties hebben me ongetwijfeld gesterkt
in mijn omzichtigheid levende schrijvers met egards maar toch niet beaat te
benaderen. Overigens speelde toen al mee dat ik vond dat niet altijd de beste
paarden de haver kregen. Nu denk ik, wat wijzer geworden mag men wanen, dat in
de literatuur precies de veelheid aan de orde is. Natuurlijk is iemand als
Erwin Mortier uitgesproken promiscue in zijn verering voor oude schrijvers,
maar als het over Hugo gaat, Hugo Claus, Gerard van het Reve of nu Geeraerts,
telkens is zijn adoratie monomaan, telkens weer op het goede moment, bij het
doodsbed. Nu ja, mocht ik Henri Troyat nog eens ontmoeten, ik zou wellicht ook
wel even moeten terugdeinzen, om niet aan enige blanke en beate verering ten
onder te gaan, maar het zou volstaan, denk ik, me anderen te herinneren, zoals
Marcel Pagnol, Françoise Mallet-Joris, Stendhal en dan nog die hele bibliotheek
om te beseffen dat hij wel waardering en respect verdient, maar geen beate verering.
Ook uw in memoriam voor Jef blijkt nog maar eens uw mateloosheid en uw neiging
tot exclusiviteit die de literatuur noch de literator passen. De monomanie in
het Vlaamse literaire wereldje komt me behalve walgelijk ook provincialistisch
voor, maar dat zal u wel niet over uw kant laten gaan.
En toch, als ik terug kijk op mijn reis
doorheen de vlakten, de moerassen en soms glooiende en dan weer steile flanken
van de Parnassus waar literatoren zich menen thuis te mogen voelen, dan merk ik
hoe sommigen het zelfs bestaan voor zichzelf nog een eigen pilaar op te richten
maar er tevens voor zorgen dat ze er niet eenzaam moeten toeven. Ach wat, de
metaforen mogen overtrokken heten, ik moet maar terugkeren naar de mooiere
metafoor van de republiek der letteren. Misdaadauteurs hebben er ook een
plaats, soms zelfs een prominente, zoals Umberto Eco, maar het hangt er maar
vanaf welke grensovergang men treft om er een kijk op te krijgen. Sommigen
kiezen voor de dokters- dan wel keukenmeidenromannetjes, maar soms kan dat tot
iets bijzonders leiden. Anderen willen alleen de grote namen, de bekende en
erkende meesters.
Waartoe ik behoor? Ik heb misschien, als
puntje bij paaltje komt ook een vrij exclusieve smaak mogen ontwikkelen, maar
tegelijk denk ik dat ik mij van beate verering heb weten te onthouden, al
vervalt eenieder wel eens in zonde, zij het alleen maar in gedachte. Maar als
ik gewoon naar dat prieeltje kijk, waar de Nederlandse letteren hun onderkomen
hebben gevonden, dan merk ik dat er veel is dat ik inderdaad niet gelezen heb,
of na een eerste kennismaking terzijde heb laten liggen. Anderzijds zijn er
auteurs die me echt wel aanspreken en blijven aanspreken. Neem nu Anna Blaman?
Waarom is zij vergeten... Merkwaardig genoeg liep ze voor op auteurs als Boon
en Claus, als het erom ging het erotische te verkennen, niet schaamteloos, wel
zonder schaamte of schroom, maar zoekend naar wat het leven ons fataal kan
brengen.
Gelukkig is er de Digitale Bibliotheek der
Nederlandse Letteren, waar men heerlijk en gratis kan grasduinen, gedichten
vinden en gesprekken over literatuur. Een gesprek, twee boeken lang, van Albert
Westerlinck met Gerard Walschap, verdient wel enige aanbeveling, al kan men wel
eens een zeker onevenwicht ontwaren, namelijk dat Westerlinck zeer met
argumenten ingesloten bedenkingen aandraagt en dat Walschap soms monosyllabisch
op antwoordt. Toch laat het de lezer toe iets van gemoedsbewegingen en
inzichten van Walschap te vatten en in zekere zin de sfeer van de tijd, toen
televisie nog jong was en men ook literatuurgewijs nog wel wilde introduceren
in het oeuvre van een schrijver. Nu heb ik Walschap in twee tijden, misschien
zelfs drie tijden ontmoet en diens oeuvre verkend. Het gaat niet om
ontmoetingen met de persoon, maar met de schrijver, zoals die van het blad
oprijst en groter is dan een mens kan zijn.
Toen ik jong was, werd Houtekiet hoog
geprezen en iets later vond ik in de huisbibliotheek "Markens Grøde"
- hoe het groeide - en vond een opmerkelijke verwantschap. Maar erover spreken
ging niet best, want men kende dat werk van Knut Hamsun wel, maar hij zou
verdacht zijn, wegens zijn sympathieën voor het nazisme. De man was evenwel al
oud, zeer oud, toen Noorwegen bezet werd door de Wehrmacht en bovendien had hij
op dat moment al heel wat beleefd. Dezer dagen is men minder haatdragend
tegenover de heer Le Corbusier. Nu, ik kon Houtekiet wel genieten, al ontging
de veertienjarige wat de 30-jarige echt wel kon genieten. Maar de frisse
ontmoeting van de veertienjarige bleef de latere lezer bij. In een blad, Bibem,
schreef ik over Walschap, Rebel en missionaris dat in 1990 was verschenen. Ik
denk nu nog dat men toen al last had het werk van Walschap te waarderen.
Maar leest men het gesprek van Westerlinck
met Walschap over "Zuster Virgilia" en je merkt gewoon hoe zo een
uitgesponnen gesprek de lezer kan inspireren. Over de absolute wens van dat
meisje om een volmaakte godgewijde maagd te worden, gaat het dan, maar ook dat
de tegenstelling die tussen broer Robert - atheïst en het positivisme genegen -
en zus Alberta, zuster Virgilia die even hard gelooft in God en het hem gewijde
leven de wederzijdse toewijding niet verbreekt, verbreken kan, dat geeft aan
hoe ver en hoog Walschap wilde reiken en het over het voetlicht wist te brengen.
Het schrijven aldus Walschap gaat verder dan het beschrijven, waarmee we weer
uitkomen bij de opmerkingen van Johan Huizinga over de literaire verschraling
in Nederland aan het begin van de vorige eeuw. Maar ook anderen hadden het over
de blinde kopieerlust van het leven. Ik vind dat een mooie benadering van het
verschil tussen literatuur en lectuur.
Overigens, bij het lezen van Blindgangers,
door Joke Hermsen geschreven, kwam me die vraag bezoeken, of zij niet te dicht
bij de realiteit was gebleven, maar alleen al de compositie van de roman laat
zien dat het met kopieerlust, laat staan blinde kopieerlust gelukt was. Ook bij
andere schrijvers, zoals Kundera, zoals Didier van Cauwelaert en nog maar eens
Françoise Mallet-Joris, ziet men dat. Want bij mijn tweede kennismaking met
Walschap had ik een soort expeditie in de Franse en de Duitse letteren achter
de rug en met Walschap ontdekte ik Eduard Du Perron, Menno ten Braak en
Couperus, herontdekte ik ook Streuvels en Buysse en herlas ik Herman Teirlinck.
Het was het moment, mede door Kafka en Zweig te lezen, dat ik tot de nogal
naïeve vaststelling kwam dat de eigen republiek der Letteren, de
Nederlandstalige echt wel waardevol mocht heten. Maar er zijn poortwachters die
dat besef niet toelaten. Toen had je net de nawerking van enkele mooie jonge
Goden, dat wil zeggen, Lanoye noch Brusselmans waren nog mooi te noemen en
goddelijk allerminst. Maar wie ergens in diezelfde periode "La plage
d'Ostende" van Jacqueline Harpman las, zal opmerken dat er nog een andere
literatuur leeft en roert en beweegt.
Onderweg van ergens hoorde ik Kurt van
Eeghem op de radio, over zijn ontmoetingen met Jef Geeraerts en plots viel het
alles in de plooi, want uit de radio klonk een bescheiden verhaal, waarin de
verteller niet zonder monkellach de schrijver portretteerde, zie je en dan kan
het net wel, omdat het om ontmoetingen gaat, niet om beate verering. Het was
het laatste stukje in de puzzel, maar elke keer, zo zal men zien, zal men deze
schrijver grote verdienste toekennen en de andere, tja, die doet er niet toe.
De veelheid, diversiteit, verschillende toonaarden, accenten, perspectieven,
dat is toch waar het om gaat in de literatuur: Thomas Mann schreef dokter
Faustus, Klaus Mann schreef Mefisto, beide over dezelfde periode, dezelfde
problematiek en toch zo verschillend wat de compositie aangaat en de inventie.
Klaus schreef over zijn ex-zwager, Thomas over een ingebeelde tijdgenoot.
Beste Sam De Graeve, het is de toon die de
muziek maakt en soms kan men zowel de maat als de harmonie missen, omdat men
alleen maar loftuitingen wil uiten. Kurt van Eeghem weet hoffelijk om te gaan
met zijn vrienden, maar ook met zijn luisteraars en dat geeft een wel zo
ontspannen sfeer.
vale et salve,
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten