Beeld van een middelmatig karakter: Marie-Antoinette
Recensie
Marie-Antoinette
Groots in
de ondergang, aldus Zweig
![]() |
Stefan Zweig, Marie-Antoinette. Portret
van een middelmatige vrouw. Oorspronkelijke titel: Bildnis eines mittleres
Charakters. Vertaling Zsuszo Pennings. Uitgeverij IJzer 2019. 29,50 € 440 pp
Wat wilde Stefan Zweig zijn
tijdgenoten meedelen over de laatste koningin van het Franse Ancien Régime?
Hoewel diens visie op de geschiedenis en op Louis XV niet geheel spoort met de werkelijkheid die men kan
ontwaren als men de bronnen laat spreken en niet uitsluitend het oor leent aan
de benadering van Ernest Lavisse, die vooral de grootsheid van Frankrijk wilde
uiteenzetten en dan paste een zogenaamde “fail” niet in het rijtje.
Nochtans had Louis XV de fundamenten
gelegd voor een faire fiscaliteit die de constante geldnood ook kon lenigen,
maar Louis XVI gaf onwetend van de toestand toe aan de recht- en
belanghebbenden, die hem na de dood van de vijftiende Louis daartoe kwamen
verzoeken. De belastingen die minister Maupeou en anderen hebben gewijzigd,
maar brachten enig soelaas, maar vergeefs want
Louis XVI schroefde ze op vraag van de elite terug. In die zin schoot de
elite wel zeker tekort. Merk wel dat het dan niet per se ging om oude adel, wel
om nieuwe adelsgroepen.
Toch is het boek van Zweig, dat
hoe dan ook de oude kritiek van Lavisse en tijdgenoten overneemt, daarom niet
waardeloos of naast de kwestie, wel laat het zien hoe men zich moet hoeden voor
kritiekloos overnemen van visies. Louis XV had een aantal inzichten aan zijn
leven als koning ontwikkeld, onder meer als het erom ging zijn bondgenootschap
met Pruisen terzijde te schuiven en met Maria-Theresia in zee te gaan en zijn
kleinzoon te laten trouwen met Marie-Antoinette, de jongste dochter van
Maria-Theresia, die nu haast vergeten weldaden voor de Oostenrijkse Nederlanden
heeft verricht.
Wanneer Louis XVI koning wordt, heeft hij nog
steeds geen kind verwekt bij Marie-Antoinette omwille van een klein mankement,
dat normaal operatief verholpen wordt, maar toen bleek dat nog geen courante
praktijk, nu ziet men via internet allerlei websites die zich met mogelijke
problemen met de voorhuid inlaten. Voor de koning was het een lastig gegeven en
ook wel pijnlijk, maar voor zijn positie pakte het desastreus uit, aldus Stefan
Zweig. De bladzijden over dat niet geconsumeerde huwelijk en de diplomatieke
gevolgen voor het bondgenootschap tussen Wenen en Parijs, laten zien hoe zeer de
biologie de politiek aanstuurt, maar, zo zal later blijken, heeft dat ook
gevolgen voor de verhoudingen tussen de vorst en het land. De keuze van de
koningin om op zeker moment, met toestemming van de koning le petit Trianon in
gebruik te nemen en in te richten naar haar smaak, in feite behoorlijk sober,
doch stijlvol, maar ook vrij van plichtplegingen, het protocol en de pluimstrijkerij
zal door de goegemeente niet echt gewaardeerd worden en men spreekt over
schandalige sommen die eraan zijn opgegaan. Later zal ze in “le Hameau”, het gehucht
dat is ingericht als een boerendorpje; met allerlei figuranten en ook wel
bekwame mensen die weten hoe je een koe melken moet of een moestuin
onderhouden, haar zucht naar het eenvoudige landleven, zoals Jean-Jacques Rousseau
dat predikte uitleven. Ook dat zorgt natuurlijk weer voor ophef, die tot in
Wenen gehoord wordt. Zou ze echt geen boek hebben gelezen?
Als veertien-, vijftienjarige
uitgehuwelijkt worden om redenen van landsbelang, het is niet fraai wat
Maria-Theresia haar dochter aandoet of moet aandoen, temeer omdat de opvoeding
van het meisje nog niet voltooid mag heten en toch, haar reis door Duitsland naar
Kehl en Straatsburg op beide Rijnoevers moet ze volledig alleen, zij het met
diplomatieke en priesterlijke begeleiding aangaan en dat zal haar wereldbeeld
uiteraard versterkt hebben, dat ze de navel van het universum is. Toch is zij
natuurlijk ook nog een jong meisje en Zweig legt uit hoe haar moeder, de
keizerin, haar voorgelicht zou hebben, al heet het dan weer verder dat dit niet meer inhield dan dat ze moest begrijpen
dat ze haar man in alles gehoorzamen zou. In die zinnen komt Zweig ons vaak
tegemoet met een zin voor ironie, die duidelijk moeten maken dat we dat niet
kunnen weten. Zijn portret van Louis XVI vergt dan ook enige nuance, al
gebruikt hij uiteraard de beschikbare bronnen.
Marie-Antoinette krijgt uiteindelijk
vier kinderen, waarvan er twee jong sterven, de eerste Dauphin en het jongste
prinsesje, Sophie Beatrix. De eerste Dauphin heette Louis-Joseph, maar werd het
leed van de Temple bespaard, terwijl zijn jongere broer net al die ellende wel
moest meemaken. Over Lodewijk XVII zijn overigens heel wat complotten gesmeed
en verhalen verteld, want wat gebeurde met hem na de terechtstelling van zijn
zus, tante en vooral zijn moeder? Of heeft hij dat niet geweten? Wilde men hem
echt opvoeden als kind des volks of kind van staat?
Het feit dat Marie-Antoinette,
net als Louis XV algauw in het vizier van de pamflettisten kwam, legt Zweig
niet helemaal uit, want het heeft volgens hem te maken met haar onvoorspelbare
karakter en verwaandheid. Toch gelooft ook hij dat niet volkomen, want zij
heeft geen echt macht en leest nooit boeken helemaal uit, heeft een beperkte
opleiding gehad en staatsstukken lezen vindt ze niet echt je dat. Een
middelmatige vrouw, maar lezen we Zweig wat aandachtiger, dan schetst hij niet
alleen Marie-Antoinette, maar de doorsnee hofdame van haar en zijn tijd, al is
het hof in Wenen na 1918 wel verdwenen, een vorm van leeghoofdigheid merkt hij
wel. Van belang is te zien hoe hij de inbreng van Beaumarchais schetst, want de
toneelauteur die ook Mozart inspireerde, zou in Trianon toneelstukken creëren,
die in een moeite door net die leeghoofdigheid van Marie-Antoinette te kijk
zouden hebben gezet. Het meisje dat geen boeken lezen wil, speelt wel toneel.
Men merkt bij de auteur, romancier dat hij speelt met die mythes rond de figuur
van Marie-Antoinette om de lezer aan het denken te zetten, want wie is dat prinsesje,
dat plots, als de nood hoog wordt toch slag- en besluitvaardig blijkt.
Meer nog, hij stelt voortdurend
vragen over de vertelsels die rond de koningin geweven worden en laat de
bronnen spreken, brieven, maar geen of weinig aan Marie-Antoinette, behalve de
facturen voor haar folies: “fais payez Marie-Antoinette”. Haar gewoonte om
brieven die ze ontvangt snel te verbranden, blijkt voort te komen uiteen
uitgesproken waakzaamheid voor misbruik van haar vertrouwen of slordigheid. Het
gebeuren met de kardinaal de Rohan en het diamanten halsnoer vertelt Zweig met
zoveel zwier en aandacht voor saillante details, dat de lezer pas aan het einde
merkt dat de auteur ons een zedenschets heeft gepresenteerd over hoe het Franse
hof functioneerde. Hoewel de koningin in die zaak niet betrokken was, speelde
ze wel een opvallende rol door de kardinaal de Rohan te negeren, onwetend als
ze is over de intrigante de la Motte. Het laatste stuk, Figaro’s bruiloft mocht
niet uitgevoerd worden, ook niet voor de besloten kring van het Petit Trianon,
omdat het stuk funest zou zijn voor de kroon. Maar met allerlei manipulaties
slaagt men erin Louis XVI om de tuin te leiden en komt het stuk op de planken.
Daarna valt het doek en komt de halssnoeraffaire in de coulissen in de persoon
van een gewiekste oplichtster haar opwachting. Wie slaagt bij het oplichten is
vanzelf gewiekst, hoe vatbaar de slachtoffers ook zijn, de diamantairs en
uiteraard de kardinaal de Rohan, lid van een oude adellijke familie.
Of die affaire de Franse
Revolutie op gang gebracht zou hebben? Zweig laat zien dat Marie-Antoinette onschuldig
was, maar door de zaak voor het parlement te brengen – in Parijs toen het
rechtscollege – zou ze de verdenkingen en de schuld op zich geladen hebben,
terwijl een zekere de la Motte, zogenaamd nazaat van de Valois-tak de soevereine
speelster is. Ook kardinaal de Rohan, een carrièreprelaat die net als iedereen
naar Cagliostro’s loge trok, bij le Comte de Saint-Germain aanschoof en zich
verwonderde – uit verveling – over Mesmers Mesmerisme. Het was voor een
bepaalde kring in Parijs handig dat de zaak van het halssnoer zo prominent werd
behandeld in de rechtbank, want zo kon men de dynamiek van het wanbeheer aan de
kaak stellen, dat aan de koning kon worden toegeschreven, maar dat was tot
nader order nog riskant, want een lettre de cachet kon iemand al gauw enige
tijd in de Bastille kosten. Was de tijd prerevolutionair? Voor Zweig moet dat
in 1932 een belangwekkende vraag geweest zijn, want overal in Europa stonden
regeringen op wankele benen en liep de economie nog steeds vast op de problemen
die in 1929 aan de orde gekomen waren. In die zin belicht Zweig Marie-Antoinette
als een symptoom, wat voor Oostenrijkers, vertrouwd met Habsburg, vrij voor de
hand lag. Lag met de dood van Aartshertog Rudolf al niet de valbijl klaar om
Habsburg van de troon te slepen. Over de
dood van Franz-Joseph en de moord op Franz-Ferdinand kunnen we het ook hebben,
want dat waren omstandigheden die Zweig onmiddellijk hebben geraakt. Leest men
deze biografische roman, dan merkt men dat de auteur inderdaad wel nadenken
moest over het beeld dat leefde en doorgaans nog leeft van de koningin, een
Habsburgse. Toch blijft het intrigerend dat hij juist deze vrouw als voorwerp
koos voor een biografie, want welk inzicht dat niemand kende kon hij nog brengen?
Zolang Maria-Theresia leefde was
ze bezorgd om het verdrag met Parijs, met de koning en over hoe Maria Antonia
zich een plaats vond in de hofsociëteit, want uiteraard komen hovelingen en al
helemaal niet de koningin in contact met het “gemene volk”, tenzij men hen
nodig heeft. Dat speelde haar parten toen de revolutionaire poppen aan het
dansen gingen en zij behalve wat dienstpersoneel, onder meer in het Trianon
niemand echt kende buiten het hof, behalve wie al eens een rekwest of
verzoekschrift kwam indienen. Maar Zweig laat verstaan dat ze daar niet veel
mee bezig was, in tegenstelling tot Elisabeth, de zus van de koning en in de
laatste tijd de persoon die het dichtst bij haar stond, na haar kinderen. Maar
kan men een koningin, die net afgeschermd wordt, protocollair en door de
hiërarchie aan het hof van mensen die niet hoogadellijk genoeg zouden zijn. Toch
was haar kapper belangrijk, want die wist vogelnestjes te weven in haar
haartooi, waarbij een mode ontstond met hoog opgewerkte haartooien, die voor
het vervoer per koets ook nog eens te groot waren, te lang. Nog eens, kan men,
zoals een van de critici, Hébert, de koningin verwijten het leven van anderen
mensen, buiten het hof, in Parijs niet te kennen? Legde ze te weinig interesse
aan de dag, dan zal ze toch wel, op weg naar de opera wel eens een en ander
gezien hebben. Maar hoe dat te lezen? Met andere woorden, Hébert en co wisten
goed genoeg dat de koningin in een gouden kooitje leefde en toch liet hen dat
toe juist haar als de vijand van het volk voor te stellen.
Het verschijnsel van een
hofhouding als een besloten kring, waarbij allerlei regels, etiquette, de dans
regisseren, waarbij aan het hoofd de (besluiteloze) koning en de weinig voor
dat leven voorbereidde koningin staan, dragen ertoe bij dat het voor Marie-Antoinette
evident is dat ze niets te doen heeft met de wereld buiten het hof van
Versailles en haar eigen Hameau, namaak boerendorp. De verwijten die haar nog
voor de revolutie gemaakt worden, aldus Zweig gaan over haar spilzucht – men zal
uitrekenen hoeveel de inrichting van Trianon gekost zou hebben aan de
schatkist, maar de schatkist, die behoort de koning toe – en haar frivoliteit,
tja, die kleven aan haar stand en functie, want zij geeft met haar opdrachten
voor kleding, meubelen en zelfs de tuin van Trianon een reeks ambachtslui, van
kappers over kledingontwerpers tot meubelmakers en ebenisten een royaal
inkomen, omdat waar de koningin bestellingen plaatst, anderen, de hofhouding volgen
– en dat brengt dan weer belastingen met zich mee. Vergeten we niet hoe een
Emilie de Châtelet, de hartsvriendin van Voltaire, zich ergerde aan de
speelzucht van de hofdames, toen zij er als echtgenote van de markies de Châtelet
en minnares van een hertog de Richelieu verscheen, waarbij ze ook al de leeghoofdigheid
onderkende.
Wat Zweig niet zag en wellicht ook
niet kon weten is dat sinds het aantreden van de Regent, Orléans in 1715 en
vervolgens het aantreden van de koning zelf, vele pennen en vooral drukpersen
zorgen voor een constante stroom van pamfletten en schotschriften, karikaturen
ook, die inderdaad niet gebonden zijn aan enige deontologie, want men is alleen
bevreesd voor de beruchte lettres de cachet. Men kan de 18de eeuw en
zeker de regering van Louis XV le bien-aimé/mal-aimé niet begrijpen, meent Jean-Christian
Petitfils, als men die stroom van verwijten en afdreigingen niet onder ogen
ziet. De auteurs? Jawel, ook Voltaire, Denis Diderot of D’holbach, maar de
grootste stroom komt uit de kringen die door de pauselijke bull “Unigenitus”
geviseerd worden en de aanhangers van een sterk gallicanisme, waarbij de
koning, zoals later Napoleon de kerk bestiert in functie van Franse belangen.
Zowel de hervormingen inzake justitie als fiscaliteit raakten net diezelfde
middens. Men kan zich dan ook afvragen hoeveel invloed die geheime brieven van
de koning hadden op het politiewerk en vooral op het “temmen” van de weerstand.
Veel meer dan zijn voorganger was Louis XV een politieke koning, verwikkeld in
steeds weer oplaaiende conflicten over de macht van de parlementen en de tekorten
van de schatkist.
Louis XVI heeft de hervormingen
terug geschroefd en dat blijkt de omstandigheden te hebben geschapen, met name
een impressionant gat in de begrotingen en vooral de schatkist, de fysieke
uitdrukking van de tekorten, waarin de
koning wel de Staten-Generaal diende samen te roepen, maar zelfs de meeste
leden van de Derde stand hadden niet voorzien wat de uitkomst, revolutie, zou
brengen. Had hij dus eerst noodzakelijke en nuttige hervormingen afgewezen op
verzoek van belanghebbenden, dan diende hij nu onder ogen te zien dat de
hervormingen wel eens heel ver konden gaan.
Zweig laat zien dat de positie
van de koning en de koningin vanaf 14 juli 1789 in het gedrang komt als gevolg
van een nieuwe stroom publicaties, die alle grieven vooral tegen de koningin
richt. Heeft ze werkelijk gezegd dat het volk maar gewoon brioches moest eten?
Feit is dat ze op zeker ogenblik de boksbal was geworden, maar ook, aldus Zweig
dat wat spontaan volksprotest leek, zoals de wandeling van de vrouwen uit
Parijs naar Versailles om de koning en koningin uit te leggen dat de honger hen
parten speelde en de tekorten aan graan op de markt voor al te hoge prijzen
zorgde, niet zo spontaan in elkaar was gezet, maar via opzwepen en manipuleren
mogelijk is geworden. De “Jours Révolutionaires” 5 en 6 oktober zouden het lot
van de koninklijke familie definitief bestieren. Het was ook niet de bedoeling,
lijkt het dat de koninklijke familie naar Parijs zou gebracht worden. Ook dat
was het gevolg van een fluistercampagne, waar Marat en Hébert bij betrokken
waren. Eens in de Tuilleriën, dat algauw opgetuigd en bewoonbaar gemaakt moest
worden, stond de familie onder constante druk, begrijpelijk vanuit een
revolutionaire logica, maar uiteindelijk bleek de koning ondanks alles nog vrij
populair en zelfs de koningin, ondanks de schotschriften. Een van de
hoofdfiguren in dit verhaal is uiteraard Mirabeau, die de eerste voorzitter was
van de Conventie, maar tegelijk probeerde op goede voet te komen met de koning
en vooral de koningin. Na zijn dood werd hij opgebaard in het Panthéon, maar
kort na de dood van Marie-Antoinette werd zijn dubbelspel duidelijk: publiek de
monarchie afwijzen en achter de schermen aanpappen met de vorsten.
Ook anderen wilden, veel of toch
enige vergoeding verwachtend, de koning wel helpen, maar de vlucht op weg naar
de grens werd de koninklijke familie bijna fataal, maar na de ontdekking in
Varennes, zou de koning een constitutioneel vorst worden met vetorecht, maar
het gebruik van het recht werd eerst de koning en later Marie-Antoinette
fataal. Zij werd dan voor Hébert Madame
Veto. Een man stond in die periode dicht bij de koningin, de Zweedse edelman en
officier Axel Fersen, die ze reeds in de
jaren 1773 had ontmoet, waarna hij, zoals Zweig schrijft haar had verlaten om
geen ongelukken te veroorzaken. Tot de vlucht die eindigde in Varennes was hij
haar tot stut en steun, maar toen mocht hij niet meereizen met de wel zeer
opzichtige koets – om niemand een aangename reis te ontzeggen. Bemerken we
enige indiscretie ten aanzien van de koningin over de vriendschap, dan weet Zweig
ook te melden dat ze in haar jongere jaren lesbische relaties zou gehad hebben,
terwijl ze als andere jonge meisjes misschien gewoon vriendinnen wou, bij
voorkeur hartsvriendinnen, trouw tot het breekt.
Het leven van Marie-Antoinette eindigt
onder het mes van de guillotine, na een beknopt en vluchtig proces, dat alle
aantijgingen van onder meer Hébert werden gehaald, waarbij de waarheidsvinding
niet hoog op de agenda stond. De dame woonde haar proces onbewogen bij, al wist
ze dat haar dochter en zoontje en Madame Elisabeth geen lang leven meer
beschoren was, maar dat lag ook haar buiten macht. Ze weigerde ook te spreken
met de beëdigde priester, omdat die zich uiteraard tot de revolutie had bekend.
Is de roman van Zweig nu nog
leesbaar of lezenswaardig? Het valt op dat we van de geschiedschrijving niet zo
een hoge pet ophebben, al zal men graag wel eens iets vernemen, saillante
details, af en toe iets over Napoleon of Caesar, de protagonisten, maar Stefan
Zweig toonde met verve dat men ook over zogenaamd minder prominente figuren, al
was ze dan nog koningin van Frankrijk, iets belangwekkends kan schrijven. Ze
was een pion op het schaakbord van Habsburg, Bourbon, Pruisen en ook wel Engeland.
Ze werd symbool voor de verkwistende politiek van het hof en de
gedachtenloosheid van de hoge adel. Zweig zet dat beeld eerst nog eens dik in
de verf, maar geleidelijk schaaft hij het beeld bij, onder meer omdat een ongeletterde
toch niet de tekst van Beaumarchais kan proeven, onder meer ook omdat haar
keuze voor theater – hoewel zeer in die jaren bij de adel – getuigt van enige
frisheid van geest. Zo komt uit dit boek een portret tot stand van een dame met
goesting, levensdrang en proevend van de genoegens des levens. Maar worden die
haar afgenomen, in de Tuillerieën, nog later in de Temple helemaal afgesneden
van nieuws uit de wereld en eetbaar eten, zal zij zich stoïcijns gedragen en
vooral, aldus Zweig, er altijd weer in slagen haar cipiers, bewakers voor zich
te winnen. Op straat krijgen mensen van alles over de koningin te horen dat haar
moet neerhalen, haar hautaine zelfoverschatting in het licht stellen, maar wie
haar ontmoet, gewone mensen, sansculottes kunnen niet anders dan haar enigszins
ontzien of zelfs helpen. Pas op het einde wordt duidelijk dat haar cipiers
gekozen werden om haar vernederen. Tot op het schavot, naast de guillotine
blijft ze, misschien wankelend, haar rustige zelf en de regisseurs van het
theater hebben moeite het volk tegen haar te doen joelen. Toch zou men erin
slagen, tot in onze dagen van de koningin vooral het kwade in herinnering te
bewaren, terwijl daar niet eens altijd bewijzen voor zijn.
Is het boek historisch adequaat?
Stefan Zweig laat er geen twijfel over bestaan dat hij bronnen heeft weten aan
te spreken die het deplorabele beeld een diepte geven, al bewaarde zijzelf dus
geen brieven die aan haar waren gericht, uit voorzichtigheid of verstrooidheid,
zoals in het geval van de halssnoeraffaire. Toch blijft Zweig nog altijd bij
officiële geschiedschrijving en zonder reden moeten we daar ook niet vanaf wijken.
Hij, Zweig, wil ons vooral een middelmatige vrouw schetsen, die met het leven
weinig moeite heeft en zich ook nergens verantwoordelijk voor zou voelen,
behalve voor haar kinderen. Van het riante soevereine bestaan blijft aan het
eind niets meer over, maar ze blijft of wordt een sterke persoon, meent Zweig
en het beeld blijft ook hangen. De brieven van haar moeder, Maria-Theresia blijven
hangen bij haar, al vond ze het niet prettig voortdurend belerend te worden
toegesproken. Haar man had een fysiek probleem, toch lijkt het alsof er aan het
einde, voor zijn terechtstelling toch iets van genegenheid te bestaan, al neemt
ze hem wel zijn besluiteloosheid kwalijk en zijn onbegrip voor wat er gaande
is, of erger, zijn onverschilligheid.
We hadden het inderdaad ook nog
over andere figuren moeten hebben, Provence en Artois, de schoonbroers van de
koningin, Lamballe, de uitverkoren vriendin uit het huis van Savoye, maar werd
ervan verdacht onnatuurlijke vriendschapsbanden te hebben met de koningin. Na
haar kwam Polignac die wel degelijk probeerde munt te slaan uit de relatie met
de koningin, voor haarzelf en haar familie. Angst voor seks is niet noodzakelijk
een geschikt richtsnoer.
Met dat alles valt het boek van
Stefan Zweig in een categorie van historische biografie, waarin de auteur
probeert zo dicht mogelijk bij de feiten en hem bekende bronnen te blijven. Wat
zijn drijfveer was, kan men niet in enkele zinnen brengen, want naast de
historie, naast de “pia fraus” de vrome legende over Fersen, die men graag te
berde brengt, net omdat het een platoonse liefde zou geweest zijn, waar Zweig
niet van wil weten, zonder aan te geven of de liefde geconsumeerd werd, omdat
er geen bewijzen voor zijn, is er vooral geen nood, aan sentimentele en
heroïsche uitvergroting, want de bronnen zeggen genoeg. Blijft het portret van
Louis XV, maar daarvoor kon hij niet afdoende de bronnen bekijken, gewoon omdat
er teveel waren en omdat men met zorg het besmeurde portret als enig valabel
beeld van le Bien-aimé wilde doen gelden, zonder verder onderzoek.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten