Waarom het einde niet kwam: WO I en de beleving


Reflectie




Wat vertelt “in Flanders fields museum”?



Katsteeeldomein 't Hoooghe bij Ieper  oktober 1917. Australische patrouille
op weg naar ...
Uiteraard is het goed dat men de Grote Oorlog, 1914 – 1918 niet vergeet en aan nieuwe generaties vertelt hoe het allemaal zo uit de hand is kunnen lopen. Er zijn uiteraard de soldaten, die van heinde en verre komen, er zijn ook officieren en topgeneraals die de zaken sturen, er is de Intendance, de aanvoer voor munitie, wapens, uitrusting en voedsel, er is ook de ontzaglijke oorlogsproductie die nodig is om al dat materieel te produceren, inclusief gasmaskers. Er is bloed tenslotte en er zijn artsen die redden wat er te redden valt. Komen we daar dichter bij na een bezoek aan het museum in Ieper?

Ieper heeft wel iets, denk ik altijd weer, waarbij gedachten over de wederopbouw nooit veraf zijn en ook wel gedachten aan de soldaten die in deze omgeving hebben gevochten, vier jaar lang, in drie grote veldslagen en veel schermutselingen. En ja, ken je mensen in Ieper, dan weet je dat zij die geschiedenis wel kennen. Toch, eenmaal in het museum valt het me op hoe men probeert mensen dichter bij de oorlog te brengen, door hen te suggereren, via allerlei kijkdozen, te verbinden met een soldaat, die voor het vaderland heeft gestreden. In het museum probeert men een en ander duidelijk te maken, onder meer met acteurs die vertellen, op basis van brieven van soldaten, wat aangeeft dat een aantal soldaten wel degelijk kon schrijven. Zou iemand van die jonge bezoekers maandenlang het frontregime hebben kunnen doorstaan? Er zijn verhalen over shell shock, maar het blijft moeilijk zich daar iets bij voor te stellen, maar toch, gevallen van PTSS, Post Traumatisch Stress Syndroom verstoorden de gezagsverhoudingen en ook wel de rust binnen een bataljon. Erkende men het voorval niet, dan kon het gebeuren dat zo een soldaat werd afgevoerd, niet naar de ziekenboeg maar naar ’t kot, om vervolgens te worden berecht. Het duurde even, voor men doorhad dat hier geen komedie in het spel was. Dat proces van erkenning en de discussies binnen de legertop namen de nodige tijd, tot ook officieren getroffen werden. Bovendien bleek het moeilijk de slachtoffers van PTSs echt te behandelen, omdat zij die de patiënten moesten behandelen, slechts bij benadering wisten wat die soldaten was overkomen. .

Op het eerste zicht kan men dus leven met de uitstalling van de beelden en voorwerpen, tot men vaststelt dat deze oorlog, blijkens het museale verhaal, geen leiding had, dat er geen hogere officieren waren die keuzes maakten en al dan niet onbezonnen soldaten in het niemandsland joegen waar machinegeweren hen neer maaiden. Hoe of men met die relatief nieuwe machinegeweren – die watergekoeld werden om de efficiëntie te verhogen – kon ontwijken, bleek een onmogelijke klus, maar urenlange bombardementen met zwaar geschut hadden na verloop van tijd ook nog weinig nut, want eens het vuren begon, doken de soldaten in diep ingegraven schuilposten, waar ze relatief veilig waren voor de bombardementen. Toch verliep gedurende de hele oorlog een grote aanval volgens hetzelfde stramien: zwaar kanongeschut en vervolgens een doorgaans falende stormloop recht in het vuur van de machinegeweren. Gaf men er zich dan echt geen rekenschap van hoeveel soldaten men doelloos liet sneuvelen?

Mag men verwachten dat hogere officieren die bezig zijn met de nieuwste wapens, ook manieren zoeken om de impact ervan op de eigen troepen te reduceren, toch blijkt men lang blind te zijn gebleven voor de kwetsbaarheid van troepen tegen mitrailleurvuur. Al een paar decennia zoek ik een antwoord op de vraag waarom deze topmilitairen er niet in slaagden of er zo weinig inspanningen toe deden om iets anders te verzinnen dan stormlopen. In de tentoonstelling in het Ieperse museum blijkt ook weinig aandacht aan dit vraagstuk te worden besteed. Herbert Plummer deed in 1917 een poging om met ondermijnen van de vijandelijke loopgraven een bres te slaan in de linies om zo eindelijk een bewegingsoorlog op gang te brengen. Men kan dus wel verwijzingen vinden naar die ingenieuze aanpak, maar ze faalde omdat na het succes (?) van de ontploffingen van het massaal aangebrachte dynamiet, Plummer zijn troepen wel vooruit kon jagen, maar Haig deed vervolgens niets om de aanval te ondersteunen. Echter, twee maanden later ging zijn leger wel in de aanval in Passendale, met desatreuze gevolgen. Kan men honderd jaar later nog niet onderkennen dat een falende legerleiding mee de wreedheid van de oorlog heeft getekend. Want men mag Passendale zeventien wel een dramatische slachtpartij noemen, zelden of nooit verbindt men er de namen van de generaals aan.

Dat falen, dat is natuurlijk gemakkelijk gezegd en als Clausewitz in zijn reflecties en betogen over de goede oorlogsvoering ons niet ter beschikking stond, hadden we wellicht weinig criteria. Alhoewel, het is toch duidelijk dat precies het verschil tussen Albert I en enkele officieren rond hem, tegen de aandrang van officieren die Frankrijk en het UK tegemoet wilden komen, evenals politici erin bestond dat Albert zijn soldaten niet zinloos wilde laten afslachten, ook al omdat hij dan geen eigen argumenten meer had. Echter, ook aan Duitse zijde zag men aan de ene kant overmoedigheid en ambities en aan de andere kant militairen die inderdaad probeerden de eigen troepen te sparen. Dat debat dat tijdens de oorlog moet gewoed hebben, maar dat uiteindelijk bij nagenoeg alle oorlogvoerende landen leidde tot een consensus tussen generaals, politici en de burgers, waarbij iedereen die vragen ging stellen bij de oorlog en de oorlogsvoering in een kwaad daglicht kwam te staan, tot een bericht over een gesneuvelde vriend of buur, toch wel even voor twijfel zorgde. Want al die soldaten konden toch niet voor niets gesneuveld zijn, toch? Jusqu’au bout!

Laat men daar in Ieper graag uitschijnen dat al die soldaten slachtoffers waren, dan moet men toch ook bedenken dat er in augustus 1914 nogal wat vrijwilligers waren die zich lieten inlijven en bovendien zou het Belgisch Leger gedurende de oorlog beroep kunnen blijven doen op jongeren die in het niet door de vijand bezette deel van het land verbleven of in Frankrijk en Engeland waren terecht gekomen. Ook zou het leger dat in september 1918 begon aan de herovering van het land, met onder andere het leger van Herbert Plummer,  heel wat beter uitgerust was dan het leger dat in oktober november kwartier had gemaakt langs de IJzer. Heeft men de inundatie gestopt om de troepen meer bewegingsvrijheid te geven. Een andere vraag, hoe en wanneer zou het gebied tussen de Belgische grens, Armentières en de linies in Artesië en langs de Somme, die veel westelijker lagen om maar iets te zeggen en oprukkende troepen, die toch een hele hoop terreinwinst moest boeken. We zien wel een tijdslijn waarin de vorderingen van de Belgische eenheden beschreven wordt, maar ook als het andere front instortte aan Duitse zijde, moet het een behoorlijke onderneming gebleken zijn. Oh ja, dan moeten we ons afvragen hoe de frontlijn eruit zag tussen de Ypres-salliant en Verdun, na het mislukte voorjaarsoffensief van de Duitse legers.

Toch werd dat gevecht, van de laatste kans voor Ludendorff, met grote inzet van middelen gevoerd in de achtertuin van de Westhoek, namelijk rond de Leie, met gevechten rond Bailleul, Armentières, Béthune en toch, wat krijgt men ervan mee? Het misluikte! Neen, de problemen van de Duitse legerleiding werden duidelijk, maar ook de Franse en vooral Britse troepen raakten uitgeput. De eerste fase van de slag, voor de poorten van Amiens en met het oog op het afsluiten van het gebied rond Boulogne en Calais, mislukte net, want voor de Britten, die een van de Fransen overgenomen stellingenstelsel moesten overnemen, waren er nogal wat herstellingswerken nodig. Om zulke details gaat het in oorlogen en daarover licht het In Flanders Fields museum nauwelijks in, dat wil zeggen, de militaire aspecten en de keuzes die de legerleidingen maakten, vaak met politieke consequenties blijven onderbelicht.

Ontbreken de legerleiders, de generaals en maarschalken bijna helemaal, waardoor men zich geen beeld kan vormen van de redenen waarom soldaten gaan muiten, zoals de Franse soldaten aan de Somme, maar ook de Belgische soldaten, waaronder opvallend veel Vlamingen, die weigeren nog te vechten, dan zal het Duitse leger in oktober helemaal ineenstorten, omdat zowel de logistiek ontbreekt – gevolg van de Britse maritieme blokkade, maar ook de oorlogsmoeheid. Maar zelfs de nieuwe regering in Berlijn weet niet goed wat de toen en de linkse regering laat Vrijkorpsen op 9 november 1918 de betogende burgers, die de nieuwe regering willen steunen van straat vegen.

Natuurlijk gaat dit museum over de oorlog in België, maar het lijkt mij, zoals ook Henri Pirenne al aangaf dat die benadering vooral een methodologische afbakening valt te zien, want de oorlogsvoering betrof een enorm gebied en men diende bovendien ook een ongezien logistiek apparaat uit te bouwen, alleen al om de munitie aan te maken, maar ook om die naar het front te brengen. De strijd om Verdun dwong de Fransen tot ongeziene inzet van vrachtwagens in te zetten. Overigens bleek het best nuttig dat de Belgische troepen bleven waar ze waren, omdat op die manier de Duitse troepen vastgehouden werden en tegelijk konden de Franse en Britse generaals van alles proberen. Echter, zij werkten met mensen en niet met machines, hoewel de maatschappelijke kloof onder meer in het Britse leger tussen officieren en soldaten voor onnodige verliezen zorgde; anderzijds zouden leden van de elite ook wel inzien dat ze konden vertrouwen op hun manschappen, ophielden met hen af te blaffen en ook wel eens probeerden een groot offensief af te raden, meestal zonder gevolg.

Het grootste probleem dat In Flanders Fields oproept, dat onze hele benadering van WO I aanpakt, betreft de voorstelling van zaken als zou de oorlog eindigen op de Nederlaag van het Keizerrijk, Duitsland dus, dat bovendien, zoals bleek uit de propaganda ook de oorlog was begonnen. De soldaten gingen, zeker wat Frankrijk aangaat, mee in de anti-Duitse propaganda, in het UK lag dat iets moeilijker, maar toch trokken velen, al dan niet onder stille druk – van de vrouwen – naar het front. Voor de jongeren in Europa was de laatste grote oorlog op het continent die van 1870 geweest, toen le Petit Napoléon zich bij Sédan, vlak bij de Belgische grens, genoodzaakt zag zich over te geven met 90.000 man troepen. Van 1885 af ongeveer zou Frankrijk die vernedering gaan inzetten om een vernieuwd nationalisme aan te jagen. De soldaten schreven dan ook aan ouders, liefjes en vrienden dat ze zouden doorvechten tot de laatste snik. Dat ging niet over heldhaftigheid, wel over plichtsbesef. Dolce et decorum est pro patria mori. Zou het?

De oorlogsinspanningen putten de oorlogvoerende landen uit, ook en zeker financieel en toch leest men nergens iets over de kosten voor huisvesting van soldaten, over de uitmonstering met uniformen en handwapens, de bouw van loopgraven en de medische component, waar dokters leerden om te gaan met nieuwe soorten verwondingen, als gevolg van het veel zwaardere wapentuig waarmee men vocht. Dat laatste is wel te zien in Ieper, maar het lijkt er maar een zootje, terwijl artsen en chefs van staven wel iets zagen in betere medische bijstand. Marie Curie zou in het legerhospitaal in Poperinge langs gekomen zijn met haar radiologiewagens, waardoor artsen een beter zicht konden krijgen op breuken en andere verwondingen opgelopen op het slagveld; ook in Veurne en Hoogstade kwamen ze. Men kan zich verbazen over het feit dat deze actie van een wetenschapster moeilijk inbeelden, maar blijkbaar vond zij dat een normale zaak, de talloze gewonde soldaten helpen de gepaste hulp te verstrekken. Dokter Frans Daels zou haar naar Veurne geroepen hebben, omdat hij al inzicht had in de mogelijkheden van RX-foto’s om verwondingen beter te kunnen situeren. Niet dat in Flanders Fields Museum niets vermeld over de medische component, maar het blijft wel, bij nader overwegen gericht op het tonen van de moeilijke omstandigheden waarin de artsen moesten werken. Dat zal dus wel, vooral, omdat er zoveel patiënten zorg nodig hadden.

Nu goed, ik vergis me wellicht van thema, want In Flanders Fields wil een belevingsmuseum zijn en ons toelaten ons in te leven in het bestaan van de soldaten. Nu, bijna in alle legers zijn de burgers in de meerderheid, sommige zijn laag opgeleid, andere zijn studenten aan de universiteiten en nog anderen, zeker in de eerste fase, zijn late roepingen, kerels die geboren werden in de jaargangen voor 1890 en in de letterlijke zin vrijwilligers, zoals een broer van mijn overgrootvader, die geboren was in 1883, of Hendrik de Man, geboren in 1885, maar zelfs Churchill trok, na zijn aftreden als hoofd van de admiraliteit, minister van marine en verantwoordelijk voor de rampzalige verliezen bij de poging op de Dardanellen vaste voet aan de grond te krijgen, het uniform aan. Ook Gallipoli toont hoe godsonmogelijk het is zonder luchtsteun of zware bombardementen goed verdedigde stellingen van de tegenstander in te nemen. De Turkse troepen werd mee aangestuurd door vertegenwoordigers wan het Keizerlijke leger. Churchill trad af ondanks het feit dat men hem geen schuld of verantwoordelijkheid toeschreef, die kwam geheel op de schouders van de leidinggevende officieren, maar hij vond dat hij niet kon blijven op zijn post.

Ontbreken de generaals en officieren, al zien vele soldaten lang niet altijd stafofficieren, zelfs niet de leiding van hun eenheid, maar dat heeft zich in die zin gewroken, dat de soldaten ook geen loyauteit kenden tegen die onbekenden, hoogstens ten aanzien van hun eenheid en hun makkers, van het dorp van herkomst. Werd gehoorzaamheid er wel eens in geklopt, doorgaans was het logisch dat men veiligheid zocht, maar als soldaten zichzelf verwondden, dan kon daar nog krijgsraad (te velde) op volgen, al verloren de aanwezige officieren daar na verloop van tijd de zin voor… omdat ze hun pappenheimers kenden. De hiërarchische structuur en de wijze van bevelvoering gaf er aanleiding toe dat de ultieme strategische plannen ergens ver weg van het front ontwikkeld worden en dat vervolgens op basis daarvan de bevelen gegeven worden, die dan nog eens vertaald worden naar de eenheden op het terrein die dan maar moeten zien de gestelde doelen te bereiken, ook als ze geen munitie meer hadden bijvoorbeeld, omdat de aanvoer stokte, omdat een vrachtwagen ontploft was na een voltreffer. In het ergste geval ging het dan om friendly fire.

Met zo een eventualiteiten konden de officieren van de staf natuurlijk geen rekening houden, want zij gingen ervan, moesten ervan uitgaan dat elke eenheid voldoende was uitgerust en voorzien van munitie om een geplande actie te ondernemen. Ze konden het alleen maar weten, als de informatie over zo een ontplofte munitiewagen tijdig bij de hogere echelons aankwam. Als dus soldaten bevelen kregen, die ze doldwaas vonden, omdat de theorie op papier wel mooi leek, maar onhaalbaar op het terrein, bijvoorbeeld omdat ze uitgeput waren na vorige mislukte stormlopen of omdat het aantal manschappen lang niet meer het vooropgestelde quotum haalde en de aflossing pas de dag nadien zou komen, dan zal zo een bevel voor een nieuwe stormloop wellicht op tandengeknars onthaald zijn. In het begin van de oorlog werden veel “laffe” manschappen wegens (poging tot) desertie gestraft. Aan het einde van de oorlog, toen gevallen van muiterij, waar dus groepen in opstand kwamen, toenamen in aantal en ernst, was het evident dat muiters gestraft werden, maar viel het moeilijker de opstandige sfeer om te keren, zeker als er alweer onmogelijke eisen gesteld werden.

In die zijn blijft het opvallend dat de hele cultuur van de Frontbeweging, al raakte die niet iedereen, in de tentoonstelling nauwelijks aandacht krijgt. Ook Sofie De Schaepdrijver spreekt er zeer besmuikt over in haar boek over de grote oorlog – over het activisme wil ze al helemaal niet veel kwijt, terwijl ook die een zekere nagalm heeft gehad – terwijl de Frontbeweging en het Activisme voor het begrijpen van de geschiedenis van dit land onontbeerlijk zijn. Daniël van Ackere schreef ooit een uitgebreid en goed boek over het Activisme, met aandacht voor de verschillende visies, ook de verschillende oriëntaties, van ronduit Duitsgezind in de kring van Jong Vlaanderen onder inspiratie van Jan Derk Nieuwenhuis Nyegaard, dominee in Gent en pleitbezorger voor een onafhankelijk Vlaanderen onder Duitse curatele. Onder meer Karel van de Woestijne kon zich daar niet in vinden. De jonge, briljante geleerde Marcel Minnaert die aan de universiteit van Gent, of beter, de Vernederlandste universiteit ging doceren, zou later in Utrecht van biologie overschakelen op astrofysica en breken met de Vlaamse beweging toen die al te rechts werd… Over de frontbeweging schreef Daniël

Kijk, men wil een belevingsmuseum om de oorlog meer invoelbaar te presenteren en echt zinvol is dat niet. Deze aanpak gaat net voorbij aan wat Frank Ankersmit en Johan Huizinga voor ogen hadden staan toen ze het hadden over de sublieme historische ervaring. Voor Johan Huizinga betekende dat niets anders dan na lang en intens omgaan met de materie, de historicus v/m plots een vonk voelt overslaan van dat weten naar de wereld, de omstandigheden die hij/zij onderzocht heeft, soms gewoon bij het zien van een snipper perkament of een muurschildering in een vergeten kerk. De sublieme historische sensatie komt er dus niet zonder meer en al zeker niet door oppervlakkige illustraties te bekijken, even er langs te lopen. Toch zou dat de beste museale aanpak zijn, wat ertoe leidt dat feitelijke kennis over WO I, ook wat de Belgische implicaties en betrokkenheid betreft, nagenoeg afwezig blijft, maar wel veel persoonlijke verhalen, zelfs, uiteraard, het miraculeuze kerstbestand van 1914, maar hoe zou het zijn weken, maandenlang in de loopgraven, op gestelde tijden onderbroken, in de regen, de hitte en de winterkoude te verblijven, die in 1917 wel siberisch heette te zijn. Het is belangrijk ook onder ogen te zien dat wij veel meer informatie ter beschikking hebben dan toen zelfs het middenkader van het leger aangeleverd kregen. Het is goed dan naar Clausewitz te verwijzen, want informatie is natuurlijk van belang, maar de vragen waar die generaals mee zaten en sommige zouden eraan ten onder zijn gegaan, komen zelden tot ons, omdat men niet meer het militair-historische perspectief verkiest, zelfs niet meer aanraakt, maar de belevenissen van de soldaat in de loopgraaf of de gewonde in het modderige niemandsland, die niet gered kan worden.

WO I niet herdenken is onmogelijk, want het vormt meer dan een cesuur in de Europese geschiedenis, terwijl burgers en bestuurders net wilden dat het allemaal bij het oude bleef. Elektriciteit brak door, motorvoertuigen, bussen voor onder meer het fronttoerisme, vrachtwagens en personenauto’s kwamen ter beschikking,   zodat de mobiliteit onoverzichtelijk toenam. Bovendien trad de nieuwe onderwijs in werking, waarbij jongeren tot 14 naar school moesten. De discussie over het vrouwenstemrecht bleef doorsudderen tot 1948, werd wel beslist in 1946. De film bereikte meer mensen en de radio kwam opzetten. Tussen 1914 en 1933 veranderde de wereld en ex post is het gemakkelijk een en ander te relativeren. De wederopbouw zorgde overigens ook voor veel discussie, waarbij uiteindelijk Ieper opnieuw Ieper werd, waarbij vooral de beeldbepalende omgeving van de markt en omgeving wederopgebouwd werd. De kathedraal werd pas na WO II helemaal herrezen, opgeleverd. Wel in de veelheid aan informatie die In Flanders Fields te bieden heeft, krijgt men geen lijnen uitgespeld, maar wordt men geacht als pacifist de uitstelling te verlaten. Dat de oorlog wreed is, dat WO I bijzonder dodelijk was, in naakte aantallen, kan niemand ontkennen. Waarom de oorlog zo wreed kon gevochten worden lag aan de aannames, beoordeling en keuzes van de hoogste militaire instanties, die pas laat, op uitzonderingen na, tot het ontstellende inzicht kwamen dat ze geen Kriegspiel speelden, maar echt eenheden in het mitrailleurvuur joegen. Churchill zag het, Ludendorff begreep het tijdelijk, Herbert Plumer evenzeer. De Amerikaanse generaals deden overigens precies even onnadenkend hetzelfde, maar, zoals Churchill in 1898 had beleefd in de omgeving van Kartoem, in Soedan. Horatio Kitchener of Khartoum was dan ook de generaal die bij aanvang de leiding had over het Britse (gelegenheids-)leger van vrijwilligers en een kleine kern beroepsmensen, terwijl hij droomde van een echt landleger van toegewijde soldaten. In 1915 bleek het Britse leger niet in staat voldoende obussen aan te voeren om de troepen van het Keizerrijk afdoende en geloofwaardig van antwoord te dienen.  1 Britse obus tegen 5 Pruisische? Kitchener moest de legerleiding overlaten aan anderen. Toch kwamen de hoge omes er beter af dan de gewone soldaten die sneuvelden of zwaar gewond raakten, met arm of been minder door het leven moesten, in de psychiatrie werden opgenomen…

Het is goed dat men een en ander probeert over te brengen, uit te leggen waarom Ieper zo zwaar bevochten is geworden en waarom ze uiteindelijk wederopgebouwd werd. En toch, men mag daarbij de rol van de politieke en militaire leiding niet over het hoofd zien. Hoe uit dat bloedvergieten tijdens het interbellum al een beweging ontstond ter oprichting van een versterkt Europa, van een “Verenigde Staten van Europa” waar door samenwerking vrede, duurzame mogelijk zou worden. Pas na WO II werd dat perspectief ook werkelijkheid, onder meer dankzij mensen als Jean Monnet en Robert Schuman, Konrad Adenauer – die de Westbindung nastreefde, Duitsland dat bij de West-Europese gemeenschap van staten zou horen – maar ook, wellicht tot verrassing van jongere generaties door heel wat burgers, die het project steunden en mee uitdroegen. De generatie geboren na WO I was zich bewust van wat de oorlog voor hun ouders en henzelf had betekent – onder meer over de destructie van kapitaalgoederen wordt zelden gesproken – zodat het streven naar welvaart meer was dan een kwestie van hebzucht. Maar goed, het lot van de burgerbevolking in bezet België en de vluchtelingen in Frankrijk en het UK, in Nederland ook, blijft altijd weer buiten beschouwing, terwijl zij toch de natie vormen. Dat wil zeggen, er zijn wel verwijzingen, prenten, maar hoe dat allemaal mogelijk werd…

Een belevingsmuseum lijkt altijd weer uit te nodigen tot invoelen, maar het blijft een zwaktebod, als er geen aandacht besteed wordt aan militaire, politieke en maatschappelijke aspecten van het gebeuren. Philipp Blom heeft in “Alleen de Wolken” na anderen nog maar eens aangetoond dat de oorlog tijdens het interbellum in de onderscheiden landen, grote gevolgen had. Bovendien veranderde de politieke orde in Europa meer dan we kunnen afleiden uit wat de herinneringsindustrie wil aandragen. Over hoe vervallen Oostenrijk-Hongarije wel niet was, kan men blijven doorbomen, de werkelijkheid is behoorlijk complex, alleen al afgaande op de omvang van de industrie, onder meer de Skoda-fabrieken in Tsjecho-Slowakije. Maar ja, als men bronnen leest om er het eigen verhaal mee te stutten, zonder een begin van historische kritiek, dan dringt men ook niet door tot de beleefde werkelijkheid. Het blijft gemakkelijk (politieke) tegenstanders een gebrek aan intellectuele rigueur aan te wrijven en dan zelf in projecten als Flanders Fields museum verstek te geven.

Men kan tegen het beginnen van een oorlog gekant zijn, maar als land moet men wel voorbereid zijn, weten wie zich vijandig gedraagt en dezer dagen vinden we die niet meer in Europa. Ieper verwijst ook naar Europa, maar deden zowel linkse als rechtse politici. Maar de oorlog bracht ook propaganda, inderdaad onder meer van de Vlaamse Beweging, maar ook ten behoeve van België, gericht aan de Britten, de Amerikanen vooral. Beleving van de oorlog? Hoe kunnen we dat nog bewerkstelligen en tegelijk voldoende achtergrondinformatie meegeven. Zoals Frank Ankersmit liet verstaan in zijn essay “De sublieme historische ervaring” , kan men niet ver komen als men alleen met beleven uitpakt, maar komt het erop aan voldoende feitelijke kennis te verzamelen en goed te onderzoeken, opdat men ergens tot een aanvoelen zou komen van wat mensen konden beleven, maar dan, bedenk ik me met hem, is er een groot verschil van wat mensen beleven, geslacht, leeftijd en betrokkenheid, macht of machteloosheid. In Flanders fields meent dat alleen de machtelozen ertoe doen, de soldaten. Maar zoals men bij Ernst Junger – die vocht in onder meer Vlaanderen en stierf op hoge leeftijd, 103 jaar oud - kan beleven, kon het deelnemen aan het gevecht ook een roes brengen. Dat soort soldaten, zien we die?

Natuurlijk moet men WO I herdenken en begrijpen hoe het kon dat soldaten zonder degelijke bescherming het machinegeweervuur in werden gestuurd. Sommigen bleven achter in het niemandsland, anderen werden terug meegenomen naar de eigen stellingen. Brieven, meestal gecensureerd, werden naar huis gestuurd, voor de Belgische soldaten was het niet ver, maar het verhielp niet aan het onbegrip voor onafzienbare tijd te moeten toeven in die mannenwereld. Onafzienbaar, dat is wat het meeste heeft gewogen, want wij rekenen de maanden en jaren en kennen de uitkomst, voor die soldaten was het gissen en dromen, verlangen naar het einde van de stank en het lawaai van de loopgraven. De Belgische soldaten werden dan nog beschermd door de eis van de koning dat de troepen niet in zeer riskante ondernemingen werden ingezet, Clausewitz getrouw. Kijk, dat soort facetten van de grote oorlog komen onvoldoende aan bod.


Bart Haers

Reacties

Populaire posts