Plakkaat van Verlatinghe in onze tijd




Kritiek




Politiek vergat Plakkaat
Van Verlatinge




Johannes Hindrikus Egenberg (1822-1897)
De Nederlandse geschiedenis werd toen bron van
aandachtige uitwerking. Groeiend nationalisme? 
Het wedervaren van enkele wereldleiders, zo omschrijft men hen, in deze moeilijke tijden waarbij een pandemie de hoofdrol blijkt te spelen, doet mij opnieuw nadenken over wat men van een goede leider, vorst mag verwachten en  hoeveel macht hem of haar toegemeten mag worden. Het plakkaat van Verlatinge in 1581 stipuleerde dat de vorst, legitiem en wel, tekort geschoten was in zijn zorgopdracht voor het land, de Bourgondische Kreitz, waardoor de burgers, steden en dorpen aan welvaart hadden moeten inboeten en vaak zelfs hun leven verloren. De opdracht van de vorst, van bestuurders werd daarbij voor het eerst, zou men denken, helder geformuleerd. De vorst werd van zijn troon vervallen verklaard, wat ook nieuw was, maar de ontstaansgeschiedenis van de Republiek laat zien dat het allemaal wat veel was voor de Nederlanden. Men zocht nog vervangers… Uiteindelijk kwam men er uit en ging men door zonder vorst, al bleef de prins van Oranje wel betrokken bij het wel en wee van het land. Toch gaat het hier vooral om de vraag wat men van bestuurders mag verwachten.

Het afgelopen decennium is de onvrede bij burgers over het gevoerde beleid alleen maar toegenomen en krijgen populistische tribunen het voor het zeggen. Het zal wel, denk ik dan, maar het ligt er ook maar dat telkens weer berichten op de schermen komen, die ons ervan doordringen hoe kwalijk die beleidmakers het wel niet doen. Bekijkt men begrotingsbesprekingen, dan lijkt het om een harde strijd te gaan, bekijkt men begrotingen, dan ziet men hoeveel er onveranderlijk blijkt te zijn en hoe weinig ruimte men heeft om er iets aan te veranderen. Hoe zal men dan goed van nefast beleid onderscheiden. Er speelt ook mee, denk ik, dat men moeilijk kan evalueren zonder diep in de discussies te duiken, hoeveel men werkelijk weet van bepaalde omstandigheden, zoals het Coronovirus Sars-Cov2 om dan maatregelen aan te vechten of zelfs nog strikter na te leven dan nodig.

De kern van de zaak? In feite ligt daar het probleem bij het afwegen van beleid, dat we menen te weten wat er aan de hand is, hoe we die situatie kunnen aanpakken en geen oog hoeven te hebben voor neveneffecten, vooral niet als die nefast zouden uitpakken, want dat heet dan met een duur woord: whataboutisme. Het lijkt me vaak het probleem van politieke discussies, dat men vergeet dat een politicus in een parlementaire democratie geen leider zonder meer kan zijn, maar behoefte heeft aan goed overleg, dat dan weer wel ergens moet landen en liefst tijdig. De kritiek op het beleid moet uiteraard de nodige ruimte krijgen, maar tegelijk, kan men zich niet van de verplichting ontslaan achten die kritiek ook niet goed te argumenteren en met redenen te omkleden. Alleen, dat lijkt dan toch tot saaie zittingen in het parlement of de gemeenteraad te leiden en ja, wat is er beter voor een goed retorisch toneel dan enige humor, bijtende humor en anders een paar hyperbolen die de toehoorder naar adem doen hebben.

We kunnen natuurlijk altijd nog aanvoeren dat sinds 1566, toen de rebellie in de Nederlanden tegen Filips II begon en deze, onze tijd, de staatkundige verhoudingen gewijzigd zijn, maar als de opstandelingen, Willem de Zwijger op kop, meenden dat de koning in zijn verre hoofdstad Madrid of anders in Toledo of Segovia de belangen van de vorstendommen in het Noorden niet ter harte nam en de strijd tegen de protestanten voerde ten koste van het algemeen belang, dan kan men daarin toch een vraag lezen over wat goed bestuur wel zou moeten wezen. Geen overbodige oorlogen voeren, zoals tegen de vijand Frankrijk of tegen de Barbarijnse zeerovers? De invoer van edel metaal uit de Nieuwe wereld leidde wellicht al in die tijd tot een moeilijk te beheersen inflatie. Men kende niet altijd alle uitkomsten van evoluties en realisaties die nooit waren voortgekomen. Men mag niet vergeten dat de aanvoer van zilver en goud uit Zuid-Amerika Spanje finaal economisch zou verzwakken, terwijl de inflatie de huishoudens in problemen zou brengen. Overigens, waren er dan alleen opstanden in de Nederlanden en niet in de Italiaanse bezittingen of in Spanje zelf, Portugal? De kennis van het economisch systeem en vooral de geldtheorieën waren nog niet ontwikkeld – al verhindert dat ook niet dat we met crises te maken krijgen – zodat men de financiële gevolgen van de Spaanse expansie niet kon voorzien. Bovendien was er natuurlijk ook nog het probleem wat vorsten met die revenuen konden aanvangen en hoe dat politiek uitpakte, voor de andere partijen. Legers lichten op grond van huurovereenkomsten was in die tijd schering en inslag en zorgde niet altijd voor de beste resultaten. Duitse landsknechten in dienst van Alva?

Het feit dat men over goed beleid kan discussiëren, zonder dat dit per se tot opstand en conflict hoeft te leiden, danken we deels aan de ontwikkelingen in Europa sinds de middeleeuwen, toen voortdurend krachten opkwamen die de zittende machten uitdaagden en rechten eisten. Het eindigde ermee dat de vorsten met hun min of meer uitgebouwde administraties de steden en lagere adel eronder wisten te houden, maar de veranderingen in de samenleving vanaf de zeventiende eeuw zorgde dan weer voor nieuwe conflicten en opstanden, die doorgaans eindigden in een compromis, waarbij tijdens de achttiende eeuw de onvrede van nieuwe grote spelers, handelaars en pachters van allerlei soorten belastingen hun rol opeisten. Koning Lodewijk XV probeerde de oude voorrechten te supprimeren en ook wel nieuwe figuren een kans te geven, maar Lodewijk XVI vond dat niet kunnen. Dat was wellicht de onderstroom die de heftigheid van de Franse Revolutie in beweging kon zetten. Het feit dat in de periode 1780 tot 1796 op verschillende plaatsen in Europa en de nieuw gestichte Verenigde Staten van Amerika (4 juli 1776) zoveel opstandigheid te bespeuren valt, wordt vaak toegedicht aan de Verlichting, maar kan het een voldoende oorzaak vormen?

Ook misoogsten en oplopende voedselprijzen worden vaak genoemd, net als de dreiging van prestigeverlies bij sommige groepen. Maar men kan ook opmerken dat als gevolg van de Vierde Engelse Zeeoorlog – oorlog aan de Republiek der Verenigde Provinciën opgedrongen – Brugge en Oostende een grote stijging kenden in het welvaartspeil, terwijl in Brabant en andere gewesten van de Oostenrijkse Nederlanden als gevolg van de politiek van Jozef II opstond broedde en ook tot uiting kwam in 1787, waardoor de lijn van gebeurtenissen en dus de ketting van oorzaak en gevolg niet altijd even helder af te meten vallen. En in de Republiek kwam er ook opstand, van de patriotten en de onvrede over het beleid van de prins van Oranje, Willem V en diens aanhangers. De oude elite van regenten noemde zich Oudpatriotten, de meer burgerlijke, democratische patriotten hadden een eigen agenda. Met steun van Pruisen kon Willem V zijn gezag herstellen en leek de opstand een mislukking. Na de verovering door Frankrijk keerden gevluchte patriotten terug en namen vrijgekomen posities in. Of bij de oprichting van het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de oude tweespalt werd opgeheven, blijft wat mij betreft niet geheel helder, want het lijkt erop dat de oude elite nu wel de kant van de koning koos, om mee het land op te bouwen. Maar tegelijk ziet men dat sommige regentenfamilies zoals van Lennep en Six deels het publieke leven bouderen, of vergis ik me op dit vlak? Het belang van de kwestie is namelijk of in de Nederlanden sprake was van een echte Restauratie (van het Ancien Régime) zoals onder meer prins Metternich dat na de Napoleontische oorlogen in gedachten had. Ook Pruisen kende, ondanks een periode van grote hervorminsijver een snel herstel van het oude normaal, wat wellicht de economische achterstand kan verklaren, die het vorstendom had opgelopen tegenover onder meer het Verenigd Koninkrijk en zelfs België, rond 1860. De reactionaire kaart werd in de Nederlanden halfslachtig getrokken en dat koste de jonge natie het verlies van het Zuiden, waar een meer liberale politiek tot stand kwam, maar ook hier was de reactie niet tot zwijgen gebracht.

Het is van belang te begrijpen dat de acte van Verlatinghe zoals die in 1581 geredigeerd en gepromulgeerd werd door Willem de Zwijger en zijn bondgenoten, in de lopen van de achttiende eeuw de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring heeft gekleurd. De tekst had een bovenregionaal belang en inspireerde opstandelingen om het gezag van de vorst en de hoge adel aan te tasten. De vorst immers heeft volgens de specifieke gedachte van het plakkat een duidelijk opdracht ten aanzien van de bevolking en niet enkel ten aanzien van de adel, zoals al te vaak het geval was gebleken, maar dat impliceerde dat de vorst de belasting niet langer ad libitum kon heffen, naar eigen inzicht en dus willekeurig, al werden er fraaie wettelijke bepalingen over geschreven. De opdracht van de vorst was niet die van de rentmeester die het land diende te exploiteren naar best vermogen, maar de burgers diende te respecteren als onderdanen met eigen belangen en een eigen bijdrage aan het algemeen belang. Niet enkel werd Filips II vervallen verklaard van zijn troon, het absolutistische adagium dat de koning het land was en over de have kon beschikking naar eigen goeddunken had in de loop van de Middeleeuwen steeds weer op weerstand van de steden en de patriciërs gebotst en werd tegelijk met de ambitie tot absolutistisch bestuur geformuleerd. Het ging om een vorm van opstand die ook de klassieke religieuze voorstelling van het koningschap in vraag stelde en afwees, of men kan ook zeggen, de vorsten waren hun religieuze opdracht, middels zalving uit het oog verloren. De koning bij gods genade had voor de opstandelingen geen betekenis meer, de koningen zelf, Filips II en voor Lodewijk XIV zouden net de macht van de vorst en de koninklijke administratie verder versterken en de onderdanen eronder houden. In de Duitse landen zorgde de dertigjarige oorlog voor een decimering van de bevolking en voor een verzwakking van elke vorm van centraal gezag. Terwijl de Spaanse tak van de Habsburgers tegen 1700 uitgebloeid was en verdord, kwamen de Oostenrijkse Habsburgers tot bloei, met als hoogtepunt van bestuurlijke kracht de regering van Maria-Theresia, die als keizerin het rijk met ambitie en inzicht bestuurde. Het verdrag met Louis XV tegen Pruisen was een daad van pragmatisme en opportunisme, dat ook voor de Nederlanden enige rust bracht.

Dezer dagen kennen we in Europa geen absolutisme meer, wel democratische regimes, waarbij burgers zich niettemin toch vervreemd voelen en het is niet zonder ironie dat we het daarom hebben over de Acte van Verlatinge. Het plakkaat zoals de resolutie van de Staten-Generaal ook genoemd wordt, kwam er nadat de leden hadden vastgesteld dat de vorst hun rechten en vrijheden had geschonden. Kijken we om ons heen, dan merkt men dat ook vandaag mensen, burgers geneigd zijn de staat en de overheid, hoe democratisch de parlementsverkiezingen ook verlopen, van haar macht vervallen te verklaren. Men verwijt de zittende elites dat zij besturen zonder oog te hebben voor de belangen van de burgers, terwijl anderen merken dat politici net te gemakkelijk toegeven aan de roep van de straat, aan eisende partijen die hun stem weten te verheffen of aan lobby’s, belangengroepen van allerlei kleur en pluimage. Moet de regering van het land uitgaan van technocratische, goed beargumenteerde inzichten, geventileerd door experten, of past het de regering ook andere overwegingen mee te laten wegen, bijvoorbeeld de onwil van burgers om die besluiten te aanvaarden en uitvoering te geven. Gegeven de noodzaak tijdens de coronatijd, viel het op dat burgers vrij gemakkelijk de richtlijnen opvolgden, omdat men begreep dat het om het eigen welbevinden ging en dat van naasten. De regeringen in Europa, om het daar bij te houden, hebben lange tijd de gedachte gekoesterd dat wat ze deden goed zou uitpakken voor de mensen. Maar vaak viel het op dat administratieve uitwerking voor de burgers soms ondoorzichtig bleek en hen in de kou zette.

Het doel van politiek bedrijven wordt overigens altijd in een ideologisch kader geformuleerd, waarbij de beleden waarheden niet altijd meer spoorden met wat in de samenleving leeft. Socialisme vandaag wil nog altijd de armste groepen in de samenleving aanspreken, maar rekruteert vaak bij jongeren uit de middenklasse, die armoede vaak alleen maar kennen uit studieboeken en grafieken. Wie wel met armoede te maken heeft, zoals dokters, merkt dat de zaak complexer is dan alleen maar ontberen van geld. Dat men op dat punt via ervaringsdeskundigen is gaan werken, heeft het beleid nieuwe richtingen uitgestuurd, al bleek het brede publiek vaak allergisch voor getuigenissen van die ervaringsdeskundigen.

De vorst, in deze dus de regering, maar ook de gehele “back office” van het bestuurlijke apparaat wordt geacht ten bate van het algemeen nut te handelen, maar als er ideologische twisten leven over de beste aanpak, kan het gebeuren dat regeringen hun legitimiteit verliezen en de indruk wekken achter de feiten aan te hollen. Voluntarisme kan charmeren, maar kan ook heel wat argwaan opwekken en het geloof in de politiek dimmen. Het is dus zaak dat regeringen en parlementen goed nagaan hoe ze beleid ontwikkelen en het ook durven te verdedigen. Wat zou Nederland zeggen als de Minister-president in Europa een situatie zou creëren waarin het niet enkel geïsoleerd komt te staan, maar ook beperkt zou worden in de handel met andere lidstaten, omdat men te ver gaat in het beperken van steun aan landen die erg geleden hebben onder Corona? Sommigen vinden Europa maar niets, dat weten we, maar zonder de EU, Schengen en andere instrumenten om het vrij verkeer van goederen, diensten en mensen te garanderen, zou Nederland en ook wel België heel wat minder welvaart kennen. De keuzes gemaakt door mensen als Charles De Gaulle, Konrad Adenauer, Paul-Henri Spaak en zovele anderen, die Europa als oplossing voor een vreedzame co-existentie in Europa mogelijk te maken, maar ook om de welvaart op te krikken, worden vandaag te zelden op tafel gelegd. Het Verdrag van de vriendschap, het Elysée-verdrag uit 1963 was een gedurfde stap van de Franse president Charles de Gaulle en ook vanwege Konrad Adenauer, 18 jaar na het einde van de oorlog.  Velen in Frankrijk vonden het niet kunnen, maar het prestige van de generaal, de Gaulle als de man die Frankrijk in de oorlog hield aan de zijde van het UK, was groot genoeg om de stap te legitimeren. Jawel, de president had zowel moeite met de NATO als met de toetreding van het UK in de Europese Economische Gemeenschap, iets wat pas in 1974 tot stand kwam en intussen alweer afgeblazen blijkt.

In een democratie kunnen we altijd weer ons vertrouwen in een meerderheid dat we eerder bij verkiezingen hebben uitgesproken opzeggen en toch zien we onze rol bij verkiezingen als beperkt, net omdat we menen dat die ene stem er niet zal toe doen. Het gaat echter niet om het uitbrengen van een stem alleen, het gaat ook om de gesprekken die gevoerd worden. Discussies over het beleid voeren kan best interessant zijn, men moet dan toch ook weten wat  er gaande is. De overheid moet dus voldoende informatie verstrekken, of het nu om ruimtelijke ordening gaat en de repercussies voor burgers of om gezondheidsbeleid dan wel kwesties over goed, gedegen onderwijs. Wie dus gaat kiezen kan eventueel een issue zwaar laten doorwegen, in werkelijkheid zijn er tal van consideraties aan de orde, die het beleid voortdurend behandelen moet, omdat drukkingsgroepen en lobby’s de politici aansporen om een zaak, een wantoestand op te lossen. De rol van een vrije pers, media in deze is van groot belang, omdat we niet altijd goed weten, denk ik, wat er speelt, tenzij we daar gedegen info over krijgen.

De vrije media en dus journalisten v/m hebben dus een belangrijke opdracht. Maar mediamensen kunnen zich niet boven kritiek verheven achten, gezien de aanwezige kennis bij de burgers. In deze zijn de media van des te groter belang, omdat zij door grondig onderzoek situaties kunnen toelichten en de noodzaak aan beleid kunnen aantonen, maar als we kijken naar 30 jaar onderwijsbeleid, dan moet men wel de vraag stellen in welke mate bij het tot stand komen van nieuw beleid onderwijzers en leerkrachten zijn aangesproken, of ouders hun inbreng hadden en hoe experten werden opgeleid, ideologisch, om maar iets te zeggen. Guy Tegenbos heeft gedurende decennia het onderwijsbeleid gevolgd, maar stond altijd op het standpunt dat “vernieuwing” en “hervormingen” nodig waren, zoals zowel aan de KU Leuven als de Universiteit Gent werden gepredikt. Het klopt dat men jongeren alle onderwijskansen moet geven om zo beslagen mogelijk het beroepsleven in te stappen, of men dat doet na een beroepsopleiding of een universitair doctoraat. Men kan niet iedereen op een procrustesbed leggen en wie te veel verstand heeft er wat afdoen of iemand die niet zo goed bedeeld is, proberen meer mee te geven. Men kan via de onderscheiden onderwijsvormen jongeren wel de kans geven hun kennis aanzienlijk uit te breiden en hun zelfvertrouwen aan te sterken, maar dan moet men die onderwijsvormen juist in hun bijzonderheid laten functioneren.

Leest men de media dan is onderwijs het beste in de wereld, met enkele verbeterpunten, spreekt men ouders en leraren v/m, dan blijkt men het vooral moeilijk te hebben met het feit dat in het onderwijs training, herhaling en instructie afgeserveerd worden als iets van een vroegere tijd. Hoe kan men echter iets brengen voor een publiek, in een vergadering, als men niet getraind is in het memoriseren van de nodige informatie en die vervolgens ook te recapituleren en naar voor te brengen? Memoriseren van teksten is geen overbodige luxe, al kan men via internet nog zoveel terugvinden, men moet het ook nog begrijpen en kunnen plaatsen. Het verwerven van kennis over zoveel verschillende zaken als aardrijkskunde, taalkunde, wiskunde en biologie, geschiedenis, laat toe zelf verbanden te zien tussen fenomenen, waarbij men zich uiteraard wel eens kan vergissen, maar ook adunata, onmogelijkheden te onderkennen. Het succes van complotdenken en complottheorieën ligt er vaak net in dat alle moeilijke kwesties om iets te begrijpen zijn weggewerkt, vaak nog eens door nog veel moeilijker redeneringen en argumenten te gebruiken.

Neem nu het probleem van het samenleven in een diverse samenleving, dat zich uit in weerstand aan de ene kant en het welhaast verheerlijken van superdiversiteit aan de andere kant, waar ook geen echt goede grond voor is. De diversiteit is er gekomen om meerdere redenen, waarbij de globalisering zeker een rol heeft gespeeld. Maar het fenomeen van de gastarbeiders ligt al even achter ons, wat Europa betreft, omdat het contracteren door bedrijven van werknemers in lageloonlanden verschoof naar het delocaliseren van bedrijven, productie-eenheden. Na de val van de Muur en het IJzeren gordijn veranderden de voorwaarden en kwamen tal van Polen en anderen hierheen. Men was blij de werkzame mensen hier te zien verschijnen voor jobs die door eigen vakmensen vaak niet meer werden gedaan of tegen een veel hogere prijs. In het UK zag de middenklasse de aanwezigheid van die Poolse, Roemeense en andere werkkrachten terwijl lager geschoolden geen goed oog hadden in die instroom, terwijl zijzelf nauwelijks de middelen hadden om zelf iets op te zetten, als gevolg van het beleid van Tatcher, Blair en opvolgers. Men noemt het neoliberaal, maar de vlag dekt de lading niet, het gaat erom dat deze regeringen de marktmacht niet naar behoren wist te evalueren en te arbitreren, waarbij de grote spelers niet a priori voorrang krijgen.

Als gezegd, het gaat om (goed) samenleven, waarbij men verschillen kan velen, zonder zichzelf weg te cijferen. Dat laatste blijkt niet altijd gewenst, maar zorgt toch voor ongemak en wie dat niet wil benoemen, kan het vraagstuk wat integratie kan betekenen niet goed onderzoeken. Want aangezien overheid en bedrijfsleven ooit hebben beslist dat men werkkrachten zou halen in Marokko en Turkije, moet die overheid dus ook nadenken over het  goede samenleven van de nieuwkomers met zij die er al waren en die menen een heilig grondrecht op deze samenleving te hebben. Sinds 1975 werd mij verteld over gastarbeiders en dat we vriendelijk voor hen moeten zijn, later werden het allochtonen en nog later… Men kan er niet om heen dat men van hen op zeker ogenblik, in academische kringen, slachtoffers is gaan maken en dat anderen net weigerden hen als slachtoffers te zien van het systeem maar als dreiging voor het eigen volk. De polarisering werd minstens al in november 1991 duidelijk.

Kan men begrijpen dat mensen hun recht op een goed bestaan inroepen, dan zal men ook aanvaarden dat mensen die hier generatie op generatie aan de weg hebben getimmerd en de boel op orde gehouden, zich wat verweesd voelen, zeker in wijken waar migranten en hun nazaten zich metterwoon gingen vestigen. Dat wederzijdse begrip ontbreekt wel eens en dat geeft allerlei groepen die de migratie niet genegen zijn voldoende ruimte om te claimen dat de overheid het sociaal contract heeft verbroken. De wetgeving op het verwerven van de Belgische nationaliteit laat zien hoe polariserend en onredelijk de discussies onder paars waren, tussen ten tijde van de grote ruzie binnen de open VLD, de Vlaamse Liberalen. Het diende nergens toe omdat men vergat dat de burgers gewoon geen idee hadden van de subtiliteiten van de wet, behalve dat iedereen dan maar Belg kon worden, de grootste sloebers eerst.

Koppelen we hieraan de vaststelling dat sinds de crisis van de jaren 1975 tot 1982, met twee olieschokken de oude industrie geleidelijk het veld ruimde, maar dat in dit land twee realiteiten aan het licht kwamen, dat Vlaanderen de economische gevolgen van de instorting van de textielindustrie met enig zuchten en wat scharrelen meester werd en steeds zwaarder ging doorwegen in de buitenlandse handel, terwijl in Wallonië de val van de staalindustrie niet gevolgd werd door een adequate reconversie, de werkloosheid hoog bleef en de voormalige trots van het Luikse industriële bestel stevig werd aangetast, zorgde dat niet voor een politieke omwenteling en bleven de oude behoeders van de arbeiders, de PS, de vakbond en de mutualiteit zorgen voor rust en stabiliteit. In Vlaanderen was de onvrede met het bestel merkwaardig genoeg veel explicieter af te lezen in verkiezingsuitslagen.

Merken we op dat in Nederland het migrantenthema ook in de klassieke partijen voet aan de grond kreeg maar vooral in de figuur van Wilders en later van Forum voor Democratie met aan het hoofd ene Thierry Baudet aardig wat kiezers wisten te verzamelen. Ook was en is er een partij die de migranten zegt te vertegenwoordigen, Denk, maar daar blijkt het moeilijk kersen eten. Het kiesstelsel in Nederland laat (extreme) versnippering toe, wat democratisch heet, maar of dit de fundamentele discussies, over het respecteren van het sociaal contract vooral, echt ten goede komt, valt te bezien.

Het plakkaat van Verlatinghe laat zien dat al in oude tijden het recht op opstand ingeroepen werd met argumenten, ook als het hoogste gezag meende dat er geen reden toe was, want de prins maakt geen fouten, doet geen kwaad. Dezer dagen zien we nogal wat mensen klagen over het bestel, waarvan ze op een of andere manier wel de baten ervaren. De sociale zekerheid heeft al eerder gewankeld, maar men heeft het systeem in werking weten te houden. Maar de onvrede die men voelt, vindt doorgaans geen andere grond dan die van het slachtofferschap. Er zijn maatschappelijke problemen, zoals mensen in armoede, die er niet uit lijken te geraken. Intussen doen mensen van CAW’s en sociale huizen heel wat inspanningen om mensen te helpen met hun “papieren” in orde te zijn en zo geen rechten te verbeuren. Het systeem is dan ook complex en wie met zijn of haar gezondheidsverzekering en andere zaken in de knel geraakt, kan veel verliezen. Men merkt overigens, veel meer dan tijdens de jaren zeventig en nog de loden ’80 dat er van sociale promotie minder sprake lijkt, maar heeft dat niet te maken met het slachtofferdiscours. Men identificeert zich meer dan toen als arme, terwijl men dat vroeger vooral wilde vermijden.

De vraag is of er vandaag reden is de overheid van haar gezag te onttronen? Me dunkt dat het systeem voor verbetering vatbaar geacht moet worden, maar dat elke verbetering ook een prijs heeft. Ook is de vraag of mensen zich werkelijk te kort gedaan voelen, dan wel of er sprake is van een verlies aan prestige. De rijkdom van enkelen, steekt wel eens de ogen uit, maar als industriëlen gaan investeren in voetbal of andere sporten, dan worden ze plots sympathiek en mogen ze wat minder belastingen betalen dan ze zouden moeten doen. Maar die bedrijfsleider, ondernemer kan zich ook inlaten met data over mensen, kan met grote spelers een instrument maken waardoor hij weet wie hij of zij kan bereiken, door sponsoring bijvoorbeeld.

De vraag is dan welke rol de staat kan spelen in de samenleving om burgers te beschermen tegen andere burgers of bedrijven. Het gaat om vragen over marktmacht en over de mogelijkheden van de overheid, overheden om arbitrerend op te treden en marktpartijen tot de orde te roepen. Wat het inzamelen van data aangaat, kennen we de hoofdrolspelers, Amazon, Google, Apple, Facebook en Microsoft. Laten we vaststellen dat het lang geen issue vormde en Google kon een redelijk aanbod geven, de data waren een bijvangst, tot bleek dat het de graal was voor die bedrijven, waarmee allerlei marktpartijen aan de slag gingen, tot en met verzekeringsmaatschappijen, die vormen van fraude konden ontdekken. Wie kan daar iets tegenin brengen? Fraude willen we immers niet.

Het blijft dus de vraag in de huidige omstandigheden wat we van de staat mogen verwachten en hoe die staat aan de hoge verwachtingen kan voldoen. Dat de staat kan botsen op onze eigen wensen en verwachtingen en dus niet bijvoorbeeld kan voorkomen dat op grond van rechten, wetten en onderhandse akkoorden om bossen al dan niet te rooien ten behoeve van ondernemingen, onze leefomgeving weer wat meer in beton gegoten wordt. Of hoe zullen we Parijs, de akkoorden rond klimaatverandering realiseren als we het vooral graag aan anderen overlaten? Het is een kwestie die ons moet doen nadenken aan de rol van de staat, die nu eenmaal complex werk te leveren heeft, omdat we nu eenmaal in een complexe samenleving leven, waarbij geweld in primitieve vorm nog wel aanwezig is, maar niet meer de hoofmoot vormt van de veiligheidsrol van de overheid. De cocaïnehandel en de onderwereld die deze bestiert laat zien dat ook criminaliteit minder eenvoudig functioneert en waarbij de overheid, de politie en het openbaar ministerie minder greep hebben op de bestrijding, dan we zouden wensen. Maar die cocaïne wordt ook wel gebruikt en er is een uitgebreide vraagzijde. Anders zouden de zetbazen er niet zoveel vernuft in steken?

Neen, het is geen tijd voor een plakkaat van verlatinghe, maar het is wel altijd goed met de overheid in gesprek te blijven, via groepen, om na te gaan wat mogelijk is en wenselijk, waarbij ethische vragen niet achterwege kunnen blijven, maar net daar kan niemand het monopolie op alwetendheid inroepen. De staat is ook een beetje van ons, denk ik dan, maar hoe dat moet functioneren, blijft altijd een kwestie van zorg en bereidheid ook buiten de eigen leefwereld en eigen verwachtingen te treden. Dat heeft vooralsnog de coronacrisis aangetoond. Niemand kan het vieze beestje weg krijgen, maar niets doen, bewijzen wereldleiders en anderen dag na dag, levert alleen maar ellende op. Maar de overheid kan niet enkel met dwangmiddelen de besmetting van de hele bevolking tegengaan.

Kon men een vorst, Filips II van Habsburg en graaf van Vlaanderen, van Holland en Henegouwen, hertog van Brabant etc. vervallen verklaren van de troon wegens aperte tekortkomingen, onder meer wat de keuren en voorrechten, vrijheden en belangen betreft van de gewesten in de Nederlanden, dan kan men de huidige regering en instituties, de democratie, het parlement en de rechtsstaat niet zomaar van de macht, autoriteit en het staatsgezag vervallen verklaren. Verkiezingen laten toe partijen af te straffen, al lijkt dat niet altijd voor veel verandering te zorgen, toch stuurt ook dat in grotere mate het beleid dan we geneigd zijn aan te nemen. Polen en Hongarije laten zien wat er op gang komt als de “leiders” de democratie onderuit halen, de rechtsstaat amputeren en de vrijheden, onder meer inzake media en het recht op vereniging in de kiem smoren. Dan moet men wel vaststellen dat de burgers het recht hebben hun bestuurders naar huis te sturen, alleen gaat het zo moeilijk, aangezien er geen vrije media meer zijn. Ook wij moeten opletten, want door de universiteiten in een al te commercieel carcan in te metselen, ontgaat het hoogleraren gemakkelijk dat ze meer moeten doen dan publiceren om niet ten onder te gaan. Neen, vrijheden zijn niet gegeven en bestuurders kunnen de kluit belazeren. Dan is actie geboden.



Bart Haers



Reacties

  1. Genuanceerd en geargumenteerd, wijze inzichten in de rol van de overheid en die van het volk in al zijn geledingen. Zeer lezenswaardig, Bart

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts