WO I en de lacunes in het verhaal
Dezer
Dagen
Wo I blijft nasmeulen
gebrek
aan visie of hardnekkig weigeren
nieuwe
benaderingen te ontwikkelen
Ook
DS besteedt aandacht aan WO I en de historicus Marc Reynebeau mag het
uitleggen. Op het eerste zicht vermeldt hij onder meer Christopher Clark, maar
tegelijk vermeldt hij niet de omstandige context die Clark schetst om de
aanvang van de grote wereldoorlog te vatten. Ook Geert Mak slaagt erin, in een
bijlage van NRC dit weekend om Clark te vermelden, zonder in zijn beschrijving
van de aanloop in te gaan op wat Clark aandraagt aan feiten, waardoor ook hij het
intussen goed geinternaliseerde riedeltje aframmelt. .
Zo
is de timing van belang: wanneer liet de regering in Wenen een ultimatum
overhandigen aan de regering in Belgrado? Niet 29 juni, maar pas op 23 juli en
Paris en Petersburg wisten al wat er zoals zou behelzen... Gaf Duitsland carte
blanche aan Wenen, zoals zowel Reynebeau als Mak aangeven? En wat was er gaande
in Petersburg, in Parijs? Geen van beide vermeld het staatsbezoek van president
Poincaré aan de Russische Tsaar, terwijl dat precies in de maand juli van het
jaar 1914 plaats had. Geen van beide vermeldt verder dat het gekende
Schliefenplan van oorsprong niet een militair plan was, maar ten behoeve van de
minister van financiën werd geschetst en pas later militair werd uitgewerkt.
Bovendien is het mij altijd opgevallen dat dit plan van een optimaal uitrollen
uitging en dat er geen rekening was gehouden met mogelijke tegenvallers, zoals
een Belgisch leger dat zich zou verzetten. Nochtans kenden de Duitsers vele
mogelijkheden, zoals het Kriegspiel, om oorlogssituaties te evalueren en
oplossingen te bedenken.
Een
ander aspect heeft te maken met de afloop van WO I, waarnaar ook Reynebeau
verwijst, namelijk dat Duitsland de verantwoordelijkheid en dus de schuld heeft
op zich doen nemen. Maar Reynebeau verwijst zelfs niet in een bijzin dat er in
1918 - 1920 wel degelijk zaken gebeurd zijn die in volkenrechterlijk opzicht
bedenkelijk moeten heten, met name dat noch Berlijn noch Wenen mee mochten
onderhandelen. Dat lijkt een detail maar is het niet. In 1814 en 1815 werd de
logica van Munster nog aanvaard: alle belligeranten gaan aan tafel zitten en
onderhandelen over een schikking van de oorlogsschuld, schadevergoedingen en
eventuele compensaties. Onze lezing van WO I is veel meer dan sommige historici
en auteurs het zelf lijken te denken schatplichtig aan de Franse lezing van de
feiten.
Reynebeau
zegt dat we geschiedenis schrijven als een spiegelschrift van de eigen tijd. De
zogenaamde Fischer-these zou dan een poging geweest zijn van de Duitsers en
Duitse historici om schoon schip te maken en het onzalige verleden op te
helderen. Maar het is wel zo gemakkelijk aan te geven dat de Fischer-these er
inderdaad was op gericht, na onderzoek van de eigen archieven vast te stellen
wat er in Duitsland in 1914 aan de oorlog is voorafgegaan en eerlijk gezegd, de
heer Reynebeau noch enige andere journalist kan dit met stelligheid in een
bijzin vermelden. Maar goed, het zou eigen zijn aan deze tijd dat we van de
dingen die op het oog eenvoudig lijken toch de complexiteit gaan zien. Neen,
mijnheer Reynebeau, het probleem is veel moeilijker op te lossen: de bronnen
zelf en de bronnenkritiek, het instrumentarium van de historicus negeert u
volkomen en dus kan u zoals telkens weer het geval is, uw lezing van de feiten,
met enige zin voor ironie als de enige relevante benadering voorstellen. U
schrijft dat Margeret McMillan noch Chritopher Clark tot de waarom-vraag komen.
Hun onderzoek van primair en secundair bronnenmateriaal lijken hen onvoldoende
om de vraag naar behoren te beantwoorden.
Neem
nu het Duitse ultimatum aan België: nagenoeg nergens lees ik dan wat er vanuit
naar Brussel werd gestuurd, wat de Franse en Britse ambassadeur in Brussel
deden en zegden, noch hoe Lord Grey of de Franse minister van Buitenlandse
zaken in die dagen van juni tot augustus deden, zegden en vooral hoe of ze in
augustus 1914 de Belgische regering informeerden en eventueel ter
verantwoording riepen. De Franse militairen, zo schrijft Clark wilden België
binnen komen om de Duitse troepen tegen te houden, maar Poincaré wist drommels
goed dat hij zijn generaals in toom moest houden.
Maar
goed, er is nog meer aan de hand met de lezing van WO I, die Geert Mak en Marc
Reynebeau presenteren en waar ik mij, wellicht vergeefs, druk om maak: de
posities van de belligeranten voor augustus 1914 worden allerminst duidelijk.
Nu spreken beide wel over de Zwarte Hand, die overigens een parallel zou hebben
gehad in Rusland, waar ultranationalisten de groei en kracht van Rusland zouden
willen bevorderen, onder meer door tegenstanders met geweld uit te schakelen.
Nu goed, als er een nationalisme is geweest met grote en desastreuze gevolgen,
dan was het wel het Servische, dat onder de dekmantel van eerbiedwaardige
genootschappen niet terug schrok voor schurkenstreken. Vergeten we evenwel ook
niet dat Servië, stevig gesteund door Frankrijk het irredentisme hoog in het
vaandel voerde en dus, zoals ook Reynebeau wel aangeeft, droomden van en
streefden naar een Groot-Servië, waartoe ook delen van Oostenrijk-Hongarije
zouden moeten behoren en waar zeker Bosnië-Herzegovina toe zou moeten behoren.
Terrorisme en commando's, dat was het instrument dat de Servische regering -
evenwel de handen wassend in onschuld - liet organiseren om de boel te
destabiliseren.
Christopher
Clark maakt er ook gewag van dat Oostenrijk-Herzegovina in de dertig jaar dat
het dit gebied, Bosnië-Herzegovina had gepacht van het Ottomaanse keizerrijk en
in 1908 had genaast, behoorlijk bestuurd had. Men had wel gezorgd voor
onderwijs, infrastructuur en economische bloei, wat de Servische regeringen zo
te zien hadden nagelaten. Laten we eerlijk zijn, ik moet hier Clark wel volgen
omdat er bijzonder weinig aandacht aan de ontwikkelingen van de Balkan als
zodanig werd en wordt besteedt. Men volstaat met enkele zinnetjes en meent dat
daarmee de kous af is.
Opvallende
lacune is verder hoe de regeringen in de hoofdsteden naar elkaar keken en hoe
journalisten en opiniemakers een bepaalde sfeer wilden scheppen. Zo vonden
stemmingmakers in Petersburg, Parijs en uiteraard Belgrado dat Oostenrijk niet
meer over de veerkracht beschikte om zich te verzetten, intern verdeeld als het
was, maar ook en nog belangrijker dat Wenen noch Budapest het recht hadden, het
morele recht zich te verzetten tegen de drijverijen uit Belgrado, Parijs en
Petersburg. Men vindt het voldoende te weten dat Apis en de Zwarte hand
Gavrillo Prinzip hadden uitgestuurd om de zaak verklaard te achten. Maar was
Oostenrijk-Hongarije echt in de onmogelijkheid zich te verdedigen? En steunde
Berlijn zonder meer Wenen - eventueel los van Budapest? De vragen blijven
hangen en toch krijgen we het verhaal van de Eerste Wereldoorlog alsof het
allemaal helder en klaar is.
Wat
deed het UK tijdens de jaren voor WO I? Pappen en nathouden, zo leest men
doorgaans, terwijl Londen en in het bijzonder Lord Grey, de minister van
Buitenlandse zaken zich met veel in te laten had, want de relatie met Rusland
ten aanzien van Perzië en India was allerminst paisibel te noemen, want ook
Rusland wilde een haven aan de Indische Oceaan. Overigens hebben Berlijn en
Londen tijdens de eerdere Balkanoorlogen wel degelijk samengewerkt om het
conflict in te dammen en zo snel mogelijk af te ronden.
Reynebeau
schrijft niet zonder sarcasme dat we vandaag geen vrede meer hebben met een
simpele voorstelling van zaken. Voor een journalist is dat al vervelend, voor
een historicus is dat een resigneren. Toch verwijt hij min of meer aan het
adres van Clark dat deze de waaromvraag niet kan beantwoorden. Maar als we de
positie van Duitsland bekijken dan wordt het allemaal wel heel gortig: men kan
niet voorbij aan de geschiedenis van wat tot 1870 geen politieke entiteit was
maar in de geesten sinds Fichte wel steeds vastere vormen aannam: een groot
Duitsland. De economische, technologische ontwikkelingen in datzelfde Duitsland
zien we vandaag wel eens over het hoofd, maar die waren duizelingwekkend en ook
wetenschappelijk ging het met een rotvaart omhoog. Maar goed, zo lang men
blijft beweren dat Thomas Mann in "De Buddenbrooks" over de ondergang
van Duitsland ging, geschreven in 1901/1905 zal men over het hoofd zien dat
Duitsland in die periode zelfs Amerika naar de kroon stak wat economische
kracht betreft, maar vooral intellectueel een bijzonder bloeiende ontwikkeling
kende, met als een van de afgeleiden een stevig nationalisme, dat alles behalve
Herderiaans uitpakte: superioriteit van Duitsland stond vast. Wibke Bruhns
heeft in "het land van mijn Vader" beschreven hoe haar familie in
Halberstadt een behoorlijk groot bedrijf in agrarische sector opbouwde:
veevoeders, meststoffen, landbouwmachines en hoe de familie voor 1914 tot de
elite van Hannover behoorde. De Standaard noemde het essay "De
Buddenbrooks in het echt", terwijl de familie tot 1945 min of meer de
stand kon ophouden, ook al hakte de crisis van 1914 tot 1925 er behoorlijk diep
in. Misschien was het net het soort bedrijf en onderneming waarover Mann Tony
Buddenbrook laat zeggen dat ze plots uit het niets zijn komen aandrijven, de
oude waarden en grote families voorbij stekend. Het is evenwel vooral denk ik,
een proeve, vanwege Bruhns te laten zien hoe ondernemers, die succes hebben in
hun bedrijf, politiek ontredderd geraken. Liberaal, vrijdenkend en met open
vizier de mogelijkheden van de markten en de technologie bekijkend, werden ze
nationalist, ultranationalist en merkten ze niet dat ze zelf mee hadden kunnen
en moeten ingaan tegen praatjesmakers in Berlijn.
Overigens,
men stelt het graag voor dat Keizer Wilhelm II op oorlog belust zou zijn
geweest en hij hield inderdaad van zijn vloot, een liefde die hij deelde met de
Duitse betere middenklasse, tegen de adel in die het landleger in de greep had.
Maar uit het onderzoek van Clark blijkt dat Wilhelm II finaal ook geen oorlog
wilde.
We
kunnen bepleiten, tot Pasen op een maandag valt, dat de oorlog die in 1914
uitbrak in de aanvang nogal stoemelings tot stand is gekomen, maar dat het
nuttig is de positie van Poincaré en de Quay d'Orsay beter te bekijken. Het
Franse ministerie van Buitenlandse Zaken was bij uitstek een domein waar hoge
ambtenaren de controle over hadden en dat veel investeerde in de pogingen in de
Balkan voet aan de grond te krijgen om Habsburg en het Duitse rijk enigszins
onder controle te houden, Servië steunde en het bestaansrecht van de
Dubbelmonarchie ging ondergraven, met veel en langlopende, goedkope leningen.
Oostenrijk wist dit en bewaarde zo te zien steeds weer de kalmte, maar de twee
Balkanoorlogen staan niet in onze geschiedenisboeken en ook niet het grote boek
van Sophie de Schaepdrijver. Ook weet men, ontkent geen Duitse historicus dat
de geopolitieke kaart voor Berlijn vanaf 1900 zorgwekkend werd. Of Rusland
inderdaad dreigde tegen 1917 de Duitse
militaire slagkracht te overtreffen, blijft moeilijk te beantwoorden, maar het
was een kwestie voor de Duitse legerleiding, maar blijkbaar vond men het in
1914 nog niet nodig in te grijpen.
Het
begint echt pijnlijk te worden, want zoals John Lukacs laat zien, de oorlog
werd niet geleid door generaals die hun troepen aanzagen als groepen mensen van
vlees en bloed, van groot belang in de economische concurrentiestrijd. De
generaals waren middelmatig en zelfs onoplettend, want ze dachten met
vuurkracht en kanonnenvlees de slagen te kunnen winnen. Generaals die wel
omzichtiger, economischer omgingen met de soldaten, verdwenen uit beeld, Foch,
Haig, Joffre, dat waren de maarschalken die we moeten vereren. Harry Plummer,
Albert I? Vergeet die maar, want zij deden niet mee aan het bloedvergieten. Rare
opvatting van moreel bewogen mensen.
Het
zal niet de laatste keer wezen dat er artikels komen op WO I die onze
verwondering niet verdienen, wel vooral een zekere ergernis opwekken. Zolang
men inderdaad, mijnheer Reynebeau niet bepaalde lezingen van WO I als partijdig
wil duiden en niet meer beantwoordend aan verworven inzichten, zal men van de
WO een speeltje kunnen blijven maken, ook en vooral van de toeristische
ondernemingen. En dan is er nog een klein detail, dat ook hier weer aan de orde
is: wat zegden de burgers in augustus 1914? Wilden zij inderdaad de oorlog, die
kort en hevig zou zijn, maar zoiets als het WK in Brazilië? Zonder imagoschade
voor het eigen land. En de offers aan mensen? Zelfs dat willen we nog altijd
gebruiken als wapen tegen een oude vijand die al lang vervelde tot bondgenoot
en opnieuw een economische reus. En toch, wie meent dat komende oorlogen nog om
Europa zullen draaien, zo massaal op Europese grond bevochten zal worden, geeft
de indruk de huidige wereld niet goed te begrijpen. Lukacs wijst er terecht op
dat de korte 20ste eeuw een Amerikaanse Eeuw genoemd mag worden, maar er niet
minder op uitdraaide dat het in Europa te doen was. Pas na 1989 bleek dat
Europa weliswaar economisch en politiek, soms zelfs een keertje intellectueel
een bijzondere rol kon spelen, maar het toneel is veranderd. En de spanningen
zullen zich niet meer voordoen op dit Aziatische schiereiland, wel elders, maar
vaak als "proxi-war" gevoerd, met afstandbediening en op afstand. Wij
krijgen berichten over oorlogen in Afrika, in Voor-Azië, maar de samenhang
blijft bedenkelijk abstract en zonder vragen over... verantwoordelijkheid.
Bart
Haers
PS
noch Geert Mak, noch Reynebeau schrijven over de moeilijke verhouding tussen
Franz-Ferdinand en de Keizer Franz II, noch over hoe de Oostenrijkers dachten
over hem, de aartshertog en toch blijkt dat tekenend voor de positie van de
dubbelmonarchie. Evenmin ziet men dat Wenen beducht was soldaten te mobiliseren
omdat de oogst voor de deur stond. Aan zoiets banaals besteedt men toch geen
aandacht. Merkwaardig genoeg blijkt de betekenis van het nationalisme in de
onderscheiden natiestaten op de rand van een oorlog niet het belang van nadere
analyse waard. Of zou Frankrijk geen last gehad hebben van zoiets als
nationalisme? Of het UK? Vele opiniemakers situeren dit gif alleen bij de
verantwoordelijken voor de oorlog, niet bij de overwinnaars. 100 jaar later zou
men over die schroom heen moeten kunnen stappen, toch?
Het
zijn lacunes die een beeldvorming ernstig verstoren en als puntje bij paaltje
komt, zelfs onmogelijk maken. Dat is nu precies de verdienste van Christopher
Clark. Maar goed, historici gunnen elkaar niet altijd veel complimenten.
Historici gunnen elkaar niet altijd veel complimenten.
BeantwoordenVerwijderenSommige historici gunnen die complimenten vooral aan zichzelf nietwaar.
Kijk, mijn waarde, ik heb het vervolg gelezen van het brouwsel van de heer Reynebeau, ik heb zijn optreden gezien in Terzake van vrijdag 27 juni en ik moet vaststellen dat hij inderdaad over bepaalde zaken niet spreken wil, zoals de handelingen van de Quay d'Orsay, het Franse ministerie van buitenlandse zaken, sinds 1894. Het bondgenootschap van Parijs met Petersburg en vooral de grote financiële leningen aan Belgrado hebben hun belang. Het punt is dat historici die een synthese willen brengen ervoor beducht moeten zijn dat ze niet alles vanuit een gezichtspunt kunnen benaderen. Sommigen zullen daarin de bevestiging vinden dat geschiedenis geen wetenschap is.
VerwijderenOverigens werd de gedachte dat historici - en zeker mensen die zich met geschiedenis bezig houden zonder historicus te zijn of die vakkennis van nul en generlei waarde achten, - elkaar zelden complimenten geven door de ervaring.
Het ergste evenwel is en dat blijft de reden waarom ik nauwlettend volg wat er over 28 juni 1914 verteld wordt, de geschiedenis van de Balkan, maar ook en vooral de visie op de complexe federale structuur van Oostenrijk-Hongarije waarbij de positie van Hongarije in het Balkan-conflict anders lag dan die van Cis-Leithanië, het Oostenrijkse deel van het rijk, dat zeggenschap had over Bosnië-Herzegovina. Een synthese verdraagt niet altijd zoveel zin voor details, wat klopt, maar vaak is het een excuus om een soort capita selecta van de geschiedenis voor te stellen als een synthese.
Met andere woorden, uw opmerking lijkt me pas relevant.