Wat is structureel beleid tegen armoede
Kritiek
Het parlement joelt en woelt
Het
armoedebeleid
Het bestel dat na WO I en
vooral na WO II snel uitgebouwd werd, waarbij mensen verzekerd werden tegen
ziekte, tegen werkeloosheid en een pensioen waar ze goed van zouden kunnen
leven, verdient het goed onderhouden te worden en betaalbaar te blijven. Het is
een zegening van deze tijd waar we niet aan voorbij kunnen. Tegelijk blijkt men
vooral de onvolkomenheid ervan in het vizier te nemen en wil men de armoede de
wereld uit. De definitie van armoede blijkt daarbij een hefboom voor een
permanente mobilisatie.
Niemand wil arm zijn, dat mag
ook duidelijk zijn, maar redenen waarom mensen het niet breed hebben zijn
doorgaans een mengeling van vele omstandigheden en altijd zal het ook wel om een
heel specifiek verhaal gaan. De legioenen van de armoedebestrijders en
-onderzoekers hebben de zekerheid dat ze altijd 15 % zullen vinden die het minst verdienen.
Sommige zullen nog verder afzakken, anderen zullen met de hulp van naasten en
door eigen inspanningen een beter leven realiseren. Maar ze zullen er ook veel
zelf aan doen, soms vergeefs. Armoede heeft vele oorzaken, waarbij men wel eens
graag de eigen verantwoordelijkheid veel nadruk meegeeft, maar vaak is er
sprake van tja persoonlijke en algemene omstandigheden.
Bij de aanpak van armoede
ontgaat het de armoedebestrijders wel eens dat armoede een abstractum is. Als
ik mij Hannah Arendt voorstel in Parijs, in 1938-1939 dan denk ik zowel aan de
strijdbare vrouw die met zionistische jongerenorganisaties werkt in Parijs en
Palestina, met haar man droomt van en vooral werkt aan wat ze een betere wereld
vinden. Maar in mei 1940 worden beiden, Joodse vluchtelingen voor de Nazi's
opgepakt door de Franse overheid en hij komt in een kamp bij Parijs, zij wordt
naar Gurs getransporteerd. De maanden van miserie, tot en met haar aankomst in
New York, in het najaar van 1940 of begin 1941, met de hulp van Fransen,
Spanjaarden en vooral een Amerikaans burger en een aantal diplomaten, helpen
haar uit de klauwen van het monster te blijven, maar de ellende van deze vlucht
en gevangenschap heeft haar meer getekend, denk ik dan, dan ze zelf wilde
erkennen. Haar kritiek ten aanzien van de Nazi's en de communisten, het
Stalinisme - haar eerste en haar tweede man waren meer dan zomaar fellow
travellors - die ze samenvatte en onderzocht in " de oorsprong van het
Totalitarisme" en waar ze niet een historisch onderzoek op tafel legde,
maar een visie op wat totalitarisme kon zijn, probeert men dezer dagen vooral
te zien als een soort dwaling van de politieke denker die ze wilde zijn. Via
een onderzoek van het antisemitisme en het imperialisme komt ze bij het
totalitarisme, dat universaliteit nastreeft en wereldheerschappij. Maar
belangrijk is verder dat het een beweging is, eerder dan een regime, terwijl de
idee van een hiërarchische samenleving zoals autoritaire regimes dat
verwerkelijken aan een totalitaire beweging vreemd is. Want totalitaire
bewegingen streven een totale overheersing na zonder grenzen.
Als het niet historisch mag
heten, dan heeft Arendts onderzoek na de belevenissen van haar verbanning en
vlucht naar de VSA het onmiskenbare voordeel een eigentijds fenomeen grondig
onderzocht te hebben. In die zin komt ook de gedachte op de voorgrond dat de
totalitaire beweging de vernietiging nastreeft van de werkelijkheid zoals die
is en van de sociale structuren, instituties zoals de familie, de buurtschap,
de staat...
Voor Arendt die later in haar
leven zou zeggen dat ze niet zomaar loyaal kon zijn aan een natie, haar Natie,
het Jodendom, of het Joods zijn, waren die instituties . In "de oorsprong
van het totalitarisme" besteedt ze het eerste deel aan het antisemitisme
en legt ze uit dat in de middeleeuwen Jodendom een misdaad was, die men kon
bestraffen, maar dat aan het einde van de negentiende eeuw, als gevolg van de
ontwikkeling van de Natiestaat en van de emancipatie van de Joodse bevolking
binnen die natiestaten joodse mensen dwong tot excellentie en
uitzonderlijkheid. Maar in de Natiestaat kon een jood zijn niet van een misdaad
beschuldigd worden, maar werd het wel een ondeugd, die men moest wegwerken. Zo
interpreteert zij ook de Affaire Dreyfuss, de kapitein die valselijk van
verraad en spionage werd beschuldigd en door toedoen van intellectuelen als
Emile Zola vrij gesproken werd, als een blijk van Franse voorlijkheid. Dertig
jaar voor de Shoa een aanvang nam, voor de Nazi's de samenleving van parasieten
wilde bevrijden, waren de Fransen al toe aan een eerste stap: Dreyfuss was een
verrader, spion en onpatriottisch omdat hij joods was. De feiten hoefden dan
niet geheel uitgezocht en argumenten à décharge hoefden niet aangedragen.
Het probleem is, denk ik, dat Arendt
de wonde legt op aspecten van de moderniteit die we niet graag onder ogen
nemen. Destructie van het bestaande? Het is een van de scherpste problemen van
de moderniteit, omdat het modernisme de pretentie vooruit stelt van dominantie
over de natuur, over de omstandigheden en over allen. Dat dit strijden kan men
de principes van de Franse revolutie, lijkt men niet altijd goed onder ogen te
zien, want vrijheid en dominantie strijden nu eenmaal, dacht ik.
Daarom blijft het van belang
te begrijpen dat al voor de Franse Revolutie haar ontwikkelingen en
verwikkelingen kende, er in de geesten, maar ook in de praktijk in andere delen
van Europa elementen voor een burgerlijke en in het domein van de rechtsorde
egalitaire samenleving in opbouw waren. De bourgeoisie in het Frankrijk van
Voltaire en Diderot emancipeerde door eigen toedoen en mede dankzij beleid van
Louis XV en merkte onder Louis XVI dat ze alweer het gelag voor wanbeleid
vanwege de oude elites zou mogen betalen en vooral voor de unfaire belastingen
die niet opgebracht werden door de oude en de nieuwere adel. Door het volk mee
te slepen konden ze de oude elites opzij schuiven, maar door enkele
scherpslijpers werd de bourgeoisie zelf het slachtoffer van de revolutie: meer
dan de aristorcraten waren het bourgeois die onder de guillotine stierven. Het
ging dan ook om de tegenstelling tussen enerzijds de Jacobijnen en Robespierre
die op basis van de ideeën van Jean-Jacques Rousseau de heilsstaat wilde
oprichten en alle bestaande sociale structuren vernietigen tegenover de
Girondijnen die een sociale dynamiek wilden op gang brengen en vooral de
rechten van bezitters en industriëlen wilden bevestigd zien. De Girondijnen
zijn voor velen in de vergetelheid geraakt, omdat ze niet hard genoeg tegen de
koning waren en al evenmin de samenleving grondig wilden hervormen.
Anno 2015 blijven er geesten
geloven in het vernietigen van bestaande structuren en de rechtvaardigheid te
doen zegevieren, maar het is een rechtvaardigheid die zich weinig aan de
individuele omstandigheden van mensen wil gelegen laten. De rechtvaardigheid
moet structureel zijn, ook al zou er geen draagvlak voor zijn. Want laten we
wel wezen, geeft Venezuela niet op schrijnende wijze het beste argument om die
benadering van mens en samenleving af te wijzen? Een zeer rijk land, maar
afhankelijk van de revenuen van de petroleum, die nu al helemaal niet meer
doorsijpelen tot bij de mensen in de straat. Alle basisbehoeften lijken
verdwenen uit de winkelrekken en wie kon, heeft het familiale vermogen al lang
naar veiliger oorden gebracht. Maar naar men mij zegde is ondernemen geen
pretje.
Moet men dan aanvaarden dat er
arme mensen zijn onder ons? Zou men het
een schrijnend probleem noemen, een blijk van fundamentele onrechtvaardigheid,
dan bestaat het risico, valt te vrezen, dat het antwoord eenvoudig moet zijn,
maar het probleem van armoede in de verschillende landen van Europa komt voort
uit zowel de wijze waarop we een en ander organiseren en ook wel
cultuurpsychologische evoluties. Men weigert te onderkennen dat Theodore Dalrymple
in "Life a the bottom" precies hier veel aandacht voor heeft. Men
verwijt aan de andere kant neoliberalen, een obediëntie waar Dalrymple zich
niet toe zou bekennen, dat het van het marktdenken en het managementsdenken een
systeem heeft gemaakt, wat klopt, maar wat in genen dele met het oude
liberalisme van het laisser-passer veel uitstaans heeft, alleen al om die
reden, dat de oude liberalen aan de natiestaat bouwende oog hadden voor
maatschappelijke noden, dus ook voor mensen die in armoede leefden. Alleen
vinden we vaak genoeg voorbeelden van inhalige bourgeois die hun werkvolk
uitbuiten en de dienstmeisjes bezwangeren, waarna ze in armoede terecht zouden
komen. Die verhalen waren er, maar het kwam ook voor dat zo een dienstmeisje
effectief in haar dienst ook sociale opgang kon maken, een beter leven kon
uitbouwen, gewoon omdat ze bijdehands genoeg waren. Vergeten we niet dat Tomas
Masaryk, dr. Masaryk die van 1919 tot 1935 de eerste president was van het
onafhankelijke Tsjecho-Slowakije, weliswaar niet uit een arbeidersgezin kwam -
zoals Wikipedia weet te melden - maar uit een gezin van dienstboden in dienst
van adelijke heren. Maar de jonge Masaryk lijkt wel wat op Abe Lincoln, de
schrijnwerker die jurist werd. Alleen, zoals Wikipedia aangeeft, behoren tot
een arbeidersgezin zou alles verklaren. Masaryk mocht studeren, trouwde met een
Amerikaanse en gaf zijn lange leven geleidelijk zelf vorm. Was hij van
oorsprong arm? Zijn vader was koetsier en bode voor een adellijke familie, maar
was dat ook geen garantie op een stabiel leven? Zoals arbeiders in de grote
industriegebieden in Europa ook geleidelijk de charme ontdekten van een
weldadige stabiliteit.
Anno 2015 blijft men beweren
dat men de strijd wil opnemen voor het proletariaat, maar de arbeiders van
weleer zijn burgers of in het idioom van links kleinburgerlijke benepen figuren
die wel voor het Vlaams Blok wilden stemmen. Er is armoede in de samenleving,
maar armen hebben misschien nog het minst van al behoefte aan structurele
maatregelen. Wat mag dat wel zijn, structurele maatregelen? Onteigening van
vermogens ten behoeve van de armen, via de staat en aanverwante instellingen.
Hoeveel zal dat manna de armen bereiken en zal hen dat in staat stellen een
beter leven te leiden?
Een andere benadering kan erin
bestaan, krijgt op het terrein vaak vorm door mensen de kans te geven met
mensen in penibele omstandigheden aan de slag te gaan, financiële problemen
structureel op te lossen door hen opnieuw tot enige zelfdiscipline te brengen.
Marli Huijer heeft in haar essay "discipline in tijden van overvloed"
niet per se de armen aangesproken, maar haar visie rond het organiseren van het
eigen bestaan, het durven uitbesteden van bepaalde aangelegenheden en toch zelf
mee de regie in eigen handen te houden, kan voor mensen in moeilijke
omstandigheden persoonlijk zeer verreikend de kwaliteit van het bestaan
verbeteren.
Alleen zal men dat ideologisch
niet als structureel bestempelen, maar eerder praktisch en zonder gevolgen op
langere termijn, waarbij men bewust het gegeven negeert dat dit voor de
betrokken personen best verrijkend mag heten. Want vanuit zo een ideologische
benadering heeft men geen zicht op de particuliere oorzaken van armoede, zowel
in het geval van wat men dan mooi "generatiearmoede" noemt als van
mensen die om allerlei redenen, gaande van echtscheiding tot ziekte en
problematisch gedrag, omdat men de structuren voor ogen heeft staan en de
blinde vlek negeert. Nochtans zijn er heel wat organisaties die door de
overheid erkend werden en subsidies krijgen om net de weerbaarheid en de
veerkracht van personen in benauwende omstandigheden bij te staan.
De aanleiding voor deze
reflectie vormt het actualiteitendebat in het plenum van het Vlaams Parlement
(13 mei 2015) over armoedebestrijding en het discours van SP-a en groen, maar
ook de positie van mevrouw Fransen, van CD&V, die terecht wees op de
ongewenste neveneffecten van beleid, zoals het feit dat er sprake is van een
mattheuseffect, waardoor rijken meer krijgen en armen ontnomen wordt. Maar als
het structurele maatregelen zijn...
Het punt waar we toch wel eens
goed over moeten nadenken is hoe men mensen die het zwaar hebben en ook nog
eens arm zijn met groot beleid kan helpen. De arbeiders van weleer zijn
gelukkig goed afgekomen, maar er zijn er altijd die het niet breed hebben om
allerlei redenen. Maar de pogingen van links om zich van de strijd tegen
armoede te bedienen, terwijl anderen gewoon proberen er iets aan te doen. De
arbeidersklasse is verkruimeld, zegt men mij, want men kan hen niet zomaar meer
terug vinden in allerlei sociologisch onderzoek. De werknemers in de chemie
zullen er ook een ander bestaan op na houden dan werknemers in een klein
bedrijf, al kan hun arbeidsvreugde, van die werknemers in een klein atelier
waar keukens op maat gemaakt worden, vreugde in de arbeid er best wel zijn.
Toen ik Herman De Leeck eens
hoorde, door toedoen van Vlaanderen Morgen, merkte ik dat hij begreep dat
armoede oplossen of de ultieme rechtvaardigheid realiseren botste op vele
praktische bezwaren en hoewel hij in zijn analyses methodologische accuratesse
van primordiaal belang achtte, begreep hij ook dat een breed uitgerold beleid
noch zou verhinderen dat mensen ten onrechte gebruik zouden maken van de
voorzieningen (het matthaeuseffect) en er dus beter van zouden worden, terwijl
anderen, rechthebbenden, er net weinig van zouden profiteren. In discussies
hierover vond onder meer wijlen Chris Vandenbroecke dat men het systeem wel eens
zou kunnen overbelasten zonder de gewenste resultaten te zien.
De discussie in het Vlaams
Parlement naar aanleiding van enkele maatregelen voorgesteld door mevrouw
Homans, onder meer dus het verstrekken van 1 euromaaltijden en het organiseren
van het ophalen van onverkocht gebleven verse groenten en andere bederfbare
waren. Ook wilde de minster verder ertoe bijdragen dat jongeren die nu tussen
de mazen van het vallen als het om sportbeoefening in clubs gaat of over
culturele vorming of de jeugdbeweging, vanwege de bestaansonzekerheid van de
ouders, vanwege gerelateerde problemen zoals een zwak zelfbeeld en
kwetsbaarheid, wat ook als gevolg kan gelden. Men mag niet vergeten dat
voorheen de lagere school diende als een filter om een aantal talentvolle jongeren
- uit niet bevoorrechte klassen - vele kansen te geven, maar soms was de
schoolmeester niet zacht voor wie achterbleef. Al kan dat verschillen van
schoolmeester tot schoolmeester, waarbij ook de directie en de inspectie hun
richtlijnen gaf.
Uit de inzichten van Herman
Deleeck heeft men wel eens afgeleid dat men de democratisering van het
onderwijs diende te bevorderen, maar of hij ook vond dat men de curricula
daarvoor overhoop te gooien had, is mij niet duidelijk. Laten we dus maar
vooral onthouden dat er mensen in bestaansonzekerheid leven, het lastig kunnen
hebben om zelfs eenvoudige wensen uit te voeren en daarbij voortdurend door het
publieke discours bevestigd worden in een passieve rol: het is onze schuld
niet. Dat klopt, maar men kan mensen ook versterken door hun weerbaarheid en
veerkracht aan te spreken. In of vanuit het parlement zal dat niet helpen, maar
wel mag men van groen en rood verwachten, van links dat ze niet blijven menen
dat de armoede het gevolg is van het kapitalistisch bestel of van een
onvolkomen democratie. In hun benadering blijken deze volksvertegenwoordigers
even stigmatiserend als de dames die 120 jaar aan weldadigheid deden, onder het
hoge beschermheerschap van Leopold II.
Men heeft een wettelijk
instrumentarium nodig, men heeft instellingen nodig om mensen die het moeilijk
hebben in de mate van het mogelijke opnieuw vooruit te helpen of, indien dit
apert onmogelijk is, een zo goed mogelijk bestaan toe te staan, maar dat zal
men finaal in de directe leefomgeving organiseren, niet van bovenaf. Onderlinge
solidariteit onder mensen mag men overigens niet ontkennen, want die bestaat
wel degelijk, al blijkt het wel eens moeilijk, denk ik, daarop beroep te doen.
Want het laatste puntje wat me opviel in het debat waren de emoties in het
debat, niet ten aanzien van de mensen om wie het had moeten gaan, maar om het
feit dat de andere, uiteraard dus de rechtse minister Homans, zo kil zou zijn.
Net zij kon ondanks moeilijkheden in haar jeugd toch een mooi leven uitbouwen.
Neen, we moeten als samenleving attent blijven voor mensen die veel ontberen en
financieel niet rondkomen, ook al doen ze hun uiterste best, maar we moeten ook
niet geloven dat dit alleen met bijstand kan, van overheidswege. Alleen, ons
onderwijs heeft een bepaald weldadige emanciperende pedagogie achter zich
gelaten en bovendien vindt men nog steeds dat bepaalde beroepen geen achting
waard zijn.
Het blijft bedenkelijk dat
partijen zich van sociaal beleid bedienen en mensen die het nodig hebben dat er
vormen van ondersteuning zijn, als schild hanteren om hun tanende
aantrekkingskracht te handhaven. Het gaat om mensen en soms moet men door
moeilijkheden, soms gebeurt het dat allerlei instanties zonder omzien mensen
verpletteren tussen de raderen, maar ook dat komt niet aan bod. Het is niet
omdat de wetgeving er niet is, maar omdat de instanties die het kunnen, vaak
niet goed weten hoe ze mensen opnieuw op weg kunnen helpen. Kinderbijslag,
sociale tariefiëring van diensten, van musea ... soms kan het zeer nuttig
wezen, maar zoals de goedkope tickets voor musea wel eens laten zien, mensen
komen er niet zo gauw. Het matthaeuseffect blijft een gevaarlijke klip die men
doorgaans niet ziet, waardoor geld wegstroomt dat beter aangewend had kunnen
worden. Tegelijk kan het legistieke acrobatenwerk de goede werking van nuttige
instellingen in het gedrang brengen. Want wetgeving verdraagt niet teveel
uitzonderingen en specificiteit, zonder dat het een hoop administratieve
overlast bezorgt. Maar dat lijkt de fractie van John Crombez niet te deren.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten