Hoe de overheid almacht tentoon kan spreiden
Reflectie
Falende overheid,
beschadigde burgers
Ongekend
onrecht bleek mogelijk
Al een klein jaar werd duidelijk dat de Nederlandse overheid worstelde met de eigen werking en dat parlement, regering, rechtspraak en ambtenaren zich dienden te beraden. Men kan zeggen dat men er de tijd voor nam, maar nu pakt Mark Rutte door en dat blijkt niets te vroeg. Maar welke vragen moeten we nu stellen? Zonder enig inzicht in de affaire, lukt dat niet en dus gaat dit stuk ook over hoe in Vlaanderen dit dossier niet gevolgd werd. Toch duiken er nu wel veel specialisten op, zoals gebruikelijk te doen.
Wie zegde ook weer dat waar men
dezelfde kranten leest, dezelfde taal spreekt en ook wel weet heeft van
dezelfde problemen, men kan spreken van een vaderland. Men ging er lang van uit
dat er zoiets bestond als rassen en stammen, waarbij men zich graag identificeerde
met de Oude Belgen, de Eburonen of de nerveuze Nerviërs, de Bataven in
Nederland, maar er is sinds 53 BC veel gebeurd en zelfs de link met de Franken
is onzeker. Taxandrië? Dat bleek later, rond 1400 Campina geworden te zijn.
Feit is dat er doorheen de eeuwen aan de ene kant vaste bewoning is ontstaan,
maar anderzijds, om demografische en wellicht ook klimatologische redenen
migratie. De claim in 1914 dat het Vlaamsche en het Waalsche ras samen de
vijand, den Pruis, teweer dienden te staan, onder de gemeenschappelijke
familienaam van Belgen, zowel vanwege de regering als vanwege de koning in zijn
beroemde adres, blijft al bij al moeilijk te handhaven, omdat sinds 1850 de
migratie uit Vlaanderen naar het Luikerland en het Zwarte Land, deels een
gevolg van de hongersnood van de jaren 1845 en volgende, maar ook van de
bevolkingsaangroei in Binnen-Vlaanderen en dus het overschot aan handen – de scholing
bleef beperkt, om het zacht te zeggen. Toch blijft ons beeld van de situatie
blind voor al die evoluties en veranderingen, want we denken graag dat het in
verleden altijd was zoals rond 1550 of 1789, terwijl een beetje literatuuronderzoek
laat zien dat we, net als we denken de zaak goed uitgespit te hebben, de werkelijkheid
toch nog wat weerbarstiger uitvalt. Om het even helder te stellen, vooral de
Republiek der 7 Verenigde Nederlanden was tijdens de 17de eeuw een
smeltkroes van talrijke inwijkelingen, die afkwamen op de goede lonen in de
scheepsbouw, de scheepvaart en de aanverwante bedrijfstakken. Sommige
inwijkelingen (uit de Zuidelijke Nederlanden in eerste instantie) deden het
goed en werden opgenomen in de zich nieuw vormende elite, de befaamde dan wel
beruchte Regentenklasse, anderen bleven wat ze geacht werden te zijn, gastarbeiders.
Een enkeling had praatjes, zoals de Spaanse Brabander, die Bredero ten tonele voerde,
of stond hij precies voor die inwijkelingen uit het ooit welvarender zuiden. Het
opzet van deze uiteenzetting mag duidelijk wezen, aankaarten dat er al enkele
eeuwen sprake is van allerlei volksverhuizingen, kleinere en grote. In de 12de
eeuw trokken Vlamingen en Hollanders naar de Elbe, anderen trokken naar Wales… Het
gaat niet om de afkomst, zegt men dan, maar in het debat over wie inspraak moet
krijgen, speelt dat mee en toch, wie inspraak wil, neemt het woord, al komt de
reactie onmiddellijk. Het is dus van belang te begrijpen dat ergens wonen, op
zeker moment tot aanspraken leidt, waarvan de legitimiteit wel betwist kan
worden, de onvermijdelijkheid weegt des te zwaarder. Dan komt het toch nog aan
op het samen wonen, het delen van dezelfde publieke ruimte, wat dan net weer
vaak voor problemen heeft gezorgd, zoals het Apartheidsregime in Zuid-Afrika
heeft aangetoond, maar in het Zuiden van de VSA ging het er niet beter aan toe,
zoals Susan Neiman in haar onderzoek naar de verwerking van respectievelijk het
nazisme in Duitsland, Oost en West tot de vereniging, en de verwerking van de apartheidswetten
in vooral Mississippi na de Jim Crow wetten na de mislukte Reconstruction. Ik
weet het, deze kwesties komen zelden aan bod in het debat, ook niet als het om
BLM, Black Live matters, gaat, terwijl Susan Neiman net aantoont hoezeer die
periode, van rond 1885 af de situatie van de zwarte bevolking zo mogelijk nog
uitzichtlozer werd dan voor de burgeroorlog al het geval was.
De republiek was in de VSA zoals
in de meeste West-Europese landen aristocratisch tot links en de
vrouwenbeweging de bastions van de macht gingen bestormen en binnen konden
dringen, om er vervolgens zelf ook weer deel van uit te gaan maken. De gedachte
dat de elite niet deugt, was deel van de emancipatorische gedachte, maar was en
blijft een vergissing, ontdekte Albert Camus, omdat men niet tot het volk moet
horen om te deugen of niet tot de elite om hopeloos verkeerd te lopen. In “De
opstandige mens”, legt Camus omstandig uit dat een revolutie doorgaans uitloopt
op een nieuwe verdrukking, omdat de oogmerken van de opstandige mens altijd weer
om vergelding draait, om wraak voor wat de opstandige ontzegd is geworden,
afgenomen en zelfs gewoon niet aangereikt. De opstandige mens die uitgaat van
een programma dat niet op afkeer en wraak berust, maar op het realiseren van
een nieuwe eenheid waarin ook de verdrukker een plaats blijft houden, niet meer
als verdrukker, wel als gelijke, niet als nieuwe verdrukte, kan, zoals in meerdere
opzichten Nelson Mandela heeft weten op te brengen, tot vreedzame transitie
leiden, maar de economische uitkomsten in Zuid-Afrika blijft er betreurenswaardig
achterophinken. Kan men tal van argumenten aandragen, betogend dat het project
van Mandela gefaald heeft, dat de gelijkheid er niet kwam, dat achterstand van
de bewoners van de townships niet opgeheven werd, dan nog kan men de
persoonlijke inzet van Mandela om niet de weg van wraak en vernieling op te
gaan, waarbij Desmond Tutu ook het nodige heeft bijgedragen, niet ontkennen.
Alleen, zal men dan zeggen, effectief was het niet. De corruptie onder de
opvolgers van Mandela heeft weinig bijgedragen tot een nieuwe, sociale omslag.
Geweldloos verzet, we kunnen er
over blijven zeuren, heet het, maar het leidt nergens toe. Opgevoed met de
gedachten van Lenin en Castro, begrijpen we niet wat Camus en Mandela voor ogen
hadden staan. Merk ook op dat voor Mandela, Camus, de realiteit, de
levensomstandigheden van de mensen die het meest te lijden hadden van Apartheid
de motor was van hun handelen. Onrecht uit de weg ruimen? Daar was het
misschien om begonnen, maar onderweg begrepen deze mensen dat onrecht opruimen
niet altijd recht schept. Voor de (beroeps-)revolutionairen staan niet de
levensomstandigheden van die mensen, voor wie ze zeggen hun leven te wagen, centraal,
wel min of abstracte waarden, maar dus vooral wraak en vergelding.
Sinds de 18de eeuw hebben
denkers en doeners onze wereld drastisch veranderd waarbij het moeilijk is, ook
en vooral voor historici, maar de levensvoorwaarden, zagen we, gemeten aan
demografische parameters grondig gewijzigd worden: kindersterfte, want tot in
de jaren zestig waren er veel families die ergens wel een kind zagen sterven,
voor het vijf worden kon; de levensverwachting nam toe van veertig, vijftig
jaar over 65 tot 80 jaar; het aantal mensen dat op deze aarde rondloopt, mag
men natuurlijk niet uit het oog verliezen, maar tegelijk lijkt de
bevolkingspiramide steeds meer een omgekeerde kegel die rust op een smalle
basis. Dan vergeten we nog, uiteraard dat migratie sinds WO II onze samenleving
en leefomgeving grondig gewijzigd werd, alweer dus. Samen leven, goed samen leven
werd en wordt een hele uitdaging, maar men kan er niet omheen dat nog rond 1970
de levenssferen bijna lichtjaren uit elkaar leken te liggen, van enerzijds
gezinnen waar het academische een deel van was, terwijl bij andere kennis en
scholing geen prioriteit hadden. De school, denk ik, heeft met dank aan de
leerplicht velen op weg gebracht naar meer kennis en inzicht, maar toch, de
wijze waarop algemene vorming nagestreefd wordt, roept vragen op, omdat men jongelui
soms eerder frustreert dat vormt en emancipeert. Goede bedoelingen zijn een
conditio sine qua non, maar men merkt op dat niet die niet volstaan om de
gewenste uitkomsten te bereiken, want die jonge koppen, die zijn wel eens weerbarstig,
de hormonen nog meer.
De kloof tussen beleid en beleidmakers
enerzijds en de werkelijkheid, het leven van mensen in hun soms precaire
omstandigheden kan men niet zomaar overbruggen, wel kan men proberen aan de
hand van gesprekken, meer te verwerven dan oppervlakkige schema’s, maar ook
bijvoorbeeld vragen onderzoeken over waarom het zo moeilijk is, kan zijn, om
aan die precaire omstandigheden te ontkomen. Beleidmakers en hun adviseurs,
legers van adviseurs hebben doorgaans geen idee van wat het dezer dagen
betekent geen toegang te hebben tot internet, tot internetbankieren, tot vlotte
uitwisseling van kennis en informatie. Maar vaak, kan men opmerken, geven
mensen daar niet om, tot ze vernemen dat ze deze of gene vervaldag hebben genegeerd,
zodat ze plots boetes en nog andere strafbetalingen oplopen. Precariaat zegt
men dan, ligt aan te weinig constante inkomsten en soms aan het maken van ondoordachte
schulden, maar het kan er pas om gaan spannen als iemand de greep op de
uitstaande verplichtingen verliest. Dat kan domweg omdat de overheid plots
beslist dat iemand fraude zou hebben gepleegd, omdat de naam verdacht klinkt, on-Nederlands
klinkt. De idee van de toeslag voor kinderopvang was bedoeld om mensen met een
beperkt inkomen en weinig kansen op de arbeidsmarkt te ondersteunen maar,
natuurlijk, het mocht geen melkkoe worden en wie er onterecht aanspraak op
maakt moet vervolgd. Juist, wie zal daar iets tegenin brengen. En ja, wat
betekent dat on-Nederlandse namen? Thierry Baudet, dat klinkt toch Frans? Maar
neen, het gaat om al die mensen die niet onder het vakje Henk en Ingrid vallen.
Nu, waar de overheid, de
politici, maar ook de ambtenaren en de rechtspraak zich helemaal geen
rekenschap meer gaven van de fouten in hun aanpak, was dat de ambtenaren er een
of ander logaritme op loslieten en was het gemakkelijk genoeg, al die dossiers
op te pakken met een rare naam, om vervolgens elke onzorgvuldigheid als aanzet
tot of als regelrechte fraude aan te wijzen, waarna terugvordering zich
uiteraard opdrong.
Wie beschuldigd wordt van fraude
voelt zich vanzelf in zijn of haar eer aangetast, maar als men pertinent weet
dat men a) die kinderopvangtoeslag nodig heeft en b) nooit gedacht had de
gegevens op te leuken, dan wordt zo een aantijging meer dan een bron van
ongemak. Dat de terugvorderingen het gezinsinkomen veel zwaarder belasten dan de
toeslagen er ooit toe bijdragen het leven wat beter aan te kunnen, blijkt voor
de ambtenaren, vervolgens de politici en de rechters helemaal geen punt, want
fraude moet bestreden. Is dat zo? Jawel, maar het moet ook afdoende en
onweerlegbaar bewezen en daar faalden de instituties en faalden mensen die niet
om het beleg op hun boterham verlegen hoeven te zitten. Pas toen Pieter Omtzight
en Renske Leijten de zaak gingen uitspitten, begon het verschillende partijen,
behalve de premier te dagen dat men tegenover een weliswaar kleine groep mensen
wel zeer veel onrecht, ongekend onrecht had begaan. Men kan dan verwijzen naar
fraaie uitspraken als “lex, dura lex, sed lex”, maar het blijft onbegrijpelijk
dat in de Tweede Kamer, linkse en rechtse fracties Omtzigt en Leijten verweten
zich met die zaak in te laten, want het was onder de rechter gekomen en die had
het allemaal goed gevonden. Einde verhaal.
Niet dus en daarom is het niet
zo vreemd dat de Vlaamse media dit eindelijk een Hollands verhaal vonden en
vinden, want het volstaat dat we voor een quiz als Blokken of De Slimste weten
wie premier is en welke partijen deel uitmaken van de coalitie in den Haag. Als
er evenwel iets is dat mensen boos kan maken, dan is het een onbetrouwbare overheid.
Is er iets dat mensen volkomen van de politieke instanties en elk vertrouwen
kan doen wegsmelten, dan is het een overheid die er voortdurend in slaagt
burgers de indruk te wekken dat zij, die burgers, er zijn voor de politiek en
helaas, dat politici wel populariteit nastreven, maar het eindelijk ook niet
weten wat ze aanrichten, hoe ze hun goede intenties zelf verkrachten, door geen
aandacht te besteden aan de weeffouten in de uitwerking. Ambtenaren doen wat de
wetgever hen opdraagt via wetgeving, uitvoeringsbesluiten, reglementen en soms
de idee dat ze mensen dienen te helpen. De toeslagenaffaire werd een schandaal
omdat niemand wilde nadenken over wat ze aan het doen waren, dat ze wel eens
onterecht mensen zouden bedreigen in hun integriteit.
Hier komen de media in beeld,
want hoewel we zowel van op rechts als vanwege links kritiek te horen krijgen dat
de media zich op de verkeerde kwesties richten en onze informeren over futiele
bijzaken, moet men toch, wat Nederland aangaat vaststellen dat men er wel
degelijk aandacht aan wenste te besteden. Het zou een nuttig onderzoek vormen
na te gaan wanneer de landelijke media de toedracht bij het ministerie van
Financiën en de situatie van de slachtoffers zijn gaan belichten. Het waren wel
journalisten van Trouw en RTL, Jan Kleinnijenhuis en Pieter Klein die de zaak
publiek hadden gemaakt, de toeslagenfraude dus en de gevolgen voor de betrokken
gezinnen.
Ik weet dat de hele situatie in Nederland
al een hele tijd speelt in de Nederlandse media, dat dit mensen als Renske
Leijten en Pieter Omtzigt mee verder aanspoorde na te gaan wat er gaande was. Wat
er gaande was, zal men zeggen was het feit dat er mensen zonder aanleiding of
aanwijzing beticht werden van frauduleuze aanvragen om een toelage voor de
kinderopvang. Dat is echter maar het eerste, cruciale hoofdstuk. Het tweede is
voor de werking van de instellingen en het vertrouwen in diezelfde instellingen
verontrustend, want de rechterlijke macht gaf niet thuis om te onderzoeken of
de grond van de aantijgingen tegen personen die de aantijgingen van fraude bestreden
gegrond waren, wel of de ambtenaren van financiën de regels waaraan ze
aanvragen moeten afvinken wel gerespecteerd hadden. Of een krabbeltje hier of
een huisnummer ergens niet helemaal juist was, kon volstaan. Ook de Raad van
State vond dat het proces goed gevolgd moest worden, niet of er feitelijke
gronden waren om van fraude te gewagen. Cru gesteld, de staat had geen oog voor
de schade niet men aanrichtte, maar ook kon de rechtbank het niet opbrengen in
alle sereniteit onafhankelijk van de regering en de landsadvocaat de zaak te
behandelen.
Met Peter Sloterdijk denk ik
vaak dat mensen zich graag als slachtoffer voorstellen, waarbij op enig moment
blijkt dat we de echte slachtoffers uit het oog verliezen. Ideologisch zijn we
vertrouwd geraakt met de idee dat er foute structuren zijn, die mensen de
controle over hun lot uit handen nemen, maar doorgaans maken we daar een
abstract verhaal van. Cynisch genoeg blijkt het geloof in structureel onrecht
geen aansporing om er iets aan te veranderen. Slachtoffers in deze zaak die de
Nederlandse regering geen andere keuze liet dan ontslag nemen, zullen gecompenseerd
worden, maar zal men dan vervolgens ook nagaan of dit werkelijk ook het geval
is. En wat zal men doen met de verloren jaren, voor deze mensen en hun
kinderen, die niet meer wisten hoe de eindjes aan elkaar te knopen? Men moet
niet elke vorm van onrecht vertalen in slachtofferschap, want dan vergeet men
wat het is wanneer mensen andere mensen bewust in problemen brengen. Bovendien
is het opkomen voor slachtoffers ook wel eens een alibi voor het beoordelen van
daderschap, van daders.
Want al heeft de regering
ontslag genomen, blijft de vraag of men verder zal gaan en nagaan waar de
beslissingen genomen zijn om zonder aanwijzingen, laat staan bewijzen mensen te
beschuldigen van fraude en tot invordering over te gaan? Binnen het kader van
de grondwet noch in het kader van algemene rechtsbeginselen kan men zich niet indenken
dat er daar geen bezwaren tegen ingebracht zijn, toch meende zelfs de
administratieve kamer van de Raad van State dat er niets mis was met de
bestempeling van fraude en de invorderingen, tot men de buitensporige bedragen,
zeker gezien tegenover de inkomens van de betrokkenen, slachtoffers dus. Wat
een simpele zaak leek, wordt plots bijzonder complex, wat ingegeven leek door
goede bedoelingen, werd plots suspect, of anders, de boswachter bleek niet te
goeder trouw. Omdat men elke mogelijke fraude de kop in wilde drukken, gaf men
ambtenaren ruim baan om naar eigen goeddunken te handelen maar of een ambtenaar
werkelijk voor zichzelf aannemelijk kan maken dat men daarbij de assumptie kan
laten vallen dat men onschuldig is tot het tegendeel is bewezen. Of, zoals Paul
Frissen opmerkte kan men maar beter met de strafrechter te maken hebben dan met
administratieve instanties, die niet zouden omkijken naar de gevolgen voor de
rechtsonderhorigen. Het vreemde is dat men in de media te onzent de gevolgen voor
die mensen niet mee lijkt te wegen.
Tot slot is er nog een andere
kwestie, de openbaarheid van bestuur, die in deze zaak fundamenteel aan de orde
was en blijft. De vragen van Renske Leijten en Pieter Omtzigt bleken voor de administratie
moeilijk te beantwoorden, dat wil ook zeggen, zoals Leijten meermaals
vaststelde, dat de auteurs de minister antwoorden meegaven die eruitzagen als
een stiftgedicht, omdat er zoveel woorden waren gelakt. De onwil de minister en
derhalve de Tweede Kamer te informeren, vormde dus een bijkomende inbreuk van de
ambtelijke organen, een situatie die ons ervoor alert moet maken dat
geheimhouding vanwege de ambtenarij niet altijd acceptabel is, als er belangen
van burgers in het geding zijn, zonder dat daarom de privacy te grabbel wordt
gegooid. Overigens, als het om het aanleggen van zwarte lijsten aankwam, was de
ambtenarij minder terughoudend, met alle gevolgen van dien, zonder dat er
sprake was van schuld of bewezen aanzetten tot fraude.
Het zal intussen duidelijk zijn
dat de ambtenarij hier wel zeer onafhankelijk heeft gehandeld, het fiat van de
regering én van het parlement volstond om mensen te brandmerken, zonder
aanleiding of bewijs. De onafhankelijkheid van de ambtenaar, van het ambtelijke
kader is een verworvenheid die sinds de middeleeuwen geleidelijk tot de
gebruiken is gaan behoren, zodat mensen zich veilig aan de beschikkingen van de
rechter of de ambtenaren konden schikken. De weg die hier werd afgelegd moet
ons evenwel zeer bekommeren, omdat er geen rem bleek te staan op de beslissingen,
ad primum om fraude te beteugelen, wat legitiem is; ad secundum het treffen van
maatregelen, c.q. invorderingen eisen ten aanzien van burgers op grond van een
enkele indicatie, de naam en gesteund door niet altijd even duidelijke
inbreuken in aanvraag en andere formulieren; ad tertium kwam er geen feedback om
na te gaan of de bij de besluitvorming voorgestelde doelstellingen werden bereikt,
het tegengaan van fraude, het proportionele karakter van de invorderingen en de
eventuele schade die werd aangericht. Politici nemen graag besluiten, vaak zo
krachtig dat burgers zich wel eens afvragen of die politici zelf wel ervaren
wat ze beslissen. Het feit dat we bovendien graag kiezen voor “evidence based” oplossingen,
waarbij dus een technocratische benadering voorop komt te staan, waarbij het
bestuurders wel eens ontbreekt aan empathie en verbeeldingskracht, draagt ertoe
bij dat de burgers iets anders ervaren dan men vanwege de bewindslieden v/m in
gedachten had.
Dat laatste lijkt bijzonder
moeilijk, net omdat men verwacht van politici en ambtenaren dat zij alles
rationeel kunnen verantwoorden. In de Fatale staat legt Paul Frissen uit hoezeer
desastreus beleid kan uitpakken, wanneer men elke eventualiteit, elk mogelijk
mislopen in de samenleving, van individuen en groepen wil voorkomen, elk ongeval,
maar goed, dat heeft te maken met de steeds meer uitdijende
aansprakelijkheidstellingen van organisaties en overheden, bij kermissen, sportevenementen
en uiteraard muziekfestivals. Ook in het onderwijs wordt de aansprakelijkheid
van leraren v/m en directies wel eens te gemakkelijk ingeroepen, ook wanneer de
leerling zelf en de ouders ook wel verantwoordelijkheid dragen. Het mag niet
misgaan, nooit en onder geen enkele omstandigheid. Dus moet men steeds meer
regels invoeren en opleggen, om te voorkomen dat de overheid in laatste
instantie verantwoordelijk gesteld kan worden. Toch meent Frissen aan de hand
van dit gebeuren, de uit de hang gelopen jacht op fraudeurs bij het uitkeren
van toeslagen dat ambtenaren – aan het loket – best niet te veel speelruimte
hebben, dat hun discretionaire bevoegdheid zo beperkt mogelijk is. Toch denk ik
dat het probleem eerder voortkomt uit het feit dat men die discretionaire
bevoegdheid niet nodig had, want gezien de opzet, de steun van parlement en
regering, zocht men geen redenen om de gebeurlijke fraude met verzachtende
omstandigheden in gedachten te behandelen, maar net geen redenen kon bedenken tot
het in overweging nemen van verzachtende omstandigheden en al helemaal niet dat
mensen in ernstige financiële problemen zouden komen, omdat men er zich niet om
bekommerde. Intussen weet iedereen hoe de Nederlandse regering en de VVD zonder
schroom de belastingplichtige grote ondernemingen en hun aandeelhouders met een
aardig douceurtje wilden verwennen, het afschaffen van de dividendbelasting.
Werkgelegenheid, net wat u zegt, maar toch, het blijft macaber te zien hoe
bedrijven, de grootste met zoveel egards behandeld worden en natuurlijke
personen die beroep moeten op een toeslag om hun kinderen opvang te bezorgen,
zodat ze zelf uit werken kunnen gaan in de kou worden gezet.
Natuurlijk doet de staat
voortdurend meerdere zaken te gelijk en soms blijkt dat niet met elkaar te
sporen, maar men moet nu niet afkomen dat fraude met toeslagen niet mag, maar
dat ondernemingen minder belastingen betalingen over hun winst dan – tja, het
is niet anders – redelijk moet heten, eventueel na het sluiten van een onderhandelde
afspraak, want die mensen die nu met krasselen hun openstaande schuld bij de
fiscus, moeten afbetalen, in de praktijk dus bij banken, die het risico dragen
en wellicht ook een redelijke interestvoet hanteren, kunnen hun leven niet meer
leiden naar eigen inzichten. Aangezien duidelijk is dat er geen sprake is van fraude,
althans nooit bewezen en men deed er ook geen inspanningen toe, want de
overheid, een ministerie kan nooit fouten maken of schuldig zijn aan inbreuken
op de wet. Waarom er dan een Raad van State of, in Vlaanderen, een Raad voor
vergunningsbetwistingen bestaan? Juist, om bouwheren en ondernemingen die
beknot worden in hun plannen een kans op beroep te geven en dit moet dan,
terecht, buiten de invloed van de regering blijven. Ministers kunnen geen recht
spreken, rechters kunnen geen politieke besluiten nemen, heet het dan. Maar
uiteraard zijn verweven curricula altijd weer bron van contacten en van
overleg, gesprekken bij een goed glas.
Dit alles hadden onze vrienden
de journalisten v/m ons kunnen bijbrengen, naarmate de zaak zich in het parlement
ontwikkelde tot een hoofdpijndossier en vervolgens tot een schandaal, al lijken
nogal wat Nederlanders hier niet echt wakker van te liggen. Waar zijn de mensen
die roepen om solidariteit met de verdrukten overal ter wereld? Het gaat in den
Haag om de vraag hoe de politiek zo hardvochtig kon worden. Net Pieter Omtzigt
stelt vast dat hij bij aanvang mee in de redeneringen is gestapt, maar dat hij
naderhand inzag dat de aanpak en de wetgeving – ook de Tweede Kamer en de Senaat
waren bereid mee te gaan in de strakke aanpak van fraude, waardoor foutjes in
aanvragen en vergetelheden als aanzetten tot fraude en bedrog worden
voorgesteld, waar ook het hoogste bestuurlijke rechtscollege geen graten in
ziet. Onschuld kon dus niet bewezen worden. Omtzigt beschouwt dit als een
uiting van een fundamenteel probleem, omdat er geen tegenmacht meer lijkt te
bestaan en het kabinet, Algemene Zaken en het parlement vooral meedenken.
Zelf heb ik vroeger ook gepleit
voor “meedenken” met het beleid, maar heb daarbij wel overdacht dat dit tot
gedachteloos meedrijven met de macht kan leiden, zoals Hannah Arendt dit in
gedachten had en waar ze ons voor wenste te waarschuwen. In wezen stelt Omtzigt
voor om het meedenken over wat bereikt moet worden er niet toe mag leiden dat
men niet meer zou nadenken over de ingezette middelen. Zijn beroep op artikel
68 van de Nederlandse Grondwet, over het ambtsmisdrijf past dus in een
argumentatie over hoe in het Nederlandse staatsrecht politici, ambtenaren,
rechters (en journalisten) vooral niet bij elkaar op schoot moeten kruipen. Aan
het einde van de vorige eeuw ontstond in Nederland discussie over de
verambtelijking van de Tweede Kamer, waarbij Kamerleden zich niet meer op grond
van ideële visies, maar op grond van bureaucratische aannames met de controle
van de regering en de andere bestuurslagen zou inlaten. Het spreekt voor zich
dat de regering dan ook niet zoveel meer hoefde in te zitten met alsnog voorkomende
ideologisch geïnspireerde opwerpingen van het parlement.
Net omdat het bestuurlijke imbroglio
in deze vermeende toeslagenfraude zo evident geworden was, dat mensen de
belofte kregen dat ze 30.000 € zouden ontvangen – waarna de administratie van
financiën zich prompt rijk rekende om de uitstaande schulden van de getroffen
burgers aan te pakken door die compensatie onbeschaamd in te pikken – blijkt nog
maar eens dat politici gemakkelijk beloften doen, maar zich niet afdoende
bekreunen over hoe dat uitvoering zal krijgen en de zaak afgedaan kan worden.
Dat de media in Vlaanderen vooral met het lot van de premier in blijken te
zitten, laat zien dat men een proces dat al sinds 2017 gevoerd wordt door onder
anderen Omtzigt en Leijten niet goed weet in te schatten. Woorden zeggen alles,
maar sommige fenomenen vergen heel wat onderzoek, voor duidelijk wordt waarover
het gaan. Aangezien in Vlaanderen en België politici vaak voor de voeten geworpen
dat ze beloftes maken bij de vleet maar die zelden nakomen, maar aangezien ook
wel iets gezegd kan worden over de osmose tussen politiek en journalistiek,
lijkt deze affaire die het Binnenhof in den Haag al zeker drie jaar bezighoudt,
ook voor het Zuiden van belang. Politici mogen zich vergissen, maar niet
gedachteloos ingaan op suggesties, zeker niet als die leiden tot
disproportioneel lijden van burgers, vooral als die in de samenleving als een
minderheid worden afgedaan.
Bart Haers
PS: Hoe de zaak in elkaar zat, kan men lezen via deze wikipediapagina. https://nl.wikipedia.org/wiki/Toeslagenaffaire
Reacties
Een reactie posten