Geschiedschrijving als kaleidoscoop
Reflectie
De geschiedschrijving en
het begrijpen
Van de geschiedenis
![]() |
Thucydides, een van de grondleggers van een geschiedschrijving die ook beredeneerd wil zijn. |
Een uittreksel uit een essay
van David van Reybrouck over een foto van twee ouder wordende heren met een zo
verscheiden levensloop als Koenraad Tinel en Simon Gronowski noodzaakt het weer
eens na te denken over wat we met de beschikbare kennis van het verleden
aanvangen. In een discussie op het forum van de krant DS verweet men mij dat ik
geschiedschrijving en de studie van de geschiedenis enig belang en gewicht wens
toe te schrijven. De reden zou zijn dat we überhaupt niets leren uit de
geschiedenis, wat klopt, omdat we soms moeilijk vatten wat er werkelijk gaande
was. Maar tegelijk merkt men dat toen Slobodan Milosewic Kosovo wilde zuiveren,
de Nato, met op kop Clinton en Madeleine Albright die al enkele jaren, als kind
in Belgrado had geleefd, toen haar vader daar Tsjecho-Slowakije
vertegenwoordigde, een militaire actie opzet omdat Milosevic onschuldige
burgers uit hun huis verdreef en er via de VN vanwege Rusland geen steun te
verkrijgen was. Toen was er geen olie in het spel of bestaande conflicten. Het
was zelfs, strikt genomen, een zaak van binnenlandse aard voor Servië. Dat dit
daar kon lukken en niet op andere plaatsen, zoals in Syrië nu, 15 jaar later,
moet ons aandachtig maken voor de geopolitieke realiteit, maar ook voor het
vermogen van de gemeenschap van naties om het optreden van een dictator tegen
de eigen bevolking te stoppen. U had onvermogen verwacht? Dat klopt, maar toch,
in theorie biedt het handvest van de Verenigde Naties alle instrumenten om de
Veiligheidsraad te mandateren tegen zo een dictator op te treden. In Lybië is
het mogelijk gebleken, maar zoals men weet kan men niet onverkort tevreden zijn
over het resultaat. Aan de andere kant, eens een dictator weg is, ontstaat een
politieke leemte die men niet zo gauw met democratische instellingen en vooral
een dito ingesteld bestuur kan opvullen.
Het blijft mij verbazen dat
mensen vinden dat geschiedschrijving van geen belang zou wezen, maar aan de
andere kant moeten we wel een onderscheid maken tussen een geschiedschrijving
die bepaalde doelen diende na te streven, bijvoorbeeld een ideologisch verhaal
of een aantal rechten op derden te staven. Men verwijst dan naar de
geschiedschrijving van de negentiende eeuw, maar die streefde nu net na komaf
te maken met een historiografie die op mythes was gebaseerd – al vangt de
kritische teksteditie en zelfs het pogen verhalen beter van argumenten te
voorzien al een paar eeuwen vroeger aan, in de Renaissance. Als dat zo was, dan
merkt men dat die zogenaamde mythes wel eens redelijk adequaat bleken als het
om het beschrijven van de werkelijkheid ging. De strijd tegen Filips II die
vanuit de Nederlanden gevoerd werd, werd in de negentiende eeuw door
vaderlandslievende romantici historici wel wat opgeleukt, maar de grote lijnen
werden wel verrassend sporend met de werkelijkheid zoals die naderhand aan het
licht kwam door degelijk onderzoek.
Als we zouden kunnen leren van
Julius Caesar, Cicero of Marcus Aurelius, wat zou dat dan wezen? Maar men kan
dezelfde vraag stellen over het optreden van Filips IV de Schone of van Winston
Churchill; in elk geval kan er weinig twijfel over bestaan dat de wereld, de
mogelijkheden van bestuurders behoorlijk gewijzigd is. Ook ten aanzien van
binnenlands bestuur zou men kunnen zeggen dat het moeilijk valt Louis XIV of
Hendrik VIII, Johan de Witt te vergelijken met bestuurders van deze tijd. Toch
ligt daar niet de leerwinst, om even een pedagogische term te prikken.
Gegeven de informatie die we
hebben over bijvoorbeeld de veertiende eeuw, waar er toch wel een paar
conflicten geweest, maar de voorstelling van Barbara Tuchman is me altijd
vreemd voorgekomen. De Waanzinnige veertiende eeuw kende mensen als Jacob van
Artevelde en Bertrand du Guesclin die vooral rationeel waren. Of wat te denken
van Dante Alighieri? Vertrouwd was hij
met het bankwezen van die tijd en met de handel op Brugge, maar ook schrijver
van La Vita nuova en van een zich ontwikkelend zelfbewustzijn als persoon te
kunnen optreden. Het werd de ontwikkeling van de Renaissance en de Verlichting,
die vandaag tot soms eigenaardige vormen van zelfbeschikking heeft geleid, maar
ook aanvaardt de samenleving, of moet ik zeggen, aanvaardde de samenleving tot
voor kort grote vrijheden in het persoonlijke leven? De kwestie is dat we na de
grote emancipatiegolven van de negentiende en twintigste eeuw een soort
terugkrabbelen opmerken.
Tegelijk is de samenleving in
die afgelopen veertig jaar, na het begin van de grote crisis van de jaren 1970,
die nu vergeten lijkt, grondig in beweging gekomen. De arbeidsmigratie
veranderde in een blijvende migratie en toch duurde het nog twintig jaar voor
men echt begreep dat dit voor de autochtonen, zeker in armere wijken, misschien
lastig werd. Men heeft toen zonder meer gezegd dat die mensen de situatie maar
dienden te aanvaarden, als het niet anders kon zou dat kwaadschiks gebeuren.
Intussen zijn we weer bijna 20 jaar verder en merken we dat de nazaten van die
migranten pas opvallen als het fout gaat. Natuurlijk is het zo dat we ook
merken dat er een nieuwe godsdienst in onze contreien wortel heeft geschoten,
op een vreedzame wijze. Mensen lijken zich wel eens te storen aan de bereidheid
van de bestuurders om bepaalde wensen van de nieuwe medeburgers al te
gemakkelijk in te willigen. De religieuze boodschap wordt ernstig genomen en
vooral de orthopraxie zorgt voor problemen, zoals het dragen van
gelaatsverhullende klederdracht. Merkwaardig is dan weer dat het kan voorvallen
dat mensen die de Islam niet negatief willen bejegenen en nog minder de
moslims, wel aanstoot nemen aan de voedingsvoorschriften, de verplichting halal
vlees te eten. Joden en moslims moeten het beleven dat hun voorschriften over
de juiste slachtwijze door dierenrechtenactivisten worden afgewezen als
onterend of dieronwaardig.
Wat kan kennis van de
geschiedenis en van de geschiedschrijving hier bijdragen aan een beter inzicht.
Duidelijk is dat we moeten begrijpen dat godsdiensten ontstaan in tijden
waarover we niet altijd goed ingelicht zijn, meer nog, over die tijden weten we
doorgaans pas iets als via religieuze praktijken een en ander helder wordt
gesteld. Over de ontwikkelingen in het Jodendom die tot de redactie van de
verschillende boeken van het oude testament hebben geleid, weten we nog altijd
niet voldoende om te begrijpen waarom er zoveel aandacht aan reinheid werd
gehecht en hoe voedselvoorschriften daartoe konden, zouden bijdragen.
Godsdienstwetenschappers menen
wel eens dat het hun kennisdomein is, maar historici hebben de lastige
eigenschap verschillende facetten van culturen te onderzoeken en daar hoort nu
eenmaal ook de religie bij. Natuurlijk kan het alleen maar baten als historici
en godsdienstwetenschappers met elkaar praten. Jaren, decennia heeft men
gepleit voor multidisciplinair onderzoek, maar doorgaans leidde het ertoe dat
men het eigen domein verder ging afschermen, ondermeer door een eigen jargon te
smeden, waardoor derden er moeilijk bij konden. Toch merkt men wel eens dat we
vandaag in een samenleving met hoog opgeleide mensen weinig ten gronde weten
over de wijze waarop het christendom het product is van een diepgaande
verwevenheid met stromingen die in de tweede en derde eeuw in het Romeinse Rijk
hun gang gingen en elkaar beïnvloeden. Het christendom werd een uitgepuurde
vorm van deze verschillende stromingen, bijvoorbeeld in de vorm van rituelen en
symbolen, maar meer nog in de concepten die men wilde hanteren. Er is het
neoplatonisme, met de idee van de emanatie, waarbij het hogere zich uitstort in
het lagere.
Uiteraard kunnen we dat
vandaag afdoen als metafysica en vooral speculatieve filosofie, maar men kan er
niet omheen dat dit denken, dat dus mee de grondslagen vormt van het christendom
vaak opnieuw naar boven kwam en zelfs in stromingen die niet direct christelijk
willen zijn, zoals de theosofie haar betekenis blijft behouden.
Men kan ook nadenken over de
betekenis van het manicheïsme in onze cultuur, dat in verschillende stromingen
aan de orde komt, waarbij het goede, dat zijzelf vertegenwoordigen uiteindelijk
het kwade, de andere zal vernietigen. Ook de inzichten van de gnosis, hoe
moeilijk ook te beschrijven of er de kenmerken van te geven hebben hun invloed
gehad en soms gehouden in het christendom – de gnosis valt overigens volgens
sommige auteurs niet altijd tot onderscheiden van het neoplatonisme, maar
eerder kan men de band zien met mysteriegodsdiensten. Een goed voorbeeld van de
betekenis ligt in de tekst die we kennen als het corpus hermeticum. Moet men
dan accepteren dat de geschiedenis van het christendom niet zo eenvormig is men
gemakshalve wil aannemen en dat de
veelvormigheid eerder regel dan norm was? Dat de religie de samenleving
beïnvloedde zal men gemakkelijk aannemen als het om de foute invloeden gaat,
terwijl gelovigen de kwalijke affaires, zoals de vernietiging van de Albigenzen
liever op rekening schreef van de Franse koning dan van de Paus. Ketterij was
per slot van rekening ook voor het wereldlijke bestuur vaak lastig. De roman
van Umberto Eco, De naam van de roos, blijft
in die optiek interessant omdat de semioticus laat zien, behalve in het
hanteren van de Apocalyps als handleiding voor de moorden, ook in het verhaal
over de fraticelli en andere episodes in het Italië van de veertiende eeuw wel
degelijk doorwerken. De wijze waarop de waarheid ontdekt wordt door William van
Baskerville verschilt danig van die welke de inquisiteur hanteert. Onze kijk op
de inquisitie komt voort uit wat we weten over Alva en de eis van Filips II dat
de Nederlanden katholiek zouden blijven. Dat is maar deels gelukt en had te
maken met het feit dat de kerk zelf aan geloofwaardigheid had ingeboet. Maar
volgen we het spoor van het Calvinisme in de Republiek, dan kan men niet voorbij
aan de druk van sommige dominees, die men als contraremonstranten in
herinnering houdt, hoe de eigen vrije wil van de mens totaal onderschikt zou
zijn aan de genade van de Here God, zonder dat die rationeel, redelijk
beargumenteerd kan of hoeft te worden.
In tijden waarin we ervan
uitgaan dat dergelijke religieuze twisten van elke zin gespeend zijn, zou men
wel kunnen bedenken dat de discussie waarbij de toenmalige regerende elite
eerder de rekkelijke en tolerante visie overhield en de strakke lijn van de
Dordsche synode afwees, wel degelijk maatschappelijk van belang was. Zoals in
de katholieke wereld Jansenius van Ieper ook zo een visie ontwikkelde die het
geloof als enige redding voorop stelde, niet de werken. Bekijkt men de
geschiedenis als een zaak van causale relaties, dan kan men inderdaad opmerken
dat er zich op verschillende terreinen evoluties voordoen die elkaar niet a
priori beïnvloeden, maar onafhankelijk blijken. Maar toch ziet men dan weer dat
Max Weber aan het begin van vorige eeuw tot de vaststelling kwam dat
kapitalisme en protestantisme wel degelijk met elkaar verweven waren.
Het begrijpen van de Islam,
zeker voor de laatste anderhalve eeuw ligt vaak moeilijker dan we doorgaans
vernemen. De ondergang van het Ottomaanse rijk, maar ook de greep van Europese
landen op de wereld, van Marokko tot de Kaap en van Marokko tot de Filippijnen,
heeft de Islam beïnvloed. Verder denk ik dat de contacten sinds de tijd van
Nasser, de strijd om het Suez-kanaal en de olieboycot in de jaren na de Yom
Kipoer (1973) oorlog aangeven dat de verhoudingen in politieke zin ook gevolgen
hadden op de religieuze opinievorming. Maar het omgekeerde was ook het geval,
omdat na Sadat de regering in Caïro zeer veel zorg besteedde de
Moslimbroederschap niet te zeer voor het hoofd te stoten.
Het blijft verbazen dat we bij
Madeleine Allbright kunnen lezen hoe de VS op enig moment de aandacht voor wat
er onder de radar in de Arabische wereld en de Islam gaande is, terzijde is
gaan schuiven. Ook in Europa zien we vaak dat bepaalde facetten van de Islam
alle aandacht krijgen, terwijl we er of genoegen mee nemen het te aanvaarden,
zoals de hoofddoek voor vrouwen, maar dat andere aspecten, geloofskwesties
zoals de afwijzing vanwege moslims van de idee dat de wereld niet geschapen zou
zijn maar uit een big bang zou voortkomen, de expansie van een singulariteit,
dan weer niet aanvaard worden. Ook de kwestie van de evolutietheorie van Darwin
blijkt moeilijk te liggen. Stellen dat ik dat ik dat kan begrijpen, betekent
niet dat ik zelf ook de theorie over de ontwikkelingen van de soorten niet zou
aanvaarden. Het begrijpen slaat op het feit dat het moeilijk is een religie in
het hart te dragen die stelt dat er maar een god is en dat hij de wereld
geschapen heeft, eens en voor altijd. Men kan redelijkerwijze aannemelijk
maken, zoals bij het christendom is gebeurd, dat God misschien wel aan de
schepping heeft gewerkt in 6 dagen maar dat dan pas het grote werk begonnen is.
Dan ontstaat een discussie
over wat Voltaire in Candide heeft willen aantonen dat God niet en de schepper
kan geweest zijn en tegelijk die aardbeving in Lissabon had mogelijk gemaakt.
Leibniz had nog vastgesteld dat we leven in de best mogelijke der werelden en
dat we dat te danken hebben aan wat we telkens weer kunnen opmerken. Velen
hebben het Leibniz nagedragen, maar niet zo scherp als Voltaire, al lag er
bijna een halve eeuw tussen beide teksten. Men vindt nog steeds dat hij dit niet
kon poneren, maar als men kijkt naar de goudlokjes-theorie – voor zover ik het
begrepen heb een uitbreiding van de godlokjeszone - , die stelt dat de juiste
voorwaarden aanwezig waren om het heelal te laten ontstaan en dat onze zon met
planeten op een gunstige plaats staat in de Melkweg, om vervolgens vast te
stellen dat de Aarde op de juiste plaats staat, tolt tegenover de zon, dan is
het duidelijk dat we inderdaad Leibniz, die op grond van zijn reflectie tot die
stelling kwam, niet helemaal mogen afschrijven. Anderzijds geeft net de
vooruitgang van de wetenschappen te denken over hoe we als mens door het leven
gaan en hoe dat beter kan.
Voor de historicus zijn die
feiten voor het begrijpen van een en ander wel van belang. De afwijzing vanwege
moslims van het wetenschappelijke denken dat in Europa en de VSA tot stand
kwam, terwijl dat denken net wortels heeft in de wereld die de Islam tot stand
bracht in de eerste eeuwen na haar ontstaan in een stormachtige ontwikkeling en
de bouw van een imperium, moet ons wel interesseren. Liggen de oorzaken in een
puur religieuze benadering of heeft een geschiedbeschouwing een betekenis? Kan
men de economische verhoudingen in het geding brengen? Geopolitieke ambities
hebben ook hun betekenis. De verhouding op mondiaal vlak tussen de grote
blokken, maar ook tussen de cultuursferen, waarbij de Westerse als een
seculiere cultuur beschouwen, kan men historisch trachten te begrijpen, hoe we
oplossingen vinden waardoor mensen niet meer tot terrorisme zullen overgaan,
zullen van culturele en filosofische aard, van politieke aard blijken. Toch kan zorgvuldige geschiedschrijving helpen
de zaken beter te begrijpen en tot tolerantie voeren, waarbij de eigenheid van
een religie, de Islam, Christendom, Joodse religie en andere
levensbeschouwelijke stromingen, met of zonder god niet meteen hoeft te leiden
tot een soort vrijheid zonder inzet.
De geschiedschrijver kan niet
vooruitkijken, al zijn er wel die dat impliciet wel eens doen, als ze bepaalde
inzichten loslaten op vragen van deze tijd. Geschiedschrijving in een
wetenschappelijke zin kan ook maatschappijbevestigend werken maar evengoed is
er mogelijkheid tot het schokken van de vertrouwde inzichten. De gedachte is
dan dat we als historicus een bepaalde idee die sterk ingebed is in de publieke
opinie terzijde moeten schuiven. Dat kan op het niveau van de grote structuren,
naties of zelfs beschavingen, maar het kan ook op een zeer veel bescheiden niveau,
in persoonlijke levens. De demografische ontwikkelingen in de Oostenrijkse
Nederlanden tijdens de achttiende eeuw, zoals Chris Vandenbroecke die uit de
bronnen van de tijd wist te distilleren, maar ook de wijze waarop in de achttiende
eeuw in steden de repressie van diefstal en ander ongeregeld gedrag evolueerde,
zoals Hugo Soly evenzeer uit de bronnen aan de orde stelde, waardoor de lezer
zich met twee verschillende invalshoeken in dient te laten en zo kan hij of zij
niet afzijdig blijven, maar zelf de verschillende conclusies bij elkaar
brengen.
Een kleine studie van Ludo
Milis over de wijze waarop de christianisatie in Europa is verlopen, waarbij
hij erop wijst hoe dat een langzaam proces is geweest waarbij pas geleidelijk de
greep van de kerk, van een biechtvader op een persoon zo groot kon worden, door
de ontwikkeling van de oorbiecht, de geheime biecht waarbij de biechteling zeer
diep in het eigen innerlijke leven graaft en weet waar hij of zij in de fout is
gegaan, kan natuurlijk als een spel worden afgedaan. Voor de secularisatie van
de samenleving is het evenwel niet van betekenis gespeend dat die ontwikkeling
van een geloofsysteem mogelijk is gebleken, waarbij niet enkel het juiste doen
aan de orde was, zoals in het begin van de christianisatie het respecteren van
de zondagsrust, maar ook dat geleidelijk het juiste denken aan de orde was,
zelfs het juiste voelen. De nadruk is op zeker ogenblik op de seksuele moraal
komen te liggen, maar of dit voor de concilievaders in 1215 ook zo belangrijk
was, kan men enkel vooronderstellen. Het onderhouden van de ziel was dan wel
overduidelijk het geval en het ontwikkelen van een verregaande zielenzorg, met
dus ook de oorbiecht is in de loop van de eeuwen ook uitgebreid van een beperkte
elite tot de volkskerk en de zonden werden steeds meer afgestemd op het
seksuele gedrag. Dat was niet enkel van belang voor de kerk maar ook voor de
kerk. Ongeordende seksuele relaties en onverwacht nageslacht waren in een
samenleving waar patrimonium van belang was (en is), hoogst ongewenst. Daarom
bleek ook de bezittende klasse beducht voor ongewenste libertair gedrag.
Wie vandaag luistert naar wat
mensen over de kerk en over de burgerlijke moraal vertellen, maar ook
observeert wat mensen doen ten aanzien van hun dochters, zeker als een niet zo
gewenste kandidaat vrijer opduikt, begrijpt dat een samenleving, zeker tot de
jaren toen de pil een en ander pijnloos kon oplossen of zelfs abortus
gelegaliseerd werd, hechtte aan de schijn van preutsheid van de vrouwen.
Tegelijk kan men ook opmerken dat sommigen hun dochters juist wel kansen gaven
zich te ontplooien, maar dat vrouwen wel eens blij waren met hun onderdanige
rol. De toneelstukken van Pierre de Beaumarchais, die zelf redelijk goed in de
slappe was het spotten met de burgerij en vooral de adel niet kon laten. Toch
steunde hij de monarchie in de revolutietijd en diende hij Frankrijk te
verlaten.
Telkens weer zal het de
geïnteresseerde opvallen dat geschiedenis zo een kluwen is dat het moeilijk
blijft er relevante informatie uit te halen. Maar niet altijd vinden historici
hetzelfde materiaal relevant. De rol van de historicus is dan ook dat hij of
zij in dat kluwen aan data mining gaat doen, omdat uit voorafgaand onderzoek of
nieuwe vragen een bepaalde kwestie een antwoord vergt. We staan niet aan het
begin van de geschiedschrijving, maar elke generatie brengt eigen accenten en
visies in, die dan weer verder onderzocht worden. Er bestaat wel degelijk
interesse voor geschiedenis, maar niet iedereen heeft dezelfde belangstelling.
Dat kan en hoeft een goed begrip niet in de weg te staan. Wat wel opvalt is dat
sommige mensen menen dat vandaag toch wel alles gezegd is over de Tachtigjarige
oorlog, over de ontwikkeling van het concept van de gerechtvaardige oorlog.
Zelfs over de kruistochten kan men als leek wel goed varen wanneer men nog eens
een boekje leest over bijvoorbeeld de Joodse aanwezigheid van de Nederlanden,
zoals Ludo Abicht er een schreef.
Als men zo een publicaties
niet van node heeft, omdat het gewoon geleerdheid uit de ivoren toren zou
wezen, dan kan niemand daar aanstoot aan nemen, maar tegelijk kan men zich wel
goed belachelijk maken. Wie weet eindelijk voldoende af van het late keizerrijk
van Byzantium, tussen 1204 en 1453? Hoe kan men het werk van Manuel Paleologus
begrijpen als men van de oorlogen niet veel afweet en al helemaal niet van de
mogelijkheden van het krimpende rijk in die tijd? Mij valt op dat men daar niet
zo heel vaak over zal spreken. Een enkele zin, zegt men mij dan, zegt meer dan
3000 woorden. Kan zijn, maar mij overtuigt die zienswijze niet.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten