De Gouden eeuw uit de boekjes geschrapt
Dezer Dagen
Het goud
dat
blinkt
en stinkt
![]() |
De Burgerzaal van het Paleis op de Dam, uitdrukking van het nieuwe zelfbewustzijn van de stad en de Republiek. |
Het Amsterdam museum wekt
verbazing en vooral veel afgrijzen, nadat besloten werd de term “gouden eeuw”
voortaan niet meer te hanteren. Oikofobie? Ach, natuurlijk is het duidelijk dat
Rembrandt en Joost van den Vondel mee verantwoordelijk waren voor de armoede in
Sticht en Oversticht dat onder meer ook Drenthe omvatte, Brabant. Het is maar
dat die gouden eeuw al van oudsher op zeker moment het bewustzijn gaat
begeesteren, omdat zoveel gerealiseerd werd, door zoveel mensen. Daar gaat het
om, zonder blind te blijven voor de schaduwzijden van diezelfde schitterende
glans, die we nog steeds zien in de Burgerzaal van het Paleis op den Dam.
“Historia non facit saltus.” Het
gaat om een gedachte die blijkbaar voor het eerst door Linneaus vastgesteld en
door Darwin als leidraad aangenomen voor zijn bevinding dat soorten
geleidelijk, door aanpassing evolueren maar niet doelgericht en waarbij
succesvolle mutaties het halen en andere verdwijnen, min of meer. Voor de
geschiedenis geldt namelijk niet dat alles geleidelijk verloopt, wel kan men
verschillende snelheden van verandering opmerken, zodat men ging spreken van
revoluties, zoals de boekdrukkunst, hoewel die nog altijd maar een beperkt deel
van de bevolking bereikte, zij die hadden leren lezen. De landbouw zelf kende ook
verschillende groeispurten, zoals in de 12de eeuw, als gevolg ook van
klimatologische ontwikkelingen, terwijl ook in de 18de eeuw de
landbouw, door het aanwenden van de aardappel plots meer mensen kon gaan
voeden. De ontwikkeling van steden die ver de maat van de
landbouwgemeenschappen oversteeg, zorgde voor nieuwe samenlevingsvormen, die
ook met groeispurten te maken hadden. Zo groeide Amsterdam in de 17de
eeuw sneller dan men voor mogelijk had gehouden. Het gaat niet enkel om
Amsterdam, want ook steden als Rotterdam en Dordrecht, Delft en Leiden kenden
een grote groei, demografisch en economisch, maar Amsterdam spande de kroon. Het
kan verbazing wekken dat we ons zelden verwonderen over hoe Amsterdam en
Holland, maar ook Zeeland zich ontplooiden in de periode, dat de Republiek
bezig was met een langjarige oorlog, 80 jaar maar liefst, tegen Spanje. Later
streed de Republiek tegen de Engelsen om de hegemonie over zee en tegen Franse
koningen. Overigens werden er ook wel verdragen gesloten en waren vijanden niet
voor altijd.
Het gaat om een tijdsgewricht in
de Europese geschiedenis, dat aan de ene kant ruikt naar kruiddamp, politieke
moorden, migratiebewegingen en uiteraard de verovering van grote delen van de
wereld, al bleef het vaak beperkt tot kustgebieden, zoals in Afrika, terwijl in
de Amerikaanse kolonies ook de binnenlanden werden verkend en ingepalmd, al nam
dat ook daar een paar eeuwen in beslag. Wat specifiek was aan de Nederlanden na
de machtspolitiek van Filips II was dat het Noorden een verzamelplaats werd van
mensen die in de prins- en vorstendommen al eens met gevangenis of verbanning
te maken hadden. Descartes kwam er langs, anderzijds moet men de tolerantie
niet overdrijven, zoals Bento de Spinoza, maar ook Adriaan Koerbagh konden
ervaren waren er toch beperkingen en ook nog vader en zoon Bernard Mandeville,
die met de Fable of the bees rond 1700 de maatschappij der deugdzamen over de
hekel haalde, mochten een zekere religieuze scherpslijperij bleef woeden.
Toch kan men die vervolging wel
begrijpen, zonder die te billijken, want het gaat net om maatschappelijke orde.
Overigens, Luc Panhuysen beschrijft in zijn biografie van Johan en Cornelis de
Witt hoe de gezeten burgers van Dordrecht en andere steden wel eens last hadden
van volksoproeren, omdat de anderen de pretentie, arrogantie en het
machtsmisbruik van de regenten in opkomst niet meer konden verdragen. Huizen
werden belaagd en ruiten ingegooid.
Men kan maar moeilijk een
geschiedenis schrijven waarin de spanningen binnen een samenleving over het
hoofd worden gezien, maar evenmin kan men over steden als Gent en Brugge
schrijven tijdens de twaalfde tot 15de eeuw waar interne tegenstellingen
soms op het scherpst van de snee werden uitgevochten, zoals in Parijs ook wel
een aantal gespannen situaties ontstonden, waarbij Etienne Marcel een
vooraanstaande rol speelde en een vergelijk vond met de regent Karel V over de
op te brengen belastingen. Tegelijk weten we dat ernstige geschiedschrijving
niet blind is voor het verschijnsel dat evoluties niet altijd lineair verlopen en
dat een casus altijd op eigen verschijningsvormen moet benaderd worden, toch
kan het interessant blijken gebeurtenissen die met elkaar verwant lijken ook
met elkaar te vergelijken, net om na te gaan of er in de geschiedenis toch wel
een zekere wetmatigheid, lees: voorspelbaarheid te bespeuren valt. Aan de ene
kant heeft men recurrentie, waarbij gebeurtenissen zich altijd weer opnieuw
voordoen, maar nooit in exact identieke verschijningsvorm.
Het bijzondere van de Gouden
Eeuw bestaat erin dat een republiek niet langer nood heeft aan een vorst, maar
met een uitgebreide Statenvergadering op het niveau van de 7 Provinciën die
vervolgens een afvaardiging naar den Haag stuurden waar ten tijde van Johan de
Witt bijna dagelijks werd geconfereerd en tot resoluties gekomen die dan hun
beslag dienden te krijgen in het dagelijkse beleid van de Raadspensionaris.
Johan van Oldenbarnevelt en anderen waren hem daarin voorgegaan en hadden al
een stevige bestuurscultuur ontwikkeld. Toch kan men de Gouden eeuw niet enkel
of zelfs maar in beperkte mate aan de Staten-Generaal en de Raadspensionaris
Johan van Oldenbarnevelt toeschrijven. Tussen 1566 en 1598 bleef het zoeken
naar een toekomst voor de Nederland, zoals Karel V zich die had voorgesteld,
maar op een zeker moment was de eenheid niet meer te redden en begon er een
nieuw hoofdstuk, waarbij staatkundige, demografische en economische
overwegingen een rol gingen spelen. Men kan de scheiding tussen Noord en Zuid niet
alsmaar betreuren, zonder dat men er zich er rekenschap van geeft dat de
Spaanse aanspraken tot 1648 bleven staan, ook op Holland en Zeeland. Na
Nieuwpoort en het beleg van Oostende, respectievelijk in 1600 en dan van 1601
tot 1604, waarna Oostende bekend werd als Nieuw Troje, ontstond een nieuwe
staat, waarvoor Vrancken en Oldenbarnevelt de staatkundige basis hadden gelegd.
De Corte Vertoninghe oftewel de Deductie van Vrancken legde de soevereiniteit
bij de Staten van Holland en Westfriesland en niet bij de vorst, c.q. Filips
II. Men kan die staatkundige legitimering van de (rest-)staat die de Republiek
zou worden, niet zomaar een aardig blaadje papier noemen, want het waren
noodzakelijke stappen, die overigens later, onder meer voor de Founding Fathers
van de VSA betekenis hadden, want de overwegingen om het zonder vorst te doen
en tevens omtrent de rol van de erfgenaam van Karel V, de vorst dus, kan men
niet bagatelliseren.
Dat Holland, Amsterdam en ook Rotterdam,
met Zeeland een zeevarende macht werden, lag uiteraard aan het feit dat men een
goede formule vond om de handelsvaart op India en de West, via de VOC en iets
later de WIC niet enkel met het uitreden van schepen en het incasseren van de
winst bezig waren, maar ook met de bouw van stevige en zeewaardige schepen, die
ook nog eens verzekerd werden, zodat de winsten, toen die er eenmaal kwamen,
ondanks piraterij, kapersbrieven en scheepsrampen als gevolg van stormen en
ongewilde strandingen goed besteed konden worden. De omvang van de scheepsbouw,
juist tijdens de gouden eeuw, moet men zich proberen in te beelden, maar
helemaal goed lukt dat niet. Ook de industriële aanpak komt lang niet altijd
aan bod. Jawel, er is ook de geschiedenis van de Driehoekshandel, waarbij
gevangenen uit de binnenlanden van Afrika naar de West werden gebracht en daar in
slavernij op suikerriet- en katoenplantages, naast de mijnbouw uitgebuit
werden. De suiker en andere producten werden naar Europa gebracht, dus ook goud
en zilver. Niet enkel Holland bedreef dat systeem, ook Frankrijk en de Britten
waren op die routes actief, tot leed van de mensen die tot slaag gemaakt
werden. Sommigen, zoals in Suriname, slaagden erin te vluchten naar de
binnenlanden om er opnieuw in vrijheid te leven. Deze gemeenschappen bleken in
staat zich langdurig staande te houden, waarbij ze oude rituelen nieuw leven in
hebben geblazen.
Geschiedschrijving zet men graag
in om een mooi plaatje te maken van het eigen verleden, terwijl men daarmee het
betere begrip van omstandigheden en ontwikkelingen niet vooruit zal helpen. Geschiedschrijving
kan niet volstaan met de schone plaatjes, heldenmoed en onwerkelijke
prestaties. Het eigene van degelijke geschiedschrijving ligt in het erkennen
van de onbepaaldheid van ontwikkelingen, waarbij men al eens voor onverwachte
ontwikkelingen komt te staan, zoals wanneer een verslagen geachte vijand erin
slaagt de oorlog toch nog te winnen. Maar geschiedschrijving gaat niet enkel
over oorlog of machthebbers, al mogen ze niet onbesproken blijven. Net zo
belangrijk zijn de langjarige ontwikkelingen, economische cycli en de invloed
van technische vooruitgang, ook in de financiële wereld, zoals de Amsterdamse
Wisselbank, die het geld nog vlotter deed rollen, omdat er net veel meer met muntgeld
gewerkt kon worden en grote bedragen getransfereerd in vertrouwen. In 1636 was
de speculatie rond tulpen zo ver doorgeslagen, dat niemand nog zicht had op wat
men verhandelde, waarbij een plots verdwenen onderpand, een tulpenbol voor een
grote ravage zorgde bij handelshuizen en particulieren. De recht in de leer
staande aanhangers van een strikte naleving van Dordrecht, vonden dat mensen
zich niet op die manier rijk konden rekenen;
Hebben kunstenaars hun invloed
gehad, dan speelt bijvoorbeeld ook de groeiende markt omdat mensen hun leven
aangenamer willen uitbouwen. In Brugge, Gent en Antwerpen, later in Amsterdam en
Haarlem, ontstonden markten voor prenten en schilderijen, die niet altijd meer
bij (kerk-)vorsten terecht kwamen. In het Prado in Madrid merkt men dat de
Spaanse koningen en hoge adel wel graag kunst kwamen kopen, ook van Rubens maar
evengoed van Jeroen Bosch, terwijl ons lang verteld werd dat er veel kunst was
geroofd. Dat waren de Fransen en Napoleon, later Hitler en Goering, die kunst
wilden omdat het hen prestige verleende. De kunstmarkt is uiteraard functie van
de economische draagkracht en dan valt op hoe die een breder publiek bereiken
kon, in de vorm van prenten.
Het feit dat de Republiek,
vooral Holland en Zeeland nog steeds de sporen dragen van een groot en groots
verleden, met onder meer het Paleis op de Dam, gebouwd tussen 1648 en 1655 drukt
deels grote zelfvoldaanheid uit, die samenviel met het verwerven van erkenning
als grootmacht en soevereine staat, maar ook wel het zelfbewustzijn van een
stad die uit haar voegen barstte en niet gauw genoeg wist waar de nieuwe
medeburgers te vestigen. Het kan moeilijk ontkend worden dat de migratie in de
Republiek vanuit de achtergebleven gebieden, maar ook Vlaanderen en Brabant,
uit Frankrijk – de Hugenoten en andere dissidenten, Duitsers en Scandinaven in
de rijke gewesten wat graag emplooi en een leven wilden uitbouwen. Naast Jan
Six, wiens familie zelf uit Frans-Vlaanderen kwam, waren er dus tal van
anderen, die niet slaagden in het verwerven van een hoge status en prestige. De
geschiedenis liet ons namen na als P.C. Hooft en Constantijn Huygens (en zonen),
maar ook joodse mensen vonden er een nieuwe ankerplaats, gevlucht voor de
inquisitie van Filips II, die de valselijk bekeerde Joden en de Portugese Joodse
gemeenschappen weg heeft gejaagd, en een eigen bestaan wisten op te bouwen,
zoals de familie Spinoza.
Johan Huizinga zag wel de
grootsheid van de tijd, de glorieuze republiek, maar vond toch dat tegen
Ovidius’ nostalgische verheerlijken ener Gouden eeuw, aurea aetas, bezwaren te maken
waren, want net die zeventiende eeuw blonk uit door noviteiten, door de
nieuwheid van de steden, zoals ze er bij kwamen te liggen, door de
ondernemingen en ook wel, door de oorlogsvoering in Brabant en Zeeland,
Groningen ook, maar ook de vestiging van kolonie in Indonesië en de West. De
beschaving, kan men met Huizinga bedenken is meer dan het schone en het edele,
het lovenswaardige en daarom kan men kritisch nadenken over de Gouden eeuw meer
dan lovenswaardig, maar het is typisch voor de classici dat ze naar die oude
literatuur teruggrijpen. Dat weet Huizinga als geen ander en net daarom valt te
vermoeden dat hij de 17de eeuw in Nederland niet wil afmeten aan
andere periodes. Precies de grote groepsportretten en historiestukken laten ons
toe toch wat in dichter bij de tijd te komen. En anders gaan we bij Johannes
Vermeer van Haarlem te rade en de landschapsschilders.
Terwijl Frankrijk, na de Godsdienstoorlogen
een nieuwe periode inging, uitlopend op de Grand Siècle van Louis XIV een
politieke macht van betekenis werd, vooral militair, zag men de Fronde, de
strijd van Louis met allerlei uitdagers, zoals Nicolas Fouquet, maar kwam ook
Colbert bovendrijven, die een nieuwe ondernemingsvorm uitdacht, de manufacture,
die vertrok vanuit het Mercantilistische standpunt dat men goud moest invoeren
maar niet uitvoeren. Spanje was in de tussentijd een financiële risicopartij,
ging onder Filips II en zijn opvolgers wel eens onderuit, verloor de strijd
over de wereldzeeën aan Engeland en de Republiek. En de Duitse landen werden
tussen 1618 en 1648 slachtoffers van een meedogenloze oorlog, waarbij Habsburg
de eigen uitbouw wist veilig te stellen, buiten het Heilig Roomse Rijk. Na de
vrede van 1648 begon de wederopbouw van Pruisen, dat tegen 1750 de Habsburgers
ging uitdagen. Maar ook de steden en landbouwgebieden kenden een nieuwe bloei.
Het leek me nuttig even een tour d’horizon te maken van Europa in die tijd,
waarbij we dus zwijgen over Zweden en Polen…
De Zuidelijke, Spaanse Nederlanden,
kenden volgens onze geschiedenisboekjes een grote achteruitgang, kenden een
Ongelukseeuw. Slagveld en leverancier van kanonnenvoer, maar na het verliezen
van de handel en het financiewezen aan Amsterdam, met knowhow uit Antwerpen,
ontvolking dus ook en verlies van ambachtelijke vaardigheden evenzeer, een
brain drain dus, dat alles valt niet te ontkennen, maar ondanks de sluiting van
de Schelde vonden handelaren toch hun weg naar het Zuiden, werden nieuwe
luxe-industrieën mogelijk, zoals in Mechelen de houtsnijkunst. Was het voor
mensen lastig leven met steeds weer opflakkerende vuurhaarden en vervolgens het
Barrière-traktaat, dat de verknechting door de Republiek en de machteloosheid
van Spanje alleen maar bevestigde. Toch kan men zien aan de steden dat de
welvaart opnieuw ging toenemen. Natuurlijk bombardeerde Louis XIV in 1696 nog
eens Brussel en de stad kreeg later een prachtige nieuwe Grote Markt en zou de
stad gedurende de 18de eeuw een nieuwe uitstraling krijgen.
Ongelukseeuw? Jawel, maar toch
valt het beeld te nuanceren, zoals er op de term Gouden eeuw heel wat af te
dingen valt. Maar we kennen de periode
van ongeveer 1648 tot 1672 als zodanig – al met al een korte periode, denken we
dan – als de Gouden eeuw en voor een historicus is het duidelijk, zoals Johan Huizinga
bedacht, dat het niet al goud was dat blonk, maar tegelijk wist net hij de
prestaties van individuen en van de samenleving te waarderen, want laten we
eerlijk zijn, we kunnen niet zo gauw een cataloog bij elkaar schrijven van wat
de gouden jaren voor de Hollanders in de zeventiende eeuw wel niet betekende,
waarbij je zowel intellectuele prestaties, de verovering, inderdaad, het is
niet anders, van koloniën, de walvisvaart en de vestiging van Nieuw-Amsterdam,
maar dus ook de religieuze conflicten, de collegianten anderzijds die
regelmatig samenkwamen, vrijzinnig en gelovend dat godsdienst niet scherpslijperij
aanleiding hoefde te geven. Ook Spinoza kende deze kring van welwillende, bescheiden
mensen. En dan was er nog het Muiderslot, al lijkt daar veel mythevorming aan
ten grondslag te hebben gelegen. Mensen als Antoni van Leeuwenhoek en Herman
Boerhave, die men laatkomers kan noemen, maar evengoed konden ze maar hun
bijzondere ondernemingen realiseren dankzij het humanistische, rekkelijke
klimaat en vooral de aanwezigheid van een nieuwe, burgerlijke elite, die
weerstaan werd door onder meer religieuze leiders. Natuurlijk komt dan ook weer
het lot van Adriaan Koerbagh aan bod. Een tijdsperiode is zelden eenvormig, conflicten
doen zich altijd wel voor en slepen soms aan, maar tegelijk ontstond in die
periode in de Republiek een cultuur die nog altijd onze aandacht verdient.
Binnen een Europese cultuur vormde de Republiek bovendien een eiland van
(relatieve) tolerantie, waar de welvaart wel geconcentreerd leek tot de relatieve
beperkte elite van Amster- en Rotterdam, maar toch, ook, konden mensen op een
bescheidener niveau goed leven, soms zelfs (tijdelijk) toetreden tot de
intellectuele elites of de regentenmaatschappij. Men kan dan wel denken dat het
een korte periode is geweest, de nasleep ervan was grootser en ondanks het
weeklagen van de regenten in de 18de en 19de eeuw, bleef
er veel mogelijk, al verloor de Republiek de oorlog tegen de grootmachten in
zee- en landoorlogen. Maar dat laat onverlet dat het goed leven was, voor velen
in Holland en Zeeland. Er was ook de keerzijde, waar men niet aan voorbij kan,
zonder ze evenwel belangrijker te achten dan de periode van welstand en
culturele hoogbloei, de economische en technische, wetenschappelijke
vooruitgang.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten