De Verlichting? Kan men niet tegen zijn, noch verheerlijken




Reflectie



De waarden van de verlichting
 Sapere aude! altijd vergeten




Fête de la Raison, een groots opgezette manifestatie in Parijs op 10 november
1793, met een deerne die de Rede zou incarneren op een Berg in de
Notre Dame in Parijs, uiteraard ontwijd en onttrokken aan e eredienst, want
doe was verboden. Tolerantie en revolutie gaan nu eenmaal niet samen. . 
Alicja Gescinska had het over de vraag of we niet te lichtzinnig leuren met de notie Verlichting en Verlichtingswaarden, iets wat me na aan het hart gaat. Men moet de Ideeënhistorische betekenis en complexiteit van wat we de Verlichting noemen niet onderschatten noch minimaliseren, maar het gaat om meer dan om de filosofische teksten die we altijd weer naar voor schuiven.   

Het gaat er allereerst om dat de periode die we als de Europese Verlichting beschrijven kan laten samenvallen met de publicatie van het “discours de la méthode” als aanvang en ik huiver ervoor een einde te stellen aan de Verlichting, al meent men doorgaans dat dit met het overlijden van Immanuel Kant zou samenvallen. Goethe, Schiller of  Hegel, waar plaatst men die dan? Men kan dus ook niet zeggen dat de Verlichting een einde nam, wel dat, zoals in het positivisme tot uiting kwam, een aanscherpen van het rationele denken aan belang won, ook in domeinen waar het wetenschappelijke metier zich net niet van cijfermatige benaderingen bediende om inzichten te verwerven en te formuleren. Auguste Comte legde zo voor de sociologie de basis, maar we spreken dan niet meer van de Verlichting, wel van de moderne wetenschappen.

Het klopt dan weer wel dat we de Verlichting, de Franse, Duitse en Schotse situeren in de achttiende eeuw, maar dan kan men niet enkel naar de enkele sterren aan het firmament kijken, zoals Voltaire, volgens Jonathan Israël een softe kerel, terwijl de echte, radicale verlichting bij een Denis Diderot en d’Holbach te vinden is, maar waar zetten we dan Jean-Jacques Rousseau die de moderne samenleving een bron van perversie vond en meende dat politieke macht op een sociaal contract berusten moet. Mevrouw Gescinska heeft gelijk, men kan er geen lijn op trekken, behalve dan dat zij elk op een eigen manier de bestaande verhoudingen gingen onderzoeken en gingen strijden tegen onwetendheid, onrecht en onvrijheid. Maar zij hadden een publiek en er werden boeken gedrukt, steeds meer boeken, romannetjes ook, maar ook de encyclopedie waaraan Voltaire ook mee heeft geschreven en andere werken, zoals zeer veel toneel, wat Denis Diderot aangaat.

Er was ook een publiek voor deze toenemende stroom aan boeken, want men had tijd om te lezen, de betere klassen dan toch. Was er ook interesse voor al die vraagstukken? Er was intussen nog wel censuur en dus gaven auteurs werken anoniem uit of in Amsterdam, waar een relatieve vrijheid bestond, al mocht men het ook daar niet te bond maken. Maar, nog eens, hoe belangrijk een Diderot of een David Hume ook waren, hun werk was al lang vergeten als er niet een publiek geweest was, dat hun denken de moeite van het bijhouden waard achtte. Lezers die schreven over boeken die ze hadden gelezen of lieten meebrengen, omdat mensen nu eenmaal niet vastgeroest in hun stadshotel of landgoed zaten. Overigens, al vond Voltaire Casanova maar een miezerige kerel, diezelfde Casanova was ook voortdurend onderweg, om schuldeisers of zelfs de stadsmagistraat in Venetië na zijn vlucht uit de gevangenis, I Piombi, te ontkomen als een figuur van de eeuw van de Verlichting, in de mate dat hij net spotte met vele vormen van bijgeloof en onnozelheid die hij tegenkwam, waar ook allerlei bizarre lieden uit de band sprongen en niet vergeten werden, zoals een comte de Saint-Germain, die ook met allerlei experimenten bezig waren rond de eeuwige jeugd en uiteraard alchemie. De idee van de Zonnekoning, die Louis XIV zo manhaftig uitspeelde lijkt verband te houden met een traditie uit de Renaissance, die met Marcello Ficino en vooral Giordano Bruno, de hermetische traditie. Bruno werd verbrand als ketter, maar de visie die hij propageerde, over de oneindigheid van het heelal spoorde dan wel met de inzichten en ontdekkingen van Copernicus, ze berusten altijd nog op een traditie die tijdens de late Romeinse tijd zijn ontstaan, de tweede, derde eeuw van onze tijdrekening. De tekstonderzoekers in de zestiende eeuw, stelden namelijk vast dat de tekst niet uit de pre-mozaïsche tijden kon zijn voortgekomen, maar net dat, die tekstkritiek, was dus ook een voorwaarde van de Verlichting, terwijl het nu een vergeten spruit lijkt.

Tijdens de 18de eeuw zagen verschillende mystieke bewegingen het licht, zoals in de joodse gemeenschappen in Polen en Rusland, maar ook in het christendom, het protestantisme zag men bewegingen opkomen, zoals de Hernnhutters zich vormen, die om vervolging te ontkomen in de Noord-Amerika, later de VS een veilige haven zouden vinden en er met andere groepen een cultuur van afzijdigheid zouden ontwikkelen, zoals de Amish people, die uit de sfeer van de anabaptisten kwamen, waar rond 1700 een dispuut over de geredden ontstond en over hoe strikt men de Goddelijke Leer moet naleven. Men kan nu natuurlijk vaststellen dat die bewegingen weinig met de verlichting te maken hadden, behalve dat er sprake is van gelijktijdigheid, toch is dat niet afdoende, want in die stromingen leefde vergelijkbare vragen over het zijn in de (moderne) tijd, over gezag en over het goede leven. Het verschil was en is dat zij zich wel nog intens met god inlieten, met zijn marsorders ook maar tegelijk eens te meer het zittende gezag aanvielen, dat van de ouderlingen. In dat opzicht pasten ze dan weer wel in die 18de eeuw. Het zouden overigens Quakers zijn die zich gingen inzetten voor een verbod op de slavenhandel, vanuit Londen.

In Frankrijk had men bovendien een conflict rond de bul Unigenitus, die zowat de hele elite in de greep leek te hebben, omdat de bul, besteld door Louis XIV en op zijn sterfbed bezorgd door de paus, met het oog op het temmen van de Jansenisten, onder wie Racine en Blaise Pascal – beide op dat moment al overleden - maar die waren die met hun werk, bij Racine de tragedies, bij Blaise Pascal uiteraard de wiskunde, maar ook zijn filosofische bijdragen, bekend buiten de eigen kring van Port Royal, maar niet minder jansenistisch en dus vielen zij en hun werk wel onder de censuurmaatregelen. Daarnaast kennen we Pascal nog van de Pensées, waarin die onder meer over de sprong naar het geloof sprak, als een beredeneerde gok. Nu was het wel zo dat vanaf 1715 de bul Unigenitus een politiek wapen werd, waarbij men oog moet hebben voor de pamfletten die toen verspreid werden in Parijs en dat gedurende decennia. Waren de aanhangers van het Jansenisme katholiek, de aanpak van Louis XIV van heterodoxe overtuigingen kwam voort uit zijn obsessie zijn absolute macht te vestigen; in de eerste plaats kwamen de hugenoten in het vizier door de herroeping van het verdrag van Nantes, vervolgens dus ook de jansenisten, die er een analoge genadeleer op na hielden als de hugenoten, namelijk slechts door het geloof kon men genade verwerven, niet door goede werken of goed te leven, wat tot de bekende bul aanleiding gaf net omdat de Paus hier een rol te spelen had en die aarzelde lang.   Louis XIV verweet men later dat de bul aanvaarden betekende dat de koning het gallicanisme zou opgeven, de idee dat de paus de koning niets kon bevelen, ook niet over kerkelijke zaken. Dat het parlement van Parijs verweven was met de jansenistische kringen, maakt het conflict alleen maar pittiger. Ook het feit dat de koning, Louis XV stevige hervormingen oplegde, die de adel en dus ook de parlementairen financieel raakte, heeft in de pamflettenstrijd gevolgen gehad. Alleen, als men dus meent te weten dat de koning zich niet inliet met de eisen en verwachtingen van de nieuwe tijd, dan geldt dat niet voor Louis XV en ook niet voor Maria-Theresia en Jozef II – al kon die met zijn ambities zijn onderdanen niet mee krijgen. En wat met Frederik II de Grote? Ze voerden onderling oorlogen, maar streefden ook naar modern bestuur.

Gemeld dient ook dat men al vroeg, in de 17de eeuw voorstellingen ziet verschijnen, zoals bij Adriaan Koerbagh, waarin de bestaande maatschappelijke orde onder vuur wordt genomen en waarin Koerbagh de ongeletterden – zij die geen Latijn kenden - wilde bijpraten over recht en rechtspleging, over de religie ook en over de wijze waarop macht wordt verworven. Koerbagh eindigt in het Rasphuis, gevangenis en werkhuis ineen, omdat hij de maatschappelijke orde onderuit haalde, terwijl zijn naam zelden valt als het over de Verlichting gaat. Hij vertaalde immers moeilijke juridische termen in de volkstaal. De held van de vroege Verlichting, Spinoza, weigerde dan weer in de volkstaal te schrijven, omdat hij vreesde dat zijn gedachten bij het volk tot opstandigheid zou hebben geleid en het heeft lang geduurd voor men de noodzaak aanvoelde om Spinoza te vertalen in het Nederlands. In 1672 zal Spinoza wel geschokt geweest zijn toen de orangisten het gistende ongenoegen bij het volk aanwenden om Johan de Witt, de succesvolle Raadspensionaris uit te schakelen, te laten lynchen. Maar het is goed mogelijk dat Spinoza en Koerbagh elkaar kenden en zelfs van gedachten hebben gewisseld.

Zoals Alicja Gescinska stelt kan men de Verlichting maar bezwaarlijk als een  consistent en homogeen verhaal benaderen en dus zal het ook met de waarden die we de Verlichting toeschrijven opletten geblazen zijn. Nog eens, zich alleen richten op de topfiguren, of die wij als topfiguren hebben leren zien, laat onbesproken hoe er in vele steden academies en loges opgericht werden, waar onder meer ook vaak bibliotheken ter beschikking waren van de leden. Waren die academies of loges elitair, dan zal men nog, zoals prof. Brulez eertijds vaststelde dat elitaire karakter niet los kunnen zien van de sociaal-economische omstandigheden en de toegang tot scholing. In een loge als “la parfaite Egalité” te Brugge blijkt overigens dat burgers en edellieden elkaar net in die clubs konden treffen. Het feit dat Jozef II het als zijn opdracht zag de loges in de Oostenrijkse Nederlanden af te schaffen, had wellicht te maken met de rol van die organisaties in de Brabantse omwenteling (1787-1789) want zelf stond Jozef II het modernisme voor, als verlicht despoot.

Kant heeft de oude aansporing van Horatius, die eerst bedacht dat goed begonnen half gewonnen mag heten en dan zegt “Sapere aude!”, wat Kant dan opnam in zijn onderzoek naar de aard en het wezen van de Verlichting in:  “Was ist Aufklärung”, een boekje waar niet zo vaak naar verwezen wordt. Maar dat dit voor Kant betekent: Durf te weten, impliceert ook dat wat men te weten zal komen niet altijd aantrekkelijk lijkt en vooral niet god welgevallig.

“Aufklärung ist der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmundigkeit . Unmundigkeit ist das Unvermögen, sich seines Verstandes ohne Leitung eines anderen zu bedienen. Selbstverschuldet ist dies Unmundigkeit wenn die Ursache derselben  nicht am Mangel des Verstandes, sondern der Entschlieung und des Mutes liegt, sich seiner ohne Leitung eines anderen zu bedienen. Sapere Aude! Habe Mut dich deines eigenen Verstandes zu bedienen! Ist also der wahlspruch der Aufklärung.

 Het essay van Kant verscheen in Berlijn, waar een dominee zich had afgevraagd, in een voetnoot, wat dat Verlichting nu eindelijk mag heten. Ook Moses Mendelssohn was betrokken bij het dispuut. Maar goed, we moeten dus zelf denken, ons van onze eigen rede bedienen en daar wordt het boeiend, want we komen niet altijd, al beschikken we over dezelfde gegevens, bij dezelfde slotsom, inderdaad omdat de moed ons wel eens ontbreekt een redenering goed door te denken. Je hebt dan niet genoeg gedacht, nagedacht, heet het dan, maar hoe weet je dat je ergens een archimedisch punt hebt bereikt of een kwestie goed doorgrond, zoals bijvoorbeeld het hoe en wat van de natiestaat, maar het kan evengoed om de vraag gaan hoe je het goede samenleven kan bevorderen. Denken is een bizar iets, waarbij niet op de laatste plaats de verbeelding aan de orde komt. Wiskunde was en is voor jongelui die ermee geconfronteerd werden en worden een nogal saaie bedoening, maar ook in de abstractie kan men schoonheid ontdekken. Het is een vorm van denken met een eigen, steeds verder verfijnde taal, waar ook de denkers van de Verlichting, zoals Newton en Leibniz het nodige hebben bijgedragen, net als Emilie du Châtelet. Oh ja, er waren ook vrouwen, maar die kregen noch krijgen een plaats in het pantheon van de Verlichting en men kan du Châtelet geen plaats in het pantheon ontzeggen, zeker niet in het Pantheon van de Verlichting.

We weten dat tegen het einde van de achttiende eeuw massa’s boeken op de markt kwamen en dat leesclubs mensen samen bracht rond boeken. Je had natuurlijk romans, soms sprong er een uit en bleef behouden, zoals Wilhelm Meisters Lehrjahre, zoals ook “Die Wahlverwantschaften”, beide van Goethe, waarin vele facetten van de menselijke bestaanswijze, la condition humaine onderzocht worden met de gedachte dat we zelf wel iets kunnen doen aan het welbevinden dat we ervaren. Goethe was ook bezig geweest met mijnbouw en had daar Alexander von Humboldt ontmoet die rond 1800 een reis, of beter een expeditie zou maken door Venezuela, Ecuador en Peru, waarbij hij nieuwe onderzoeksmethodes en -apparatuur zou inzetten waardoor zijn visie op de samenhang der dingen door elkaar geschud werd en die van zijn tijdgenoten.

Toch zal men von Humboldt zelden in de traditie van de Verlichting plaatsen, maar als een van de grondleggers van de natuurwetenschappers, die door observatie en redeneren samenhang tussen hoogte, vegetatie en gemeten temperaturen het bestaan van klimaatgordels in berggebieden onderkende en dat ook reeds dacht te kunnen zien als het systeem van klimaatgebieden van de evenaar tot de polen. Hoewel hij de zaken niet simpel wenste voor te stellen gaf hij gedurende enige jaren in Berlijn publieke lezingen, waar vrouwen zeer aandachtige toehoorders waren.

Alicja Gescinska verdient dus onze ondersteuning wanneer zij stelt dat men niet zo beaat naar de Verlichting hoeft te kijken en vooral kan men niet beweren dat die waarden, die toen gegrond werden, volkomen eenduidig zouden blijken en de toets der kritiek doorstaan. De scheiding van kerk en staat is een bijzondere en in een aantal opzichten bizarre benadering, vooral was het een handig compromis, waarin Napoleon en de paus konden berusten – al voerde juist Napoleon een strakke cesaropapistische politiek. Tijdens de Franse Revolutie was de kerk afgeschaft, werden priesters gedwongen trouw te zweren aan de republiek en verdwenen kloosters. De opstanden van Vendée en de Chouans in Bretagne – wie ernaar verwijst laadt nog altijd de verdenking op zich een conservatief te zijn, terwijl die langdurige conflicten toch wel heel wat inzet van middelen eisten vanwege Parijs, de Republiek. Het lijkt op de boerenkrijg, katholiek, maar ook een verzet tegen de dienstplicht, wat voor het boerenland wel begrijpelijk was, want in de zomer werd er en gevochten en geoogst. De analyse van de Franse Revolutie, van de Terreur en van deze opstanden blijft altijd nog onderhevig aan politieke voorkeuren, terwijl men meer dan tweehonderd jaar later niet voorbij kan aan de Revolutie en de vele facetten ervan, maar ook kan men nu toch wel nadenken over de wenselijkheid van bepaalde keuzes, zoals de instelling van het comité du salut public. De politiek van Maximilien de Robespierre en van Saint-Just werd geïnspireerd door een aantal inzichten van Jean-Jacques Rousseau, maar met zoveel geweld uitgevoerd dat men er niet gauw genoeg vanaf wilde en Robespierre zelf eindigde onder het mes van de guillotine.

Toch heeft de periode en hebben de publicaties die toentertijd het licht zagen inderdaad ons denken en ons morele kompas vorm gegeven. Maar als men zegt dat man en vrouw gelijk zijn in rechte, dan moet men toch nog altijd zoals Olympe de Gouges het ondernam, de rechten van de vrouw specifiëren, want de heren van de Revolutie waren er niet zo mee bezig, erger nog, Olympe eindigde ook onder de valbijl wegens niet zuiver genoeg. Olympe de Gouges was net als Emilie de Châtelet een geluksvogel, in die zin dat ze zich veel vrijheid hadden verworven om hun leven naar eigen inzicht te leven en dat was, ook volgens Voltaire een cruciale voorwaarde voor een goed leven. Welnu, hoezeer hechten we dezer dagen nog aan zelfontplooiing? Men schijnt er zelfs afstand van te nemen en dus ook van de gedachte aan autonomie van het individu. Men moet niet temen dat mensen te individualistisch geworden zouden zijn en vervolgens beginnen over de Verlichting, waar juist het opvoedingsproject erin bestond, volgens Voltaire en Diderot, dat mensen voor zichzelf opinies kunnen vormen en kunnen delen, vrij en zonder dwang. Individualisme zonder zin voor verantwoordelijkheid ten aanzien van derden, neigt algauw naar een liberataire opvatting in het uiterste geval komt men bij Max Stirner uit, “Der Einzige und sein Eigentum”, waarin het Ik een absolute betekenis krijgt, want de anderen zijn misschien niet echt. Individualisme kan, zoals alle houdingen ontsporen, maar het is wel van belang dat we ons daarvan bewust zijn.

De Verlichting vormde voor Adorno en de zijnen de oorzaak, zij het een verre oorzaak van de Nazirampspoed, want het rationalisme nam de grenzen weg omwille van de inzet van de instrumentele rede, die dus inderdaad de ratio als middel inzet om concrete doelen te bereiken, zoals, meen ik dan, ook Lenin had bedacht. Het punt is dat de kritiek op de Verlichting er vaak aanleiding toe geeft dat de individuele emancipatie geen doel meer kan zijn, want brave mensen luisteren maar beter naar wie boven hen is gesteld. Nu gaan Verlichting en Paternalisme bezwaarlijk samen, al houden we toch wel innig van onze grote intellectuelen, doorgaans is het er maar een per generatie, die de titel krijgt. Zou het echt zo schraal wezen? We moeten dus vaststellen dat we van de Verlichting ook wel een en ander verloren hebben, zeker als het erop aankomt na te denken hoe mensen hun leven naar eigen inzicht kunnen leiden. Natuurlijk is het zeker wenselijk, gezien de verlenging van de levensverwachting en de complicaties die daarmee gepaard kunnen gaan, dat er rond het levenseinde een grotere mate van zelfbeschikking mogelijk is geworden, waarbij euthanasie mogelijk is onder bepaalde, wettelijk beschreven voorwaarden. Toch kan die vorm van zelfbeschikking niet de enige zijn die ons in handen wordt gegeven en daar knelt het schoentje.

De overheid wil dat mensen gezond leven, om onnodig lijden te voorkomen, maar over wat voor leed hebben we het dan? Het leven van een gehandicapte persoon kan inderdaad lastig zijn, mensen met Down zijn wel eens aandoenlijk, ze kunnen ook voor zichzelf lastig zijn, als ze merken dat bepaalde dingen hen onthouden worden. Toch kan men moeilijk beweren dat mensen met deze ongewenste genetische mutatie geen recht van bestaan hebben. Nu er betrouwbare prenatale diagnostische middelen voor handen zijn, met op kop de NIP-test, kan men hopen dat kinderen dit lot bespaard zal worden, geboren te worden met die handicap. Hebben mensen nog het recht om in onwetendheid te blijven of, radicaler nog, in volle besef van de mogelijkheid van een kind met Down te baren toch de zwangerschap niet afbreken? Hier staat de vrijheid niet op spel, legde men mij uit, want men moet lijden voorkomen. Wel, een jonge vrouw stierf in 1944 omdat ze een hartprobleem had, de blauwziekte werd de aandoening genoemd. Twee generaties later werd in een gezin afstammende van de ouders van de jonge vrouw een kind met dezelfde aanleg geboren en artsen konden vrij snel de baby opereren en een goede toekomst geven.

Neen, men kan de Verlichting niet minimaliseren, maar men moet ook niet verwachten een eenduidige nalatenschap te vinden, die zich in enkele frasen laten samenvatten. Sapere Aude! Dat is blijft het appel en daar moeten we ons aan wijden, zonder te weten of we goed bezig zijn. Open debat is nodig om te voorkomen dat we het spoor en de werkelijkheid bijster raken, een werkelijkheid die we ten ene male moeten leren lezen. Juist tijdens de Verlichting ontstond een denken waar de gereveleerde waarheid werd verlaten en wij verder moesten zonder de zekerheden van het geloof of enige autoriteit. Wie die Verlichting hoog heeft zitten, kan wel met grote interesse naar wetenschappelijke bevindingen kijken, zij of hij zal ook wel altijd een kritische distantie aan de dag leggen, want zich laten meeslepen door goeroes of andere inspirerende figuren, soms ook wetenschappelijke ontdekkingen, zal ook vatbaar blijken voor wat de liberale democratie in het gedrang kan brengen. Immanuel Kant maar ook Edmund Burke hebben hun tijdgenoten aangespoord tot denken, al wil mens ons doen geloven dat Burke een nurkse conservatief was. Met zijn idee dat hij niet hoefde te luisteren naar zijn kiezers stond hij dichter bij Robespierre dan hem lief moet zijn geweest.

We hadden het tot slot nog kunnen hebben over de dialogen die de denkers van de Verlichting met elkaar hielden, soms over een afstand van meerdere generaties. Voltaire schreef zijn afschuw van de idee van Leibniz, als zouden we in de beste der werelden leven af in zijn conte philosophique Candide, Adam Smith veegde in zijn The Theory of moral sentiments de vloer aan met Bernard Mandeville, die onder meer vond dat er niets mis mee is als mensen door hun particuliere ondeugden de samenleving verrijken. Mandeville vond dat een volstrekt veilige samenleving, waar alles tot in de puntjes geregeld is en waar iedereen de regels naar de letter en naar de geest naleeft, een wel heel dooie boel moet zijn, waar armoede troef is. Daar hoort men bij discussies over de Verlichting weinig over.  

Ook Mandeville droeg het nodige bij aan wat we de Verlichting noemen en het had meer om het lijf dan spotten met de goede zeden. Overigens, in zijn werk over economie, An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations, stond Adam Smith dichter bij Mandeville dan doorgaans wordt aangenomen, ook al omdat hij bedacht dat men economisch handelen waardenneutraal dient te beschrijven, de welvaart van een natie is groter naarmate de productie en handel toenemen en die in het voordeel van het land uitvallen. Meerwaarde produceren is een voorwaarde voor die welstand, collectief dan. Maar goed, ook Adam Smith, die toch mee vorm gaaf aan de Schotse Verlichting, rekent men lang niet altijd tot de Verlichting, de Schotse dan, zodat het moeilijk wordt nog hoog ermee op te geven, maar doen we dat niet, dan verliezen we nog veel meer. Alleen, we moeten maar eens denken voor onze tijd en voor de komende generaties. Wat dat denken opleveren zal? Tja, zonder willen blijft het denken een ijdel bedrijf, waar men groot mee kan uitpakken, zonder dat het ooit iets opleveren zal. Het denken zal overigens ook zelfvertrouwen vergen, hoe vaag dat ook weer mag lijken. Durf te denken, zonder zich te beroepen op autoriteiten. Maar zonder betrouwbare gegevens kan het ook niet.

Tijdens de Franse Revolutie werd een eredienst van de Rede, een deïficatie van de Rede, waarbij uiteraard de katholieke kerk het te verduren kreeg, waarbij priesters ondergronds gingen, op de vlucht of terecht gesteld. De cultus zou de Terreur niet overleven, want Robespierre vervolgde de leidende figuren, zoals Jacques-René Hébert en stelde een cultus in van het “Être Suprème”, een onderneming die schipbreuk leed. Het vertoon wekte spotlust op in de Parijse straten en na de val van Robespierre viel ook het animo zo te zien weg. Napoleon bereikte met de Paus en concordaat dat ook in onze contreien nog steeds gedeeltelijk van kracht is. Maar vooral blijkt het moeilijk zoiets als de Rede als een (wulpse) deerne voor te stellen, die wellicht ook niet altijd redelijk begaafd bleef. De Rede? Het blijkt een moeilijk iets er iets over te zeggen, tenzij in een inperkende zin en dan verliest zo een omschrijving de betovering die het denken heeft. Men kan niet tegen de Verlichting zijn, maar er wel een karikatuur van maken, zoals voorstanders en de enkele verdwaalde vermeende tegenstanders.


Bart Haers


Reacties

Populaire posts