Humanisme bij Erasmus, More en Hendrik VIII
Reflectie
Reformatie en Humanisme
Thomas More in een nieuwe tijd
een oude strekking
Zou
men encyclopedieën geloven, wat best mag, dan blijkt het humanisme dat tijdens
de zestiende eeuw in verschillende delen van Europa vorm en kleur kreeg, best
te omschrijven als een afstand nemen van de oude middeleeuwse opvattingen,
alsof het mogelijk zijn de "middeleeuwse" opvattingen scherp te
omschrijven. Bovendien blijkt net iemand als Thomas More met alle vezels vast
te hangen aan de opvattingen die hij als degelijk en doorgegeven door de ouden
onwankelbaar achtte. Maar toch begon met More als intellectueel het
scholastieke denken net in vraag te stellen en dat met alle scherpzinnigheid
waar hij over beschikte. Het beeld wordt mistig? Wellicht is het niet anders.
Peter
Ackroyd laat ons in zijn biografie Thomas More volgen: hoe de jonge More zijn
eerste lessen kreeg in een school, een begin maakte met Latijn en jong nog
opgenomen werd in het huishouden van kardinaal Morton als page in diens hofhouding.
Morton was aartsbisschop van Canterbury en Kanselier onder Hendrik VII.
Intussen zette vader John More zijn loopbaan voorspoedig verder en was het
verblijf van de jonge Thomas een toegangsticket tot de hoogste kringen van het
land. Morton had in het Engeland na de Rozenoorlogen een opvallende rol vervuld
in het herstel van de orde en wetshandhaving en Thomas More, die als
intelligent en als gezeglijk gold, had zowel huiselijke taken als de kans
intussen in de domestica schola, de huisschool, wellicht geleid door een
eminent lid van de aartsbisschoppelijke hofhouding zijn scholing verder te
zetten. In Lambeth Palace kreeg Thomas dus al een voorproefje in het omgaan met
hoge heren.
Eens
de tijd gekomen, zou Thomas naar Oxford gaan om er te studeren, maar het zou
bij een studententijd van 2 jaar blijven, zonder verdere academische
verdiensten, graden. Ackroyd legt omstandig maar zeer informatief uit hoe
jongeren in die tijd verschillende trajecten konden volgen en de universiteit
was er een van. Voor More kwam het erop neer dat hij na twee jaren Oxford naar
New Inn trok, onder andere Inns of Chancery een plaats waar actieve advocaten
en leerlingen met elkaar in contact kwamen. Ook John More was in zo een Inn
actief. Thomas begon er als zestienjarige aan en zou er na twee jaren New Inn
ingeschreven worden in Lincoln Inn. In die opleidingsschool en advocatenkantoor
ineen bekleedde vader John More op dat moment al een hoge positie, maar in het
verhaal van het humanisme, lijkt dat alles niet pertinent. Peter Ackroyd legt
uit dat dit een misvatting moet heten. Voor John en voor Thomas More, voor
buitenlandse bezoekers ook was het ambt van advocaat een bron van welvaart,
prestige en roem en dat streefde zeker de vader maar wellicht zal de zoon ook
best eerzuchtig geweest zijn, maar ook bij .
Het
opvallende evenwel is dat Thomas tegelijk een man van de nieuwe kennis werd, terwijl
de studie van het recht, dat veelomvattend was, vooral omdat het om een gewoonte-
en precedentrecht ging, die zich bediende van een gedeformeerd Frans dat niet
meer voor iets anders aangewend werd dan voor handelingen van het gerecht ook
al heel wat aanleiding gaf tot het aanscherpen van de geest. Tegelijk
ontwikkelde zich bij Thomas More een hang naar de nieuwe kennis en in Oxford
had hij zich met de scholastiek ingelaten, maar bepaalde facetten ervan zouden
corrumperend op de geest hebben ingewerkt, zoals ook Erasmus, die in Leuven
studeerde had ervaren. Maar in een moeite waren deze mannen zich ook wel bewust
van de kwaliteiten van wat het middeleeuwse denken had betekend en voor hen nog
betekenen kon. Ook Giordano Bruno zou zich om de schoolmeesters van Oxford druk
hebben gemaakt, maar wat ze vooral op de korrel namen was de droge ernst
waarmee men naar de wereld keek en de weigering gebruik te maken van de
toegangen tot nieuwe kennis, het Grieks in de eerste plaats. Tegelijk weten we
dat uit Oxford een aantal mannen naar Italië trokken en er hun blik verruimden,
met dank aan de aanwezige kennis aldaar. Thomas More kende een aantal van deze
mensen persoonlijk en wanneer zijn studie tot advocaat minder tijd ging
benemen, maakte hij van de gelegenheid gebruik om bij die lui de nodige kennis
op te doen en aan zelfstudie te doen. Namen als Thomas Lynacre, Willem Grocyn
of John Collet zeggen vandaag niets meer, maar dankzij Ackroyd worden ze min of
meer levende gezellen van de jongere Thomas More. Het zou eventueel nuttig zijn
na te gaan of deze mannen, die mee hun jonge gezel vormden, niet zo ook mee aan
de grondslag lagen van een ideeëngeschiedenis, waarvan de reikwijdte nauwelijks
kunnen overschatten.
Als
we het dan ook nog specifiek over het belang van de retorica zouden hebben in
de vorming van Thomas More, dan kan men ook niet heen om het theatrale aspect
van de tijd waar hij figureerde. Het zou ons in dit stuk ver voeren over de
betekenis van retorica en theatraliteit verder uit te wijden, omdat Peter
Ackroyd er net zoveel belang aan hecht hiervan de weerslag op het handelen van
More en zijn tijdgenoten, vrienden en tegenstanders onder de aandacht te
brengen. In diens vorming als humanist vormde dat ook een bijzondere toegang,
maar het verdraagt een aparte benadering.
More heeft naast de gebaande paden dan ook
eigen paden gekozen, door naast de toepasbare vaardigheden zich ook van een
algemene vorming op eigen gezag te verzekeren, door met humanisten van zijn
tijd om te gaan en Grieks te leren. Blijkbaar vormde hij zo een voorbeeld van
een nieuwe mens, een uomo universale, al hebben we dan de neiging dat voor te
behouden voor figuren als Leonardo da Vinci, die zich vooral met kunst en
wetenschap bezig hield, zodat wie ook met de voeten in de modder staat en
regeringsverantwoordelijkheid te dragen heeft, niet altijd dat krediet krijgt.
Algemeen geweten is of mag geacht dat More als kanselier de koning en het land
gediend heeft, maar reeds toen hij Utopia bedacht en doordacht, schreef, waren
er praktische kwesties of beter kwesties
die voor More zaken van billijkheid betroffen, zoals de wijze waarop oorlogen
gefinancierd zouden moeten worden en over de gevolgen van de "Enclosure
beweging", waarmee More, meer dan in het tweede deel het geval was, aangaf
dat een overheid niet alleen de belangen en geenszins alleen de ambities van de
vorst moet dienen, maar ook en zeer zeker de ambities van burgers en de
voorwaarden voor zelfvoorzienend bestaan van de bescheiden boeren verzekeren.
In
deze zin ging voor More en ook voor andere hervormers in de betekenis van het
overdenken van de gevestigde kennis om meer dan een terugkeer naar het
verleden, wel om het wegwerken van hetgeen gecorrumpeerd was geraakt in de loop
der tijden, zoals delen van de scholastiek en wellicht ook de teksten van de
heilige schrift. Erasmus zal er eer mee inleggen de teksten van de Vulgaat, de
Latijnse overlevering naast de Griekse teksten te leggen en zo de tekstkritiek
op nieuwe sporen te brengen - terwijl voor inspanningen van die aard ijdele
eruditie lijken. Maar zoals de auteur van Mores biografie betoogt, hebben al
die inspanningen bij de onderscheiden protagonisten tot zeer verschillende
uitkomsten geleid, want hoewel we de hoofdfiguren in de Nederlanden kennen,
zoals Erasmus en Luis Vives, vergelijkbare paden hebben begaan, kan men ook
opmerken dat zij hun eigen contacten in alle hoeken van Europa hebben en elkaar
dus beïnvloeden; Vives gaf de Civitate Dei uit, wat betekende dat hij moest
nagaan waar de brontekst zou te vinden zijn of waar men men met de bestaande
handschriften heen kon om de fouten en corrupties in de teksten kon terugvoeren
naar wat Augustinus in gedachten had gehad.
Juan
Luis Vives leerde More kennen toen die in Brugge aankwam voor onderhandelingen.
Vives zou zich ook, net als More inlaten met vraagstukken rond landsbestuur en
onderwijs voor vrouwen. een zaak die More, gezien de eruditie van diens
dochter, ook in de praktijk heeft gebracht. Opvallend is verder dat ook Luther
zich zeer op de inzichten van de bisschop van Hippo, Augustinus beriep om het
sola fide te voeden: alleen de genade Gods kan mensen ertoe brengen goede
werken te verrichten. Tegen Pelagius bracht Augustinus in dat deze ten onrechte
de idee van de erfzonde afwees en de vrije wil van mensen (om goede werken te
verrichten) te zeer in de verf zette. Ackroyd stelt dat Augustinus hierbij
Pelagius opzettelijk verkeerd interpreteerde, maar dat behoort wellicht tot het
probleem van de interpretatie van teksten. Augustinus interpreteerde Pelagius,
More en Luther lazen Augustinus en kwamen niet niettemin tot andere inzichten.
Luther
wilde de kerk zuiveren en eiste zonder meer dat priesters betrouwbaar en zonder
zonde zouden zijn. Erasmus en More leken de gedachte toegedaan dat men daarbij best
omzichtiger kon omspringen, omdat ze de mateloosheid van Luther en van zijn
kritiek wel inzagen. Wel zou Erasmus weigeren onverkort de oude kerk te
verdedigen, wat More wel dacht te moeten doen. Hier botsen we op een inzicht
van Thomas More dat bij zijn proces tegen hem uitgespeeld zou worden, want was
hij als jurist in staat tot de meest subtiele nuances, dan bleek in een moeite
door dat hij zijn loyauteit niet kon verbinden aan een politiek van de koning,
Hendrik VIII om de verhouding tussen kerk en staat om te keren.
Weten
we van More dat hij in zijn jonge jaren vier lang een gast was in het
kartuizerklooster, dan is ook duidelijk dat hij nooit overwogen heeft de
kerkelijke hiërarchie te vervoegen, maar leek te blijven. Voor ons valt
godsgeloof en vroomheid, bidden en vasten niet te rijmen met humanisme, maar
het humanisme van More moet men dan ook verbonden zien aan de kwesties van zijn
bestaansgronden, zoals hij die zag, waarbij de verdorde opvattingen die zich
met de scholastiek hebben ontwikkeld en waarbij men weigerde de klassieken
opnieuw te lezen en Aristoteles ernstig te nemen hem doornen in het oog waren.
Maar tegelijk diende de kerk als instituut dan wel hervormd, de suprematie van
de kerk tegenover nationale kerkprovincies bleef evident, want alleen zo,
krijgt men de indruk, wilde More een tegenwicht vormen tegen het absolutisme
van de vorst. Hij was als de dood voor een vorst die veel te hoge belastingen
afdwong, die de rechtspraak ondergeschikt maakte aan wat de wispelturige vorst
zou willen. Was More op enig moment lid van een belangrijke gilde, die van de
stoffenverkopers, dan verdedigde hij belangen bij de vorst en kon hij ingaan
tegen wat de vorst in een concrete situatie wenste. zelfs tegen Hendrik VII had
More gefulmineerd omdat die de rechtsregels zou overtreden hebben om
belastingen te kunnen in.
Peter
Ackroyd stelt More dan ook voor als iemand die met handen en voeten in de
laatmiddeleeuwse tradities stond en hechte aan opvattingen over orde en
hiërarchie, maar tegelijk vond dat ook wie hoger stond, of aan de top, zoals de
koning aan die orde diende te gehoorzamen. Het humanisme dat het denken
revitaliseerde was More op het lijf geschreven, maar ook weer ten dienste van
een ideaal ervoor te zorgen dat alles op orde zou blijven. Die contradictie
kleeft wel vaker aan deze bewegingen die voortvloeien uit de ambities van
nieuwe generaties, die onderkennen dat het allemaal niet meer bij de tijd is. Tijdens
zijn loopbaan zou de kanselier More de koning trouw blijven, maar het gaat niet
om de persoon van de koning, wel om het ambt van koning in het geheel van
instellingen en in die zin is More wel moderner dan men zou denken.
Overigens
kan men Hendrik VIII, die zich ontpoppen tot een geweldenaar niet zomaar als
een bruut zien, want hij kreeg een verzorgde opvoeding, was vertrouwd met
boeken, filosofie en theologie en vond zich niet te min pamfletten te
publiceren over hangende kwesties, in verband met theologie en recht. Uiteraard
steunde hij op zijn raadgevers die alle ook goed geschoold waren en behoorlijk
van de tongriem gesneden, zodat het in de kroonraad wel eens hard tegen hard
moet zijn gegaan, maar blijkbaar kon er ook wel eens een wrange grap af. Zowel
onder Hendrik VII en Hendrik VIII waren in verschillende kringen stemmen
opgegaan om de kerk te hervormen en werd ook de zucht naar luxe en libertijns
gedrag gehekeld. Tot de tijd van Elisabeth I zou het hervormingsprogramma nodig hebben om
maatschappelijk uit te gisten.
Om
deel te hebben aan die discussies, zo blijkt uit deze biografie, waren mensen
tuk op nieuwe inzichten. Toch zou het nuttig zijn te begrijpen dat het
Humanisme van Erasmus, More en Montaigne in wezen geen programma was, maar een
beginnen aan iets nieuws, waarvan niemand het einde niet kende. Luther, die in
de biografie veel aandacht krijgt, ging net op zoek naar vaste antwoorden, die
hemzelf en anderen de last van de twijfel van de schouders zouden nemen. De genade
en de idee dat het geloof volstaat, was voor hem en anderen, Calvijn, Jansenius
een adequate remedie tegen onzekerheid. Erasmus vond dat een bizarre
benadering.
In
de discussie over de plaats van de Islam in Europa en over het Jihadisme,
spelen die discussies nog altijd mee, zij het in een grondig gewijzigde
omgeving. Het geloof in mensen is bij die strekkingen niet groot, maar ook
links sukkelt er wel eens mee, om nog te zwijgen van rechts dat daarom openlijk
paternalistisch op de voorgrond treedt. Want het is duidelijk dat wie de
onzekerheden wil wegwerken ook bijzonder hard zal vasthouden aan het bestaande
of de boel hervormen om er des te meer controle over te hebben. In een stuk
over de onderwijs voor meisjes, dat ik afzonderlijk wil brengen, gaat mijn
aandacht naar wat Peter Ackroyd laat zien: hoe More ook meisjes alle
onderwijskansen wilde bieden en zich dochter droeg de vrucht daarvan vrijmoedig
uit. Als men vrouwen school laat lopen, zou men dan de controle verliezen en
wie zou die verliezen? Het humanisme van die mensen blijft indrukwekkend, maar
het daagt ons ook uit onze visie op de dingen des daags en andere grondig te
(her-)overwegen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten