democratie komt voort uit (belangen-)conflicten
Kritiek
De
democratische paradox
Beter
maar moeizamer bestuur
De coronacrisis heeft ons ten overvloede gewezen op een cruciaal probleem van disfunctioneren van politiek, media en de opinievorming in het bijzonder. De democratische paradox in een paar woorden vatten, zou aan het belang en het functionele ervan afbreuk doen. Het punt is namelijk dat een democratie als politiek systeem geen ideologische invulling, lading heeft, maar voor historici is wel duidelijk dat de democratie niet bestaat, tenzij in hoofde van wie er naartoe streeft of, wat we erg ongemakkelijk vinden, er zich tegen verzet. Kan een democratie functioneren zonder consensus? Voor de een zekerheid, voor anderen een pijnlijke kwestie, want hoe komt men tot consensus, tenzij via conflict, vreedzaam in vrije media en assemblees, gewelddadig op straat en in strafkampen. In tijden van populisme kan men zich niet genoeg over die vragen buigen. Cruciaal blijft de vraag hoe men aan uniformiteit, homogeniteit kan ontkomen, want als we allemaal epsilons zijn, dan heeft de notie democratie zelfs geen zin.
De idee dat de democratie te
zwak is om grote problemen op te lossen, uit de weg te ruimen, blijft opgeld
maken, al kan men dan weer niet goed vaststellen wat “grote problemen” dan wel
zijn. Voor de een is het de klimaatzaak, voor anderen de herverdeling van de
rijkdom en voor nog een derde groep het individuele recht op zelfbeschikking en
dan hebben we nog niet alles in kaart gebracht. Wie dan, enige wijsheid
betrachtend, probeert aan te brengen dat er verschillende problemen zijn, die
echter niet als een geheel te behandelen vallen, maar op zinvolle wijze
gedissecteerd door allerlei betrokken partijen tot creatieve antwoorden te
komen, waarbij creatief staat voor het scheppen van een nieuwe (gewenste)
werkelijkheid. Dat veronderstelt heel wat voorafgaande realiteiten, zoals het
vermogen problemen te dissecteren en te weten wat zinvol mag heten. Ook kan men
niet om de vraag heen wie betrokken partij is, kan zijn bij een complex
probleem zoals het klimaatvraagstuk of het recht van vrouwen hun vruchtbaarheid
zelf te beheren. Men kan dan gemakzuchtig stellen dat iedereen betrokken is bij
maatschappelijke problemen, de vraag van Carl Schmitt of men hier niet moeten
onderzoeken of het bestaan van onderscheiden groepen niet moet botsen naar het
verlangen naar een homogene groep van gelijken, kan men niet ontwijken en
vanzelfsprekend zal men dan die erkenning van wat homogeen lijkt weer op de korrel
moeten nemen.
Zoals Niccolo Machiavelli het
ons voordeed, kijken we dan even naar het oude Rome, want daar is het probleem
van de homogeniteit ook de motor van de ontwikkeling tijdens het late
Koninkrijk, maar dus een oplossing vindend, gedeeltelijk in de Republiek en
uitlopend op nieuwe tegenstellingen en … een gesimuleerde homogeniteit tijdens
het principaat. Het plebs, zo laat Titus Livius zien, vecht gedurende eeuwen
altijd weer voor meer rechten, meer gelijkheid, terwijl het patriciaat zich het
voorrecht toe-eigent de groep te zijn van echte Romeinen, terwijl het plebs,
dat zijn mensen die niet bij de stichting betrokken waren en er later zijn
bijgekomen, zoals de “Metoiken” in het vroege Athene geleidelijk meer rechten
opeisten en ook streefden volwaardig Athener te worden. In onze dagen werd het
probleem van nieuwkomers opnieuw een cruciaal gegeven, waaruit heel wat
maatschappelijk getouwtrek voort is gekomen. Ook nu weer komt die verlangde homogeniteit
op de voorgrond. Bekijkt men de vrouwenbeweging(en) dan valt op dat vrouwen die
stemrecht nastreefden voor de mannen die de dienst uitmaakten niet gezien
werden als mogelijke concurrenten, want daar draait het gelijkheidsbeginsel op,
dat men elkaar als gelijken kan bestrijden, terwijl men, tja, een vrouw in het
publiek niet aanvalt zonder haar in haar eer te krenken. Maar een vrouw die een
man te kijk zet, dat kan nog veel minder, want dan wordt de bewezen (sic!)
inferioriteit in vraag gesteld. De gemeenschap? Daar zal men in Den Bosch, ten
tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten niet geaarzeld hebben, dat viel
samen met de vroedschap, de mogelijke leden van het stadsbestuur, uit wie de
burgemeesters gekozen werden en ook de schepenen. Wie dus geen boon heeft, kan
ook niet gekozen worden, doch die keuze gebeurt door lottrekking en dat werd na
verloop van tijd als onwenselijk gezien. De gelijken moeten de bestuurders
kunnen kiezen, zoals in de Romeinse Republiek.
Gelijkheid van alle mensen? Het
is een concept dat tijdens de zeventiende en achttiende eeuw vorm krijgt, maar
we laten ons maar beter niet in verleiding brengen door aan gevestigde
reputaties ook bepaalde stellingen te verbinden. De zaak is, denk ik, dat
Spinoza zijn teksten niet in de volkstaal wilde schrijven, omdat hij de
inzichten die hij in het Latijn wrocht, te gevaarlijk achtte voor de zielenrust
van zijn medemensen. De collegianten, die konden er nog wel weg mee, want ze
deden inspanningen om moeilijke dingen te begrijpen, hoewel het om zogenaamd
eenvoudige mensen ging. Adriaan Koerbagh (1632-1669), die de geheim- en
codetaal van de vroede vaderen zonder omhaal wist te vertalen naar een breed
publiek, dat zich wilde ontworstelen aan de macht van de regenten. Wie de Latijnse
School kon afronden, ging allicht vanzelf de kant van de regent uit en werd
opgenomen in een vrij homogeen kader van gelijkgestemden. Toch zou de Holland
tijdens de Gouden Eeuw al vrij vroeg geconfronteerd worden met een wezenlijk
conflict tussen de orthodoxe gelovigen en de meer pragmatische en eerder
rekkelijke opvattingen over kerkelijke voorschriften, onder meer de predestinatieleer.
Voetius (1589 – 1676), ene Voet dus, stond, zeer jong nog, zijn mannetje op de
bekende synode van Dordrecht, waar de verschillen tussen de remonstrantse
rekkelijken en contra remonstrantse preciezen, waaraan Voetius vanuit Utrecht
leiding aan zou geven. De vraag is of de theologische scherpslijperij voortkwam
uit de idee dat (religieuze) homogeniteit bevestigd diende te worden, met het
doel de strijdbaarheid van de Republiek te bevorderen of dat het streven naar
homogeniteit, fataal telkens weer leidend tot meningsverschillen over
theologische waarheden, wel leiden moest naar theologische scherpslijperij.
Feit is dat de machthebbers, de Regenten en dan vooral de meer dan welstellende
families in Amsterdam, de Bikkers en hun neven de De Graeffs, maar ook Johan de
Witt kwam in hun zwaartekrachtveld terecht, of nog, de kring van
gelijkgestemden van zeer welstellende ondernemers, reders en grondeigenaren,
die op een paar uitzonderingen na gekant waren tegen een theocratie en gebrek
aan tolerantie. Dat droeg ertoe bij dat het conflict dat met de terechtstelling
van Johan van Oldenbarnevelt nog niet beslecht was, lang invloed heeft
uitgeoefend op de Nederlandse samenleving. Tolerantie voor andere opvattingen,
het viel moeilijk op te brengen en leidde tot hard bevochten conflicten over de
staatsmacht in de Republiek. Ook Johan de Witt (1625 – 1672) moest eraan
geloven – net als zijn broer – en de strijd om de ware vrijheid ging door, al
had de republiek al heel wat pluimen gelaten, na het rampjaar 1672 werd het
immers moeilijker op te koersen tegen de macht op zee van de Britten. Ook de
moedernegotie, de handel op de Oostzee, die de andere succesvolle ondernemingen
van de republiek – van de burgers dus – had ondersteund en financieel
aangesterkt, had ook de enorme vermogens mogelijk gemaakt. Het beeld van
tolerantie in de Republiek was daarom van belang dat het de migratie van
(goedkope) arbeidskrachten en zeelui mogelijk maakte, naast intellectuelen.
Voetius con suis heeft evenwel het werk van Descartes en diens medestanders
bestreden, ook weer in naam van de wenselijke homogeniteit in de samenleving.
Culturele eenvormigheid
nastreven gaat evenwel ten koste van welvaart zoals de Republiek mocht ervaren
nadat Johan de Witt was gevallen en Willem III (1650 -1702) stadhouder van
Holland en Zeeland was geworden – later werd hij koning van Engeland, door zijn
huwelijk met. De elite bleef nog altijd een mildere vorm van calvinisme
genegen, maar sinds de Synode van Dordrecht had de strenge leer ook om wellicht
strategische redenen de steun genoten van de Prinsen van Oranje. Echter, zoals
Niall Fergusson betoogde, kon Engeland maar uitgroeien tot het Empire, omdat
hij daar in zekere zin de gematigde strekking als stut en steun had, tegen de
meer strikte puriteinen. Maar culturele homogeniteit wekt lethargie in de hand
en intellectuele luiheid, maar zal bovendien zichzelf altijd uithollen, in de
mate dat men buitenbeentjes voortbrengt, naarmate men meer eenvormigheid wil
bereiken, die zich niet neerleggen bij het status quo. Het is ten enenmale ook
een overbodig streven, omdat zelfs binnen een club van eensgezinden, een Rotaryclub
om maar iets te zeggen, altijd wel die paar lieden zal vinden die kritiek niet
schuwen en die vinden dat het beter kan. Samenhorigheid en solidariteit zijn
echter, bij nader toezien, gediend van een minimale homogeniteit en zal de
kracht, zeg maar macht van de groep alleen maar versterken. Samenhorig in
competitie treden, dat blijkt altijd weer een probaat recept voor succes. Dus
kan het best aangewezen zijn dat men in de ander niet zomaar een concurrent
ziet, maar eerder een concullega, die binnen de bedrijfsactiviteiten elkaar
geen succes gunnen, maar naar buiten toe wel degelijk elkaar zullen steunen,
tenzij dat onredelijke uitgaven zou vergen.
Voor de moderne samenleving werd
deze dubbelzinnigheid er niet minder op, maar wat antropologen, sociologen zo
men wil, cultuuroffensieven noemen, bijvoorbeeld via het uitbreiden van de
toegang tot scholing, via toenemende aandacht voor de vorming van bekwame
administrators, ontstond uiteraard een nieuwe groep, die zeer bewust de weg
vond naar de macht, maar er node werd toegelaten. Die cultuuroffensieven hadden
tot doel net de weerstand tegen de leidende kringen in de kiem te smoren en het
samenleven te harmoniseren. Maar de onderlinge twistpunten verdwenen daarom
niet. Wie de emancipatiebewegingen in Europa en de VSA bekijkt, merkt dat
sommige groepen wel behoorlijk fluks werden bedacht met beschavingsoffensieven
en andere net niet. Omgekeerd zag men en ziet men groepen zelf het heft in
handen nemen en strijden voor autonomie en deelname aan het bestuur. In
Vlaanderen werd dat al gauw een realiteit toen George Bergmann (1805 – 1893),
advocaat en liberaal politicus, in Lier en anderen vonden dat de Nederlandse
taal in het jonge België volkomen miskend werd. Het beschavingsoffensief
bestond erin dat men bekwame jongeren via een Franstalig curriculum inbedde in
de homogene cultuur van de macht: “la Belgique sera Latine ou ne sera pas”.
Van de weeromstuit stelt men
vast dat men in Vlaanderen het verwijt ernstig nam dat er alleen maar regionale
dialecten gesproken werden en dat er geen sprake leek van een cultuurtaal, wat
in Duitsland werd opgelost door het bestaan van precies een overkoepelende
cultuurtaal en ook in Nederland werd, nadat het Frans verdween uit de
samenleving en wat later ook aan het hof, het Nederlands een cultuurtaal en dus
norm, waarin schrijvers en theateracteurs de homogene cultuur vorm gingen
geven. Evengoed van de weeromstuit zag men vervolgens het Jordanees weer
doordringen in de media, nadat het authentieke Jordanese idioom door scholing
op de sukkel raakte. Soms hoor je cabaretiers, zoals Paul van Vliet, toch al
enige tijd geleden pogingen doen om het dialect te laten weerklinken en toch,
het was een hilarisch verhaal over bedrog en zelfbedrog, stedelingen tegenover
slimme boeren, die hen in de maling namen.
Homogeniteit creëert ook een normaliteit,
die aangeeft hoe mensen zich horen te gedragen, waarbij afwijkend gedrag vaak
veroordeeld wordt omdat het domweg afwijkt van de geldende normen, terwijl er
verder geen kwaad in schuilt. Figuren die ons inspireren, zoals artiesten
leggen vaker dan de zedenmeester wensen deviant gedrag aan de dag, dat vaak tot
navolging inspireert, zodat een samenleving geleidelijk in de ban komt van nieuwe
normen. Mensen als Adriaan Koerbagh in de 17de eeuw, Monsieur, de
broer van Louis XIV schrokken voor ophef maken niet terug, alleen kon Monsieur
min of meer rekenen op clementie, zolang het gedrag niet al te opzichtig op de
voorgrond kwam, terwijl Adriaan Koerbagh vanwege dominees en theologen
aangeklaagd werd en veroordeeld tot 10 jaar rasphuis, waar hij het niet zolang
vol hield en stierf. Het verdraagzame Holland versus Versailles. Toch maken we
zelden die linken. We kunnen het ook hebben over Frederik II de Grote van
Pruisen, die in ruzie kwam met zijn vader, de gedegen, oppassende Pruisische
koning en vervolgens als vorst zijn leger ging aanpassen en zo overwinningen
haalde in Silezië op keizerin Maria-Theresia. Het bracht dan weer met zich dat
Bourbon, c.q. Louis XV een verdrag sloot met Habsburg tegen Hohenzellern. De
oorlog, de zevenjarige oorlog duurde wel voort maar plots kon Pruisen niet meer
doen wat het wilde en er kwam een vrede, maar de oorlog ging niet langer om
grondgebieden in Europa, ook de West, met oorlog bij Cuba en de Oost, Bengalen
en Manilla waren inzet van zeeslagen en andere militaire handelingen. Frederik
II verloor even zijn koelbloedigheid, wilde sterven, maar vocht uiteindelijk
door. Liet de vorst zich omringen door een garde met mannen groter dan 180 cm?
Hij schafte net de eenheid van de Lange Kerls af. Hij was muzikant en hield van
literatuur, filosofie, maar was als diplomaat en militair chef van geen kleintje
vervaard en al helemaal niet van oorlog voeren, als het hem goed uitkwam en de
zege verzekerd leek, maar dat was vaak aan onvoorziene omstandigheden gebonden.
Als koning stelt men de norm, nietwaar, maar tegelijk, moet men wel zorgen dat
het volk volgt en de elite geen heimelijke plannen gaat smeden. Toch hebben
Louis XV, Frederik de Grote en Maria-Theresia de normen opnieuw geformuleerd en
hun respectieve samenleving op weg naar moderniteit gezet, met enig voorbehoud
toch.
Overigens, homogeniteit
nastreven lag niet in hun aard, want gebieden verwerven, dat lag toch in de
lijn der verwachtingen en dan moest men het doen met de nieuwe onderdanen.
Zeker als het om religieuze diversiteit ging, katholiek gebied dat ingelijfd
werd door protestantse vorsten dan wel omgekeerd, maar ook, zoals in het geval
van het Habsburgse gebied, de uitbreiding in wat we de Balkan noemen, kwamen er
Grieks-orthodoxen binnen het rijk. Het is dus in wezen bizar dat eens het volk
aan de macht kwam, de democratie gevestigd werd, handen en voeten kreeg, dat men
net de homogeniteit meer belang ging toekennen. De democratisering gaf
aanleiding tot identitaire politiek, al bleef dat beperkt tijdens de
negentiende eeuw, toen de elite nog duidelijk afgescheiden leefde van het
werkvolk en de middenklasse, al waren er natuurlijk (intense) contacten, zoals
de meisjes die gingen dienen. Dat zorgde dan weer voor het overnemen van
gebruiken via het aanleren van goede manieren. Normaliteit was evenwel niet
enkelvoudig, al bestonden er uiteraard tal van vooroordelen wederzijds, wat in
revolutionaire episodes scherp aan het licht kwam. Auteurs als Victor Hugo en
later Emile Zola gaven er blijk van te begrijpen hoe de schok van inzichten en
intuïties best scherp konden uitpakken.
De idee van ras en klasse als
basis voor homogeniteit krijgt tijdens de negentiende eeuw een nieuwe lading,
waarbij het best mogelijk is dat men ras heel engdenkend ging opvatten, maar
dat was wel behoorlijk verspreid. Hoewel de macht van de oude adel en
aristocratie feitelijk ingeperkt was, al begon dat al vroeger, naarmate de
vorsten ertoe kwamen vooral bekwame lieden aan te trekken voor bestuur en
beheer, zag men tijdens de negentiende eeuw dat die klasse zich rigoureuzer op
blijken van erkenning en eerbetoon gesteld was, terwijl de bevolking snel
groeide, behalve de adel dan. Meer kinderen verwekken was een standaardantwoord,
maar die werden niet altijd bij adellijke freules verwekt, want die hadden een
opvoeding tot onbruikbaarheid gekregen. Ook hier zou zich de paradox voordoen
dat de strafste vertegenwoordigers zich vaak het minst gelegen lieten aan de
eisen die men van elkaar stelde. Huwelijken tussen oude adel en nieuw geld, het
was vaak een probaat middel om de eigen welstand te verhogen, al bleek het
evengoed een versnelling aan de teloorgang te geven, waarbij fortuinen en
landgoederen overgingen in handen van het nieuwe geld. Overigens zag men in
meerdere landen gewiekste nieuwkomers de onmogelijkste stappen zetten inzake
fortuin en succes. Men kijkt graag naar de armoede in de achttiende en
negentiende eeuw, want die was er natuurlijk, maar dat tijdens de achttiende
eeuw kleine boeren via huisnijverheid en nieuwe bemestingspraktijken hun
inkomen konden aanvullen en een goed leven leiden, lijkt blijvend te worden
afgewezen, ondanks het degelijke onderzoek van Chris Vandenbroecke. Aan de hand
van staten van goed, boedelbeschrijvingen van huizen waar een volwassene stierf
die kinderen naliet, kon hij in verschillende archieven vanaf de late
zeventiende eeuw statistisch materiaal verzamelen. De toenemende welstand
blijkt dan uiteraard uit het aanwezige huisraad en dus ook materiaal voor het
bedrijven van huisnijverheid, weefstoelen en spinnenwielen. Hoe het
verdienmodel werkte, lag aan de samenwerking van de huisnijverheid, de boeren
die vooral in de winter met hun nevenberoep bezig waren en hoe opkopers het geweven
materiaal of de bobijnen gesponnen draad, van vlas of wol konden leveren.
Blijkbaar was dat vooral het geval in Binnen-Vlaanderen, een streek tussen
ongeveer Tielt en Maldegem in het Noorden en lopend tot de regio Geraardsbergen.
Intussen ontwikkelden zich ook andere nijverheden buiten het ambachtswezen om, al
blijft ook dat in de beeldvorming onderbelicht. Tijdens de negentiende eeuw zal
de huisnijverheid verdwijnen, door de gevolgen van de Franse Revolutie en de
Napoleontische oorlogen maar ook omdat precies de afschaffing van corporaties
zoals ambachten en gilden het wel mogelijk ging maken via manufacturen
uiteindelijk de arbeid te koppelen aan machines. De nieuwe homogene groep werd
het proletariaat, al waren er genoeg die er zo snel als mogelijk aan wilden
ontkomen, anderen deden dat precies door zich in de strijd tegen de
bourgeoissamenleving te verzetten. Men kan nog wel eens spreken over de
arbeidersbeweging, het bestaan van de arbeider wordt wel erg donker aangezet,
zoals het schilderij van Vincent van Gogh ons voortovert, de aardappeleters. Arbeiders
waren niet per definitie ongeschoold, hadden vaak door ervaring leren werken
aan en met de machines, zodat er zich in het vermeend homogene arbeiderdom wel
degelijk differentiatie voordeed, waarbij sommige beroepen, zoals de
letterzetters of de diamantbewerkers de eerste waren om mutualiteiten op te
zetten, pensioenkassen en vrouwen kwamen ertoe zwangerschapskassen op te
richten om samen de kost van zwangerschap, bevalling en vroedvrouw te verslaan.
Niet iedereen kwam in de fabriek
terecht, soms ontstonden er closed shops, waar de meestergasten hun arbeidsters
of arbeiders kozen. Echt verfijnd en delicaat ging het er niet aan toe, maar dat
was voor niemand een geheim, want in grote gezinnen moest men ook op zijn of
haar strepen staan. Wie meekon, zou blijven, wie om de een of andere reden geen
zicht had op de situatie raakte wel eens ernstig gewond, verloor een hand of
voet… daar was geen tijd voor huilen, klagen, geween of tandengeknars. Maar wie
in het systeem de weg vond kon met de jaren aanzien verwerven en meestergast
worden, als men ze niet uit Duitsland ging halen, zoals in Aalst op zeker
moment het geval was. Ah, de arbeiders stonden niet (langer) tegenover
gelijken, maar tegenover vreemde meesters, die de bevelen van bovenaf rigoureus
uitvoering gaven en na de uren al eens het vrouwelijk personeel uittestte, dat
was wat zij ervan gedachten en hen kon het geen kwaad. Maar geleidelijk valt de
afstand weg, keren ze terug naar de heimat en als ze blijven, komen ze in de
lokale gemeenschap terecht, trouwen ze een ambitieus meiske.
Toch kan dit niet verhelen, dat
gedurende decennia onderhuids vormen van emancipatie op gang kwamen, die de
bestaande mentale ordening ondergroef. De noodzaak voor bedrijven, van banken
en verzekeringen tot productiebedrijven om geschoold personeel te vinden gaf een
aanzet tot uitbreiding van de scholing, maar in België zou de strijd om school-
dan wel leerplicht dertig jaar in beslag nemen, net als de taalwetgeving maar
beide hadden opmerkelijke neveneffecten, die een nieuwe homogeniteit zouden
creëren, qua taal en dan dus vooral wat men ABN is gaan noemen, iets waar we nu
niet meer van horen. Het kan ook anders begrepen worden, dat lange tijd
beschavingsoffensieven net de homogeniteit van de samenleving dienden te schragen,
zodat mensen elkaar konden begrijpen. Vandaag is het beeld eerder diffuus,
omdat men bijvoorbeeld inzake taal die eenvormigheid, qua klanken en woordbeeld
niet meer zo noodzakelijk vindt, omdat men dialecten of wat ervoor moet
doorgaan, authentiek vindt. Het zij zo. Het probleem doet zich dan wel voor dat
men de emancipatorische kracht van bijvoorbeeld taalbeheersing in het onderwijs
wegneemt. Anderzijds, men hoort op radio en televisie bij zogenaamde gewone
mensen wel vaak een grotere mate van taalbeheersing en taalrijkdom dan een
kwart eeuw geleden en ook (top-)sporters komen zeer goed uit hun woorden, wat
ooit anders was.
Het diversiteitbeleid staat
overigens homogeniteit niet in de weg, omdat men merkt dat wie, belast of niet
door een migratieachtergrond wel degelijk goed tot zeer goed geïntegreerd is en
behoorlijk goed door de schoolloopbaan is geraakt. Het feit dat straattaal uit
wijken met veel migratie al eens weet door te dringen tot de omgangstaal in de
media, kan dan weer niet verrassen, omdat taalverandering niet enkel verloopt
via topdowninsijpeling, maar dat er al langer voorbeelden zijn van het
doordringen van straattaal tot de mediawereld. Diverse achtergronden staan
volgens een deel van de opiniemakers homogeniteit in de weg, maar in bijna alle
culturen en vooral imperia ziet men dat er na verloop van tijd een nieuwe
homogene cultuur ontstaan kan en zal, omdat het samenleven nu eenmaal vergt dat
mensen elkaar begrijpen en gebruiken, inzichten gaan delen. Op te merken valt
dat men niet kan stellen dat het Romeinse Rijk door toedoen van de keizers en
zelfs niet door die kleine elite van senatoriale aristocraten tot die homogene
cultuur is kunnen uitgroeien, waarbij het Grieks hoger aangeschreven stond dan
het Latijn, maar dat van de zuilen van Heracles tot diep in Egypte, Syrië en
ook uiteraard het toenmalige Gallië en Iberische schiereiland, om Britannia
Romana niet te vergeten een gedeelde cultuur vorm heeft gekregen. De grenzen,
zoals de Rijn of de Donau waren eerder transportaders ondanks de bekende Limes,
die de vervaarlijke Germanen, Bataven, later de Franken dienden buiten het rijk
te houden. In Afrika waren de woestijnen de grenzen, maar toch bleek ook daar
over die gebieden heen de Romeinse cultuur een grote aantrekkingskracht uit te
oefenen.
De gravitatie van welvarende
grote beschavingen kan men natuurlijk altijd proberen te minimaliseren, zelfs
in de tijd van relatieve zwakte, zoals na Karel de Grote Europa in verdeeldheid
versplinterde, zag men toch dragers van een homogene cultuur, abdijen en
bisschopssteden, die de kern zouden vormen van een nieuwe cultuur, stedelijk,
gebaseerd op landbouw maar ook op handel. De rol van de Vikingen daarbij, die
onze beeldvorming nog altijd vervaarlijke barbaren worden voorgesteld, kan
verklaren waarom en hoe vanaf de 11de eeuw in delen van Europa de
versnelling van demografie en welvaart vorm kon krijgen. In Italië zien we dat
in de twaalfde eeuw steden al behoorlijk gestructureerd blijken, maar ook in
Vlaanderen, rond Parijs zien we dat welvaart toeneemt, wellicht valt dat ook
aan de klimaatverandering toe te schrijven, het Middeleeuwse optimum.
Uit de lessen van prof. dr.
Taeldeman heb ik vooral onthouden hoe taalhomogeniteit ondanks schijnbare
‘onoverbrugbare’ verschillen binnen een taalgebied mogelijk zijn. Zoals er
economisch een zekere eenheid bestond rond 1750 tussen Maldegem en
Geraardsbergen, Oudenaarde ook, zo bleek het qua dialecten een tamelijk grote
eenheid, die ook bij dialectonderzoek in de jaren 1950, 1960 nog vast te
stellen viel. Het is niet zonder belang dat we moeten vaststellen dat we graag
wijzen op versplintering, maar onder die kleine verschillen gaat een grotere
eenheid schuil, die het wederzijds begrijpen bevorderen kan. Dat brengt dan
weer economische samenhang voort – of is het toch omgekeerd? De hang naar authenticiteit
droeg ertoe bij dat tijdens de jaren 1980 mede gewekt door het anti-elitisme
het beschavingsoffensief dat vorm kreeg in ABN-acties steeds minder steun
kregen. Of in een globale wereld dialecten kunnen overleven valt nog te bezien,
maar de idee dat men dezelfde taal kan spreken, geldt wel de lingua franca, het
Engels, maar niet het Standaardnederlands.
Men
beweert dat nationalisten vooral wijzen op verschillen, maar men kan er niet
omheen dat nationalisten meestal net de grootst mogelijke samenhang zoeken,
zoals de Servische intransigenten betoogden, toen ze voor WO I de Balkan onder
Servische leiding wilden verzamelen, op grond van een homogene cultuur, ondanks
het feit dat er katholieken, Grieks-Orthodoxen en moslims in het gebied woonden
en de invloed van de Ottomaanse overheersing nog wel te bespeuren vielen De
oorlog van 1992-1994 die Kroatië en vooral Bosnië zeer verscheurde, laat zien
dat kleine verschillen plots heel groot kunnen blijken. Kosovo maakte zich
later los van Servië en dwong Europa tot meer daadkracht dan men kon opbrengen.
Militair traden de VS op, diplomatiek probeerde de EU het puin te ruimen, met
matig succes, maar de wapens zwegen toch.
Eenheid
in een actuele samenleving hoeft niet op homogeniteit te berusten, anders dan
onder anderen Victor Orban ons willen doen geloven en vooral zijn onderdanen,
want zo beschouwt hij de burgers van Hongarije. Homogeniteit bestond niet onder
het Ancien Régime en tot 1919 bleven er apert zeer diverse keizerrijken
bestaan, maar ook een democratisch bestel functioneert niet op basis van
homogeniteit, wel worden conflicten in elk geval vreedzaam beslecht, maar of
dat altijd op grond van consensus of een compromis kan, blijft nog de vraag.
Soms kunnen conflicten lang aanslepen, voor men parlementair tot een oplossing
komt, omdat de uitgangspunten elkaar uitsluiten, omdat doelstellingen elkaar
niet kunnen vinden. Het blijft daarom verbazen dat velen vinden dat
vreedzaamheid zou kunnen bestaan zonder twist en debat, want dan zou het leven
pas echt saai en onwezenlijk worden. Maar ook meent men dat er homogeniteit
vereist is, conformisme in het kwadraat om conflicten onmogelijk of minstens
overbodig. Dat lijkt me niet enkel een dystopisch verlangen, het gaat ook in
tegen de aard van wie we zijn. Wel kan er consensus ontstaan over zaken als
conflictbeheersing, bijvoorbeeld een verbod op wapendracht, maar goed, in de
VSA bestaat er net een grote eensgezindheid over het recht van natuurlijke
volwassen personen om een wapen te dragen. Bizar ook hoe men daar maniakaal
inzet op veiligheid op de weg en dat dit nauwelijks gecontesteerd wordt en
tegelijk het vrije wapenbezit idolaat verdedigt tegen iedereen die er vragen
bij stelt.
We verwachten
veel van de democratische inrichting van de samenleving, maar soms blijken die
tegen de aard van het samenleven zelf in te gaan, omdat we nu eenmaal menen dat
iedereen maar hetzelfde moet inzien en onderschrijven als wij. Storend gedrag
kan de overheid middels het geweldmonopolie in de kiem smoren, maar het lijkt een
grotere onvrede te bestaan met het gedrag van mensen of hun huisdieren, zelfs
bomen. We verschillen nu eenmaal maar levend in een massasamenleving maken we
onszelf graag tot norm, met alle gevolgen van dien. Homogeniteit sluit tegelijk
ook uit dat burgers v/m en x zich zouden onttrekken aan de heersende normen,
zoals dat in de jaren vijftig en zestig nog mogelijk leek, al verloor onder
meer de kerk als disciplinerende instantie van haar pluimen en vooral
autoriteit. In steden was anonimiteit mogelijk en een alternatief leven,
waarbij dan onder meer homoseksualiteit beleven mogelijk werd, al bleef dat
precair. Vrouwen die gingen samenwonen, deden zich voor als zusters, terwijl ze
geliefden waren, wat soms werd gedoogd, maar ook wel eens op een heksenjacht
uitliep. Anders zijn, als individu, als gezin, kon men ook niet altijd velen,
maar de toenemende scholingsgraad in de samenleving en de woelige maar gouden
jaren zestig zorgden voor toenemend “deviant” gedrag, onder meer omdat de
welvaart ook nieuwe reisbestemmingen realistischer maakte, kon men die
afwijkingen – zo zag men dat - mettertijd minder gemakkelijk aanpakken. Toch
zag men binnen de gay-wereld ook weer een streven naar homogeniteit, zoals het
ontwikkelen van een eigen muzikale omgeving liet zien. Anderzijds, er waren en
er zijn er die zich net laten voorstaan op een exquise culturele smaak en
ontwikkeling. De mogelijkheden om zich uit te leven namen ook toe, al was het
dan weer zo dat rond 1900 het strand aan het Oosterstaketsel in Oostende een
pleisterplaats was voor homo’s. Toen was het niet zo simpel om daar te geraken,
tenzij met bootjes of een eigen rijtuig. Vooruitgang maakt het vandaag mogelijk
meer te beleven, maar de mogelijkheden tot controle zijn ook navenant. En de
wederzijdse sociale controle is er ook niet minder op geworden. Wat geldt voor
deze afzonderlijke culturen, geldt ook voor de samenleving: er zijn meer gelegenheden
en mogelijkheden om zich alternatief te gedragen, maar de nieuwe vormen van
sociale controle maken het ook weer riskanter, als men niet verbannen wil
worden.
Homogeniteit
overdenken vergt meer dan alleen het kijken naar hoe men in samenlevingen
vroeger en nu die eenvormigheid en gelijkheid kan afdwingen, het kan niet
zonder ook te onderzoeken in welke mate dat streven naar homogeniteit het
individuele beleven der dingen zou verdrukken en dus de individuele vrijheid kan
en haast moet beperken. Maar meer nog, met het streven naar homogeniteit en
consensus kan men het democratische proces van eigenheid en verscheidenheid
uithollen en tenietdoen. Dan blijft er alleen de dictatuur van de meerderheid
en consensus van de machthebbers over. Dan verdwijnt vanzelf de gedachte dat
een democratie net de inspanning na te denken over wat iedereen aanbelangt, hoe
verschillend de verwachtingen ook zijn. Autoritaire regimes pogen, met hulp van
ideologieën of religies de verschillen weg te poetsen, maar zo vergroot men wel
de kans op corruptie en ontregeling van het systeem. Maar het is ook notoir
moeilijk zo een autoritair regime omver te werpen, omdat afwijken van de norm
niet lukt, zeker met de actuele instrumenten, AI, alziende ogen op pleinen en
in straten. De volgelingen van Donald J. Trump nu willen net dat alles, voor
hun tegenstanders, want zij lijken, ondanks alle vreemde kleding van sommigen,
voldoende op elkaar om veilig te zijn voor sociale controle.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten