Onderwijsvervormingen
Onderwijsbeleid
Een onopvallende zege
Of het falen van het beleid
![]() |
Alcuin van York, 735 - 804 die in het rijk van Karel de Grote het onderwijs opnieuw op poten zette. |
Graag was ik deze week naar
Brussel gegaan, want de media hadden weer de zenuwen geraakt van onze
volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement: de onderwijsspecialist van de
N-VA had namelijk durven te stellen dat de hele hervorming op de lange baan
geschoven is. Geen nieuws? Goed Nieuws? Of gewoon een fait divers? Onnodig te
zeggen dat je de plenaire zittingen van het parlement kan volgen via lifestream
of via Via Politica, waar je wel spitante discussies krijgt, maar ook af en toe
iets mist.
Het belang van gelijkheid en
andere waarden
Al tijden worstelt het Vlaamse
onderwijs met enkele problemen: we hebben een middelmaat die redelijk scoort
bij internationale vergelijkingen, we hebben een top die nog altijd goed uit de
voeten kan en ook aan de hogescholen en universiteiten behoorlijke resultaten
boekt, maar de ongelijkheid tussen de beste leerlingen en de zwakste leerlingen,
zij die van huize uit niet gesteund worden of niet een beetje aangepord, maar ook geen
bijkomende prikkels krijgen, om te lezen bijvoorbeeld of om theaters en musea
te bezoeken, komen niet aan de bak. Men heeft er zich van overtuigd dat die
kloof strijdig is met de theorie dat gelijkheid ook dan gelijkheid in alles betekent.
Het ergste probleem zijn de uitstromers zonder diploma.
Maar de zaak is niet
gelijkheid als doel op zich, want dan doet men ook vaak weer onrecht aan
personen. Het doel van klassiek onderwijs
overigens is, zoals Roger Pearson schrijft in zijn biografie over Voltaire, jongeren
via een geest van competitie boven zichzelf uit te laten stijgen. Maar zou het
dan erg zijn dat de ene doctoraat verwerft in de theoretische natuurkunde en
ander een uitstekende vakman blijkt die zelfs betere technieken kan vinden voor
een bestaand product. Het valt op dat men een technicus vooral in kringen van
geschoolden met een alfawetenschappelijke strekking niet echt naar behoren weet
in te schatten. Zij maken minstens voor de helft mee de kwaliteit van ons
leven, net zoals overigens de ambachtslui die het vlees inkopen en versnijden
en aanbieden aan de klant of de patissier. Maar ook de tuinman of een metser
heeft vaardigheden die we doorgaans onvoldoende waarderen.
Mag er dan geen hiërarchie van
beroepen worden aangelegd? Iedereen is vrij zo een hiërarchie aan te houden,
maar het gaat voor een belangrijk deel om vaardigheden die men leert te
ontdekken en ontplooien. De krant De Standaard besteedt de afgelopen weken
aandacht aan wiskunde, met gesprekken waarin wiskundigen als Jean-Paul van
Bendegem, die overigens net altijd de band tussen wiskunde en taal mooi op de
voorgrond weet te plaatsen enkele aspecten van de omgang met wiskunde uit de
doeken mogen doen; de krant besteedt terecht ook aandacht aan de wiskundeolympiade,
waarvoor we ons respect betuigen, maar die krant bepleit ook de hervormingen. Maar
de krant en de pleitbezorgers in het parlement blijken bepaalde elementen niet
te zien…
Emancipatie via de cultuur van
de elite
Mevrouw Vanderpoorten,
kleindochter en dochter van fijnzinnige liberale intellectuelen, zo herinner ik
mij toch vooral haar grootvader, Arthur Vanderpoorten uit enkele teksten en
Herman Vanderpoorten pleit nog altijd voor hervormingen, maar wat haar drijft
kan ik niet begrijpen. Zij heeft geschiedenis gestudeerd en zou kunnen weten
hoe belangrijk onderwijs altijd geweest is, zeker ook voor vrouwen en ook nog
eens hoe belangrijk gedegen training en discipline is… om vrij te kunnen
denken. Al de groten, van Gerard Walschap tot Anna Bijns hebben ze allemaal onderwijs
genoten. Wat te zeggen van John Adams of Abraham Lincoln, die ondanks alle
moeilijkheden hun diploma haalden en zo hun publieke rol konden opnemen, nadat
ze als advocaat een eigen loopbaan hadden uitgebouwd? Wie wilde afwijken van
het rechte pad, van het geloof of van het ordelijke burgerlijke leven, liet
niet na te weten waar het over ging en deed dat maar succesvol naarmate men
hoger en steviger opgeleid was. Het gebeurt natuurlijk wel dat mensen maar een
deel van de vorming krijgen en toch ver boven het maaiveld uitsteken, zoals daar
zijn: Cyriel Buysse, Willem Elsschot of Jacques Brel. Ook heb je industriëlen
die hun eigen weg konden gaan, zonder die gedegen opleidingen. Waarom dat zo
is, wil wel eens op de achtergrond verdwijnen: omdat zij uiteindelijk de weg vonden
ondanks de vaak als beledigend ervaren laatdunkendheid van het onderwijs zelf,
dat wil zeggen, dat ze er hoe dan ook een en ander van opstaken en vooral niet
vergaten en er al levend en werkend mee aan de gang gingen, buiten de gebaande
paden. Moeten we het nog hebben over Walschap, die in verschillende boeken zijn
omgang met het onderwijs overdacht, of Ernest Claes? Lokale cultuur? Het zal
dan wel zeker, want moeten we het hebben over het onderwijs in de Duitse
Gymnasia, zoals Thomas Mann beschreef in De Buddenbrooks, dan wel over de
Engelse elitescholen? We kunnen ook Marcel Pagnol met veel respect ten tonele
voeren, die vaak schoolmeesters opvoerde, ooit het begin van een sociale
promotie, maar vandaag vaak met onterechte laatdunkendheid bejegend?
Het zal de lezer dagen, hopen
we dan, dat de emancipatie in Vlaanderen, maar net zo goed in Nederland niet
een automatisme was, maar slechts mogelijk werd omdat mensen bereid waren hun
kinderen de kans te geven te studeren ook als ze zich het brood uit de mond
dienden te sparen. Ook waren er inderdaad beurzen. Maar we verkiezen deze tijd
te herinneren als de tijd van paternalisme, van de pastoor of de (liberale)
brouwer. Dat reeds voor 1914 mensen er veel voor over hadden hun kinderen zo
lang mogelijk naar school te laten gaan, eventueel met beurzen van weldoeners,
kerkelijke of andere, gaat daarmee verloren. Het blijft overigens verrassend
stil als de vraag gesteld wordt hoe die jongeren toen hun schooltijd ervoeren.
Wel, als we Stefan Zweig of Maurice Maeterlinck mogen geloven: niet anders dan
wij, dat wil zeggen, de sleur der dagen kon hen ook wel terneerdrukken, maar
tegelijk werd het geleidelijk verkennen van de grote wereld pas mogelijk net
omdat ze er naar haakten na schooltijd de kranten en bladen te lezen in het Café
Central in Wenen of in Gent. Nu, zij konden dat maar omdat er tussen het
onderwijs dat ze genoten en bladen, kritieken die ze lazen er een sterk verband
was, maar toch buiten het schoolse leek te staan, de virulente kritiek op het …
het onderwijs en de benepen bourgeoiswereld was hen dierbaar. Men valt mij
tegen als men in Le Bourgeois van Brel niet vooral de onnoemelijke zelfspot
opmerkt of in het levensverhaal van Zweig, De Wereld van Gisteren, de
verschuiving van de auteur, van de bravoure van de jongeman die als gymnasiast
denkt subversief te zijn in dat café en naar de man die later merkt dat hij
zelf ook weer jongeren inspireert met zijn verhalen en geschriften, maar hoe
die baden in dezelfde sfeer. De relativiteit van het absolute modernisme?
Misschien wel.
Spanningsveld: autoritaire
leermodel en eigen onderzoek
Maat het vormt precies het
kader, of het spanningsveld waarin het middelbaar onderwijs zich kan situeren.
Maken we ruimte voor de spanning tussen de paternalistische leerkracht die per
fas et nefas de bloejkens van leerlingen iets wil bijbrengen en de onderzoeksdrift
van de jongelui, onderzoek naar het leven buiten de school? De verwarrende
teksten buiten de Latijnse thema – voor zie het niet meer kent, de moeilijkste
oefening op de Latijnse verhandeling na, want men moet een zin of tekst uit de
moedertaal in het Latijn overzetten zonder de elegantie en eloquentie van het
Latijn geweld aan te doen -? Helaas is de Latijnse verhandeling ook verdwenen
en poëzie van Ovidius, Horatius of Venantius Fortunatus zal nog weinigen
plezieren.
We moeten leren om nuttige
burgers te worden. Of zouden we nuttiger worden als we ons met het leren
inlaten? Het werd in elk geval van een voorrecht een recht, wat een goede zaak
is, maar nu werd het een plicht, ook voor jongeren die liever met de handen
zouden werken of concrete dingen maken. Het verhaal van August van Istendael
heeft Geert, diens zoon en een bekend auteur beschreven, maar toch merken we
bij de zoon weinig aandacht voor de evolutie in het onderwijs in deze tijden.
Er staat namelijk iets op het
spel: een waardering voor dat waartoe een kind, een jongere in staat blijkt.
Doorheen de twaalf verplichte onderwijsjaren, maakt een persoon een
onvoorstelbare ontwikkeling door, maar de jongere zelf weet niet waartoe het zal
leiden. Vandaag lijken ouderen, volwassenen niet altijd nog bereid de nodige
leiding te geven. Men meent dat jongeren het zelf kunnen uitzoeken, maar hoe
kan men de belangrijke zaken leren begrijpen en bijhouden, onthouden, als men
er niet intensief mee bezig kan zijn? Maar ook, hoe kan men het plezier van een
echt geconcentreerd bezig wezen met iets iemand onthouden, omdat men het memoriseren
niet meer van node acht?
De toewijding van de
leerkracht
Er speelt nog iets dat in de loop van de jaren aan onze
aandacht ontsnappen kon, dat is dat de leerkrachten voor leerlingen vaak de
beste toegang vormden tot het willen leren, tot het enthousiasme terwijl vandaag
die betrokkenheid, als gevolg van de professionalisering wel eens in het
gedrang komt. Let wel, men mag dat niet veralgemenen, want het hangt finaal van
de leerkracht, de persoon af, of men zo een rol wil opnemen. Leerlingen met een
concreet probleem worden nu door specialisten geholpen, maar ook is er nood aan
een luisterend oor en hoewel we het “Kom eens naar mijn kamer” afdoen als een
poging leerlingen in een roeping te trekken of eventueel minder eerbare zaken
voor te stellen, was het ook wel eens werkelijk een zaak voor de leerkracht een
leerling op het betere pad te houden. En behalve dat helpende handje kan zo een
leerkracht buiten een klasgebeuren een
leerling nu net aanspreken om hem of haar beter van antwoord te dienen in
gesprekken over de leerstof. Die
betrokkenheid was en is van belang, maar wordt in het pedagogische proces onder
het mom van professionalisme op het oog overbodig geacht. De manier waarop
jongeren vandaag opgroeien is anders dan veertig jaar geleden, zoveel is
duidelijk, maar mensen blijven mensen en gevoelens, zelfs afkeer of eenzaamheid
kunnen te groot zijn opdat de vonk van het enthousiasme op de leerling
overslaat. De vriendengroep – die in het huidige onderwijs niet meer zo
cruciaal blijkt – kan moeilijk nog de nodige basis van vertrouwelijkheid
leveren, maar ook leerkrachten kunnen daar op enige manier soelaas en steun bieden.
Boris Cyrulnik spreekt over het aanspreken van de weerbaarheid. Mensen kunnen
heel wat aan, maar als we niet slagen die weerbaarheid aan te boren, dan gaan
mensen eraan ten onder in geval van trauma’s. Laten we het verleden vooral niet
idealiseren, de gedachte dat het onderwijs van vroeger tijden uitstekend was,
kan niemand onderbouwen en doet de waarheid en de concrete beleving van
jongeren van toen geweld aan. Maar wie het allemaal had doorgemaakt spaarde in
de meeste gevallen de eigen zonen niet, maar gaf ook wel eens de dochters alle
kansen.
Emancipatie, onderwijs en
welvaart
Toch hebben we de indruk dat onderwijsexperten
teveel de nadruk leggen op het concrete resultaat van het onderwijs dat wil
zeggen, men kijkt niet naar wat het onderwijs als proces met mensen doet, zoals
Stefan Zweig of Maeterlinck, maar ook bij ons Walschap of Herman Teirlinck het nu
net wel hebben beschreven. Er is het persoonlijke avontuur, dat we niet mogen
negeren, maar is ook de maatschappelijke betekenis. Niet voor niets heeft men
de afgelopen zeventig jaar een onmiskenbaar proces van verburgerlijking kunnen
vaststellen, al is het duidelijk met lede ogen. De verburgerlijking van de
samenleving drukt zich niet enkel uit in kapitale villa’s, het kokkerellen als
hobby of zware auto’s, maar ook, wellicht nog meer in een grote diversiteit van
activiteiten.
De vraag die we nu moeten
stellen, nu we weten dat in onze samenleving cultuurbeleving van personen
diverser, gevarieerder is dan ooit, hoe we mensen zullen betrekken bij die
samenleving en cultuur die net via dat klassieke onderwijs vaak ongewone
resultaten heeft opgeleverd. Ik denk dat men door het ASO steeds minder af te
meten aan wat de klassieke humaniora of het gymnasium vermocht, men ook de
andere studievormen en schoolsystemen minder de kans bieden kan de eigen
specifieke opdracht te vervullen. Men doet wel veel inspanningen om
topsportonderwijs aan te bieden, maar als er geen gouden medailles uit
voortkomen bij Olympische Spelen, dan gooit men de boel om – wat noch de
stabiliteit noch de continuïteit ten goede komt en dus de planning voor de
aankomende topsporters in het gedrang brengt. Het kunstonderwijs heeft zeer
mooie resultaten laten zien, maar we leggen die niet mee in de weegschaal. Hoe
kan men zeggen dat de schotten tussen ASO, TSO en BSO weg zouden moeten en men
begrijpt tegelijk verduiveld goed dat men in het KSO, muziek, dans, woord,
beeldende kunsten net wel een grote eigenheid moet laten?
Kennisoverdracht en
burgerlijke cultuur
Die schotten tussen de
richtingen zijn, denk ik niet het probleem van de leerlingen als zodanig, maar
het probleem van onderwijsdeskundigen, die de inhoud van de onderscheiden
richtingen niet afmeten aan wat men voor het KSO en het sport- en
topsportonderwijs realiseert. Bovendien is er nog een probleem: men vindt dat
een jongere niet een jaar mag verliezen op school, maar zonder schokken moet
kunnen doorschuiven van jaar na jaar. De frustratie van het overzitten kan
groot zijn, maar wellicht kan het erger zijn als leerlingen inderdaad naar een
gemakkelijker richting afzakken op de glijbaan, al is het niet altijd een
ongeluk. Het persoonlijke en individuele interageren niet altijd op eenduidige
wijze met wat het systeem, c.q. het onderwijssysteem in de aanbieding heeft.
Daarom kan men zich afvragen
of de ervaringen die diep in de
onderwijswereld zijn ingesleten, vandaag zomaar losgelaten kunnen worden. Om
nog eens te verwijzen naar het KSO: als een leerkracht piano bijna elk jaar wel
een paar leerlingen kan laten doorgaan op het conservatorium, ze worden daar
goed genoeg bevonden via een ingangsexamen, dan kan die leerkracht toch wel een
mooi resultaat voorleggen. In het ASO, of laat mij toe te spreken van een
gymnasiumtraditie kan men leerlingen die het einde halen bijna vanzelf laten doorgaan, zoals blijkt uit de resultaten
van de grote colleges, die nu zouden gekant zijn tegen de hervormingen. Maar is
het niet net de vaststelling dat de emancipatie van jongeren uit de
arbeidersklasse, die door hun oplettende ouders naar college werden gestuurd,
gelukt was vooraleer het VSO werd ingevoerd, die de hervormers oplettend moet
maken. Ook nu is de remedie die ze willen geven aan het onderwijs, is er misschien
één voor een aandoening die er niet meer is.
De integratie van jongeren uit
de migratie en prestigemodellen
De migratie moet nu wel in
beeld komen. Voor zover ik het begrijp, verloor het automatisme dat kinderen
met ouders uit de Magreb of Turkije zonder de leerling te bekijken naar het
beroepsonderwijs gestuurd worden in de loop der jaren aan kracht, ook al omdat
er verhalen over prestigemodellen van immigratiekinderen circuleren die het wel
gemaakt hebben. Die jongeren die in een enquête van een krant klagen, anno 2013
dat ze niet aanvaard worden, kunnen het zo te zien wel goed zeggen. Zij hebben
er, als men goed toekijkt, het belang van ingezien dat ze hun achterstelling
wel eens koesteren. Afgezien daarvan hebben ze ook wel de indruk dat ze niet
gemakkelijk voor vol aanzien worden, door leerkrachten niet, door verantwoordelijken
en hulpverleners van de CLB’s niet en bovendien, hebben ze niet direct voeling
met de inhoud van het – gymnasiale – onderwijs, maar ook daar beleven we
opnieuw wat de instroom van leerlingen uit de zogenaamde minder bevoorrechte
klassen in het middelbaar onderwijs met zich bracht: leerlingen leerden over
een wereld die hun ouders en vroegere vriendjes/vriendinnetjes vreemd was. Die
vervreemding kon ontmoedigend werken, maar bleek doorgaans geen belemmering.
Maar wie heeft wel een
automatische voeling met dat onderwijs in klassieke talen en wetenschappen?
Misschien staan er boeken in de huisbibliotheek over de Romeinen, de Grieken of
over Napoleon, de Amerikaanse revolutie… het is duidelijk dat zo iemand
misschien wel iets meepikt ervan, ook als er oudere broers en zussen zijn. De
gesprekken aan tafel kan men ook niet onderschatten. Maar men kan dat voordeel
maar moeilijk weg willen denken; in de emancipatie van vrouwen bleek juist vaak
maar mogelijk als zij in een stimulerende omgeving leefden en niet door de
ouders al voorbestemd werden om alleen moeder en, zoals in het geval Emilie de
Châtelet een hofdame te worden. Deze dame zorgde ervoor dat de Principia
mathematica van Newton in het Frans vertaald werden.
Het belang van een
stimulerende omgeving
Het stelt het belangwekkende
probleem hoe men kinderen die zo een stimulerende achtergrond ontberen toch te
ondersteunen. Het verhaal van de onderwijstraditie was er een waarin de
leerkracht een grote bereidheid had alles uit de kast te halen om de
leerlingen, de studenten mee te nemen in het verhaal. Er zijn, er waren ook
andere leerkrachten, docenten, die het een beetje met lange tanden gedaan kregen.
Er zijn, er waren er ook die niet vies waren van het machtsgevoel dat de
positie van leerkracht of docent met zich mee brengt te savoureren. Het verhaal
van het onderwijs evenwel alleen rooskleurig of zwartgallig presenteren heeft
weinig zin. Toch was het systeem, de wijze van vertrouwd maken met de taal, de
geschreven taal, de eigen creatieve krachten ontdekken in het onderwijsgebeuren
sterker dan wat de mindere docenten konden aanrichten. Over de gebeurtenissen
van seksuele aard is intussen al veel inkt gevloeid.
Men dient die
gymnasiumtraditie of collegetraditie toch niet af te schaffen om beter
onderwijs aan te bieden, omdat men het aanbod zo wel eens verschralen kon. De
vraag naar het nut? Van Alcuin van York, die aan het hof van Karel de Grote het
onderwijs organiseerde over de kloosterscholen tot de universiteiten vanaf de
12de eeuw hebben al die inspanningen inderdaad rare snuiters
afgeleverd, maar tegelijk kan men zeggen dat de eindeloze stroom mensen die
vanuit die opleidingen, die wel degelijk voor een duidelijke taakomschrijving
werden opgeleid, van jurist tot kerkbestuurder of later, in de protestantse
landen, regent, hebben de samenleving gebracht wat wij er nu van vinden, voor
sommigen bijzonder, voor anderen heel erg. Overigens, de Verlichting als
culturele periode, betekende een steeds groeiende uitbreiding van schoolse
kennis in de samenleving. Er waren niet enkel de grote figuren, van Locke,
Voltaire, Diderot en de hele canon, maar er was ook een publiek, dat
gefascineerd en verwachtingsvol toekeek. De censuur keek, zeker in
Frankrijk, goed toe en bovendien
speelden de kerk en bigotterie hun eigen rol met weinig argumenten en vooral
veel afgunst; ook de verlichte geesten waren niet altijd even vriendelijk voor
elkaar.
Overdracht en overtuiging:
Zwarte of gouden legende?
In het integratieverhaal
ontbreekt het naar mijn inzicht aan de durf onze samenleving en cultuur voor te
stellen zoals die is. Goed, de zwarte bladzijden, van de kruistochten over de
inquisitie tot het totalitarisme, dat kunnen we mooi uittekenen. We mogen ook
de uitbuiting van de arbeiders en hardvochtige kapitalisten niet vergeten. Maar
zou daarmee alles gezegd zijn? Voor velen blijkbaar wel en toch kan men het
hele debat over de mensenrechten, over vrijheid en vrijheden niet begrijpelijk
maken als men enkel de zwarte bladzijden leest. Men kan al evenmin aandragen
waarom mensen dit systeem, bestel dan toch wel in het hart dragen op grond van
een al te simpele lectuur der dingen en het vergt die vele facetten te leren
kennen, voor de leerkrachten om het aan te brengen. En tot slot kan men zich
moeilijk voorstellen dat mensen enthousiast de inburgering begeleiden als men
zich bepaalt tot het vertellen van de zwarte legende. De gouden legende zou
overigens ook algauw saai worden. Geschiedenis, de cultuur en de mogelijkheden van
de wetenschappen uitleggen gebeurt het best met een enthousiasmerend
paternalisme. In de verwerking zullen de leerlingen of studenten, de
inburgeraars er wel hun ding mee doen. Maar zal men dan ook
telkens weer uit de knaapjes of de nieuwkomers bijzondere figuren naar
voren zien treden? Niet allemaal blinken ze uit, want dat hangt van zoveel
factoren af. Maar goed, men is nu eenmaal allergisch voor de middelmaat, ook
als die in verschillende opzichten een behoorlijk hoog niveau bereikt.
Het is dus een goede zaak
mocht men eindelijk eens de eigen dynamiek van goed onderwijs in de
verschillende onderwijsvormen onder de aandacht brengen in plaats van een
maatschappelijk ideaal te presenteren dat niet door iedereen gedragen wordt en
niet voor iedereen heilzaam zal blijken. Men kan toch niet vergeten dat een van
de meest spectaculaire aspecten van het bolsjewisme was dat die machtsgeile
club absolute gelijkheid ook met veel bloedvergieten bereid was te willen
opleggen, maar dat men in de praktijk wel degelijk heel druk doende was telkens
weer nieuwe kandidaten voor zeer doorgedreven vormingsprogramma’s te zoeken,
want zonder een elite van technici en intellectuelen ging het niet. Men kan
niet uit het oog verliezen dat ook Duitsland onder de nazi’s de
gelijkschakeling van mensen de officiële leer was en de vorming van een elite,
hoe verwrongen dat ook is gebleken, hoog op de agenda stond. Geen systeem kan
het zich veroorloven, zeker niet in een sterk geïndustrialiseerde wereld
aanwezig talent niet te benutten. Maar daar is het onze onderwijshervormers ook
niet om te doen. Zij willen het vooral hebben over de gelijkheid. Maar in welk
opzicht? En zoals Martha Nussbaum opmerkt, kan men mensen niet hun waardigheid
leren ontdekken als ze niet ook hun sterkste kanten leren te ontplooien.
Mogelijkheden scheppen betekent dat de onderwijsregenten een goed, vrij
doorzichtig systeem hanteren en dat ouders en leerlingen begrijpen dat hun deel
in het verhaal evenzeer van belang is. En bieden we alleen onderwijs aan uit
nuttigheidsoverwegingen? Voor sommigen blijkt dat helaas wel het geval te zijn.
Tot Slot
In het parlement ging de
strijd als naar gewoonte tussen de goeden en de slechten, enfin, dat is het
weinige wat er achteraf over in de pers kwam. Dat Boudewijn Bouckaert met een
retorische bevlogenheid de houding van de tegenstanders in de regering kon
waarderen en de voorgenomen grote hervorming zag afgevoerd worden, maar
tegelijk de regering de wacht wist aan te zeggen omdat die met het gedoe omtrent
de onderwijshervorming zorgt voor een onwelgekomen
chaos. Maar in feite zou de regering afgeserveerd worden door Groen en Blauw
omdat de hervorming niet doorgaat, door het VB omdat de besluitvorming voor
onduidelijkheid zorgt en door Rood, SP-a, regeringspartij die de hervormingen
op grond van de oude plannen wil doorzetten. De CD&V wil vooral laten
blijken dat ze voor geen verzwakking van het onderwijs staat, maar bleek eens
te meer de moed te ontberen te stellen dat de oude plannen niet meer hoeven.
Ook de Secretaris-Generaal van het katholiek onderwijs blonk uit in wolligheid,
maar dat was niet in het parlement, terwijl de grote baas van het
gemeenschapsonderwijs de hervorming tegemoet zag. En volgens een studie van de
VUB is 70 % van de leerkrachten tegen de voorgenomen hervormingen, al weet niet
een van ons meer waar het allemaal om te doen is, aldus de krant. Zou dat
laatste echt zo zijn?
Er is dus geen duidelijkheid?
Of toch wel, finaal is het besef doorgedrongen dat men de verschillende
onderwijsvormen en zeker het gymnasiummodel vooral voor de sterke leerlingen
moet voorbehouden. Technisch en Beroepsonderwijs moeten tegelijk ook als eliteonderwijs gepresenteerd
worden. Maar in de strijd om de volksgunst bleek alleen die partij die gewoon
zegt dat de hervormingen zoals die tijdens vorige legislaturen waren
aangeprezen, niet de beste oplossingen vormen. De opdracht van de regering is
goed onderwijs te voorzien voor iedereen, daarover kan geen discussie bestaan.
Dat er in de samenleving discussie aan de gang is over het gelijkheidsdenken,
mag ook duidelijk zijn. Dat niet iedereen onmiddellijk kan instemmen met de
Theory of Justice van John Rawls, valt moeilijker uit te leggen, want niet
iedereen kent die. Maar dat er ook vragen zijn over het dwingende karakter
waarmee men de theorie hanteert, zonder die te vernoemen, is nog wel het
moeilijkste uit te leggen. Maar wie in het parlement of thuis luisterde naar de
geachte dames en heren volksvertegenwoordigers, besefte terdege dat dit dansen
om een theoretisch model de knoop is, die niemand wil doorhakken. Gelijke
kansen? Optimale kansen voor elke jonge knaap, elk meisje, blijkt niet in het
jargon te passen. Optimaal en met goede steun, opdat ze hun talenten zouden
ontplooien. Mogelijkheden scheppen dus, daar is het om te doen en dat bleef
onbelicht.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten