Hoe evident we met vuur spelen

Recensie

 

 

Het Vuur heroverwogen

 

 


Ignaas Devisch. Vuur. Een vergeten vraagstuk. De Bezige Bij 2021. 288 pp. 23,99 €

 

Ignaas Devisch schrijft graag werken die opvallen door de dwarsheid van keuze van onderwerp en van aanpak. Over onze zucht naar rust en minder drukte verraste hij menig lezer, want we lijken niet gemaakt voor een rustig bestaan. Over vuur, zo lezen we nu, valt ook veel te zeggen, maar de zucht naar beheersing, heeft de fascinatie voor vuur en de angst voor de verwoestende kracht van vuur irrelevant gemaakt. Maar moeten we inderdaad onze verhouding tot het vuur heroverwegen? Geeft dat aanleiding tot filosofische inzichten, nieuwe dan wel? Een nieuw wereldbeeld ontwerpen kan best boeiend blijken, maar hoe begin je eraan? Devisch geeft een vingerwijzing.

 

Als tienjarige hielp ik eertijds met fakkels de grachtkanten bij een boerderij opruimen, door het droge gras te verbranden. Een lange stok, een stuk plastiek van zakken veevoeder en hup, langs de wegel lopend het gras in de fik jagen. Nu zou het ondenkbaar zijn, want plastiek verbranden, dat is niet gezond noch duurzaam. Maar stappend langs de wegel merkte ik hoe het vuur soms hoog opjoeg en dan weer kwamen er nauwelijks vlammen uit het droge gras krinkelen. Het vuur bleef wel beperkt tot de grachtkant en liet toe het water dat in de herfst zou vallen beter af te voeren. We moesten dan ook hout en ander afval uit de droge grachten halen. Of dit een opdracht was van de watering, het polderbestuur, weet ik niet, maar goed tien jaar later was het niet meer toegelaten plastiek te gebruiken om toortsen te maken. Echter, wandelend langs dezelfde wegel doken er steeds meer brokken afval op, zoals blikjes, condooms en flesjes, andere plastics ook. Soms waren er sporen van sluikstorten en deed de boer er alles aan om dat op te takelen en naar het milieupark te voeren. Machines, motoren… het lag er allemaal. Het was geen brandend vuur, maar zonder vuur konden we gras en kruid alleen met herbiciden aanpakken. En die machines werkten niet, werken niet zonder vuur en ook kon men geen ijzer of staal maken zonder vuur. Onze tijd wordt beheerst door onzichtbaar vuur.

 

Een belangwekkend onderzoek, want het betreft inderdaad een van de elementen die de mens tot mens maakten en maken, al is er veel gebeurd sinds de tijd in de savanne of op de steppe, want de beheersing van het vuur, het koken van voedsel en vlees, vis heeft mensen mee de grotere hersenen mogelijk gemaakt en heeft daardoor die merkwaardige sprong laten maken van overgeleverd te zijn aan toevallige – eerder berekende gissing op grond van ervaring - voedselvondst tot een zekere voedselverwerking om het te bewaren. Een antilope doden betekende niet meer het even aan te roeren en dan te laten liggen, men kon vlees roken en enige tijd bewaren. Hoe dan ook was vuur ter beschikking hebben een belangrijke stap in de evolutie en merkwaardig genoeg bleef men zich dat herinneren tot in de historische tijd, toen men verhalen ging optekenen. Het verhaal van Prometheus, over de halfgod die het vuur ging stelen ten behoeve van de mensen, die zich zo beter door het leven zouden slaan. Darwin is zich naar mijn inzicht ook bewust geweest van de culturele stappen die mensen, de mensheid heeft gemaakt, allicht met vallen en opstaan, maar veel sporen zijn er niet van. Vindt men archeologische sporen van voedselverwerking, koken, braden en andere, dan blijken dat toevalstreffers. Nu het mogelijk is gebleken dat niet enkel in de Grote Riftvallei in Zuidoost Afrika de mensheid uit die vooralsnog onoverzichtelijk stamboom van mensachtigen is gegroeid, maar mogelijk ook in het noordoosten van het continent, is het duidelijk dat we goed moeten nadenken over de betekenis van vuur in de menselijke evolutie en hoe dat dan weer andere ontwikkelingen mogelijk maakte. Men kan makkelijk een cartesiaanse ordening geven aan de vele facetten van de menselijke ontwikkeling, onder meer het onderzoek naar de invloed van vuur daarop geeft aan dat een meer dynamische visie van verwevenheid beter de complexe werkelijkheid weergeeft.

 

Ignaas Devisch verwijst er niet zo heel expliciet naar, maar de Landbouwrevolutie, aan het einde van de laatste glaciale periode heeft het gebruik van het vuur zelf veranderd. Was vuur maken en zich ervan verzekeren in een cultuur van migrerende jagers-verzamelaars nog vrij intensief, dan bleek in de landbouwtijd dat men vuur kon bewaren, wat zoals bij de Romeinen een religieuze wijding kreeg. Rhea Silvia werd de eerste behoedster van het vuur, de Vestaalse maagd, wat ook later de norm bleef voor dochters uit de beste families die het vuur zouden bewaren. Tijdens de Griekse en Romeinse tijd, onder de Kelten was vuur al lang en breed vertrouwd, toch bleef de smid in het dorp vaak de buitenstaander. Men kan overigens ook sporen vinden van zowel nuttig smeedwerk en van sier- en edelsmeedwerk, waarbij hete vuren nodig zijn. Het blijft wonderlijk dat we die verhalen nog hoogstens eens zien passeren in een Britse krimi, omdat daar motieven voor moord en doodslag vaak net in het koesteren van oude (familie-)tradities te zoeken zijn. Toch gaat ook de smid dezer dagen niet altijd meer met open vuur werken en is lassen een bijzonder fijn en veel handigheid vergend ambacht.

 

Ignaas Devisch brengt ons in een wereld terug waar nadenken over het vuur vanzelfsprekend en urgent was of is, want tot in de achttiende eeuw durfde men wel eens een prijsvraag te stellen over het vuur, zoals de Académie de Dijon deed in 1737. Emilie du Châtelet schreef een theoretisch essay, maar Voltaire die aan dezelfde prijsvraag deelnam, ondernam pogingen om het vuur te wegen, terwijl we hoogstens de beweging van lucht en een stijging van een temperatuur kunnen meten. Emilie had eerst deelgenomen aan het experiment, maar was dan tot de vaststelling gekomen dat het geen zin had. Haar theoretische bespiegelingen brengen haar bij het innerlijke vuur, maar de fysische aspecten van vuur, begreep zij, kon men niet goed vatten. Maar in later werk kwam zij opvallend dicht bij de discussies die in de loop van de twintigste eeuw de fysici zouden bezighouden, van de Algemene en de Bijzondere Relativiteitstheorie tot en met de chaostheorie waaraan Ilya Prigogine zoveel aandacht heeft besteed en die na enige tijd en vogue te zijn geweest, weer naar af lijkt te zijn gegaan. Vuur en de chaostheorie, het vraagstuk biedt nochtans perspectieven, al was het maar om de IIde wet van de thermodynamica, waarin gezegd wordt dat warmte van nature van warme naar koude gebieden stroomt, maar nooit spontaan van koude gebieden naar warme; de tweede les is dat arbeid wel volledig in warmte kan omgezet worden, maar omgekeerd kan warmte nooit volledig in arbeid omgezet worden. De stoommachines lieten zien dat er warmte verloren ging bij het aandrijven van de stangen omdat een deel van de stoom geen druk kon zetten op het aandrijfsysteem.

 

Emilie de Châtelet stelde de vraag of licht, zonlicht een zaak van deeltjes zou zijn dan wel van golven. Zij kwam tot de vaststelling dat wanneer men aannam dat licht een zaak van deeltjes zou zijn, zelfs als die deeltjes een minimale massa zouden hebben de aarde bij voortduring bekogeld zou worden en zou er geen atmosfeer bestaan, al moet men dan wel nog rekening houden met de eigen aard van de aarde, met een elektromagnetisch veld, dan valt op hoezeer Emilie de Châtelet het vuur zag als een bijzondere status van lucht, maar ziet vooral dat men vuur zo niet kan beschrijven als men tot dan toe heeft betracht. Als hout verbrand wordt, als hout brandt, komt er CO² vrij, heet het, maar wat is het dat het hout brandbaar maakt. In de haard kan men enkele blokken leggen, zonder dat we – tenzij een approximatieve ervaring – kunnen zeggen hoelang die blok warmte zal blijven geven. Met gas en elektriciteit valt dat al beter te regelen, omdat we niet het vuur zelf aanschouwen, maar het verwarmde water door de buizen en radiotoren laten lopen. De beheersing van het vuur werd in de twintigste eeuw ten top gedreven, schrijft ook Ignaas Devisch, waarmee de onttovering van de natuur ten top gedreven werd, wat dan zou impliceren dat onze samenleving en cultuur inderdaad ver van de natuurlijke staat is komen te staan. Onderschrijft men de these, dan komt het vervolg, de vraag hoe we de zon directer in onze energievoorziening kunnen betrekken. Het lijkt erop dat Nietzsche en Sloterdijk het bij het rechte eind hebben en dat we ons van de zon hebben losgekoppeld, dat ons bestaan niet meer gezien hoefde te worden als een gevolg van de zonne-energie die het leven op aarde mogelijk maakt.

 

Peter Sloterdijk bracht met zijn indrukwekkende essay “Sferen” bij dat we niet op een geografisch plat leven, in twee dimensies slechts, maar minstens drie en de sfeer blijkt ons als mensen altijd weer aan te trekken. De ruimtelijke geografie laat zien dat we niet zomaar over een vlak bewegen en dat heeft me bij het lezen altijd over het specifieke van de beeldcultuur doen nadenken. Starend in de haard waar ik een vuurtje had aangelegd, leerde ik hoe vuur nooit in twee dimensies kan passen. Tegelijk kwam er dan wel eens een andere gedachte bij me op, namelijk dat de temperatuur op aarde altijd al milder is door de relatieve nabijheid van de zon, maar vooral door het bestaan van het aardmagnetisch veld en de atmosfeer, waar door het zonnevuur ons altijd verwarmt, want op de andere planeten van het zonnestelsel is het of verschrikkelijk warm dan wel verschrikkelijk koud en buiten de dampkring bedraagt de temperatuur 3 K(elvin), wat dicht bij het absolute nulpunt ligt. De vaststelling dat we op aarde altijd al genieten van de zonnewarmte, ook bekend als het Goudlokje-principe dat aangeeft dat de omstandigheden precies goed zitten voor leven op aarde. Men kon dit principe en de werking ervan voor het systeem dat planeet aarde vormt pas ontdekken na de ontdekking van de omstandigheden op andere planeten. De zon zorgt voor die warmte, maar zonder andere begeleidende omstandigheden blijkt dat het zonlicht ook dodelijk is, wat ons in de jaren ’80 zorgen deed maken over de ozonlaag in de hoogste lagen van de atmosfeer, want die filtert het UV-licht. Hoezeer vuur ook straalt, het gaat om het zichtbare licht, de zon straalt onder meer ook Ultraviolette straling uit, maar er is natuurlijk ook de extinctie bij het binnenkomen van de dampkring. Het is van belang te weten dat er van wat de zon uitstraalt en bij de aarde komt maar een klein deel de aarde zelf bereikt en zocht voor verwarming en licht.

 

Ondanks deze bedenkingen kan men het essay van Ignaas Devisch best wel opvatten als een meer dan behartigenswaardig leesavontuur, want hij brengt ons van Prometheus via de oudere filosofie tot bij precies Peter Sloterdijk die vaststelde dat we dat systeem aarde hebben losgekoppeld van de zon en blijkbaar niet goed meer begrijpen dat we zonder die zon niet langer in een gunstige positie zouden zijn om te leven. De these van het essay is wel dat we nu net meer beroep dienen te doen op de zon en de energie die ze ons aandraagt. Dat kan alleen begrepen wanneer we ons er rekenschap van geven dat we ons, zoals Devisch stelt in navolging van Nietzsche losgekoppeld hebben van de zon.

 

De vraag is dan hoe we de zon nog meer kunnen betrekken, instrumentaliseren om het leven, menselijk leven op aarde te bestendigen. Het simpele antwoord kan zijn dat we vooral moeten vermijden dat biodiversiteit en de kwaliteit van het water, de hoeveelheid beschikbaar drinkbaar water op peil blijven. Maar dat is gegeven de omstandigheden al bijzonder moeilijk, zo blijkt. De moeilijke benadering gaat dan juist om wat mensen verlangen van hun leven en hoe ze deel willen hebben aan de overvloedseconomie die wij kennen. Iedereen heeft het recht op warm eten, goed verwarmde of geventileerde woningen en uiteraard mobiliteit. Maar zoals klimaatactivisten vrezen, zou dat de uitstoot van CO² onbeheersbaar maken. Enigszins recht in de leer vindt men dus dat iedereen minder mobiel moet worden, maar zo kan ook de uitwisseling van ideeën en inzichten stokken. Via het WWW? Uiteraard, maar al die datacentra zorgen ook weer voor milieuproblemen, want ze hebben koelwater nodig en elektriciteit.

 

In die zin is het hoogst lovenswaardig te pleiten voor meer zonne-energie al hoeft dat niet noodzakelijk alleen met de huidige zonnepanelentechnologie. In feite moet men hopen dat ingenieurs, chemici en andere middelen vinden om de zonne-energie nog efficiënter aan te wenden. Nemen we aan dat wind ontstaat wanneer drukgebieden dicht bij elkaar liggen en de temperatuurverschillen tussen beide groot zijn, dan begrijpt men dat windenergie uiteindelijk ook het aanwenden van zonne-energie blijkt te zijn. Kan men iets aanvangen met zoiets als fotosynthese, zoals planten dat doen, waarbij licht dient om koolstofdioxide om te zetten in koolhydraten, zoals glucose. Het is begrijpelijk dat sommigen menen dat we die energie via fotosynthese sneller zouden kunnen aanwenden, maar het blijft toch wonderlijk dat planten dat op allerlei manieren klaar hebben gespeeld. Of we dat proces in reactoren kunnen versnellen, is mij onduidelijk maar er zou al aan gewerkt worden en dat zou de idee die Ignaas Devisch presenteert dichterbij brengen. Anderzijds, petroleum en kolen, dat is toch ook het product van fotosynthese?

 

Zelf een zon maken, kan ook, zoals een paar centrales tot doel hebben, onder meer Iter, waar men aan kernfusie werkt. Prometeïsch kan men in deze als een understatement beschouwen, want hier zal men – mocht men erin slagen – een vuurbron maken die werkt volgens de principes die in de zon zorgen voor kernfusie. Ik vroeg me als jongen wel eens af hoe men kon weten wat er in de zon nu eindelijk gebeurt en hoe de stralen die wij voelen tot stand komen. Gelukkig waren er goede boeken, maar de kennis van de sterren is sindsdien toch danig toegenomen, zodat we ons beeld van een zonnestelsel en sterrenstelsels aardig moeten bijstellen. Dat is eigen aan de voortgang van de wetenschap. Net wat u zegt, maar het komt me wel eens voor dat we vaak wel hoogtepunten uit de astronomie te horen en te zien krijgen, maar dat het astronomische onderzoek niet alleen een zaak van successen is, dat we het spoor bijster zijn over welke hypotheses voorliggen. Niet ik er de alfa en omega van zou snappen, maar toch is het belangrijk dat we enigszins begrijpen hoe wetenschappelijke inzichten tot stand komen. Als men ons bekogelt met succesverhalen, dan krijgen die inzichten vaak evenveel betekenis als het trekken van een horoscoop.

 

Ignaas Devisch gelooft net zomin als ikzelf dat we terug kunnen naar een vroegere tijd, om vele redenen, maar de belangrijkste is dat zelfs zestig jaar teruggaan in de tijd voor veel mensen een overkomelijke breuk zou betekenen, maar voor de natuur wellicht niet beter, want toen stookte men overal met kolen of liet men de centrale verwarming draaien op stookolie. Er is sinds het rapport van de Club van Rome, 1972 heel wat veranderd in de aanpak van energievraagstukken, maar ook inzake natuurbeheer en het aanwenden van grondstoffen, maar de druk op moeder aarde is er niet minder op geworden. De club van Rome laat overigens zien hoe de cassandraparadox werkt, want als men er niet op had gewezen dat de voorraden aardolie eindig waren en dat de aanwending van fossiele brandstof voor de mens schadelijke gevolgen had, waren we niet zuiniger gaan omspringen met petroleum. Die grondstof gebruiken we ook voor andere doeleinden dan energieproductie. Maar voor alles wat we doen, is er energie nodig en ergens moet daardoor de IIde Wet van de thermodynamica ons parten spelen, de toename van entropie.

 

De auteur laat ook zien dat men niet alleen niet terug kan, de weg vooruit, op grond van nieuwe technische inzichten en andere kijk op technologie kan ons helpen minstens twee cruciale (mondiale) problemen op te lossen, namelijk de vraag naar steeds meer energie en de bevolkingstoename op aarde opvangen. De randvoorwaarden om die problemen op te lossen zijn niet min, hebben te maken met kwaliteit van leven, vrijheid van het individu en het bewaren van voldoende open ruimte, vooral in de rivierestuaria waar een groot deel van de mensheid woont, maar waar ook de voedselproductie gerealiseerd wordt. Nogal wat filosofen hebben zich pessimistisch over mens en wereld uitgelaten, maar Ignaas Devisch geeft nu net, zoals overigens ook Sloterdijk de indruk dat de mens wel degelijk bereid is en in staat is op zovele borden tegelijk te schaken. Echter, de technologie om zonne-energie nog beter aan te wenden en onze zeer uiteenlopende bezigheden en verwachtingen in te lossen, moet nog ontwikkeld worden. Daarbij zullen zich ook ethische vragen aandienen, waar men een uitgebreid debat aan zal moeten wijden.

 

Het is boeiend met de auteur vast te stellen dat we niet goed weten waar we heen gaan, maar het is net zo indrukwekkend te begrijpen dat we de hand aan de ploeg moeten slaan om net die vele vragen en problemen te behandelen. Zo moeten we ook vaststellen dat onze aanpak van de petrochemie er mede toe geleid dat we alternatieven gingen zoeken, zoals soja, wat dan weer desastreus heeft uitgepakt voor het regenwoud, net als de toepassingen van palmolie in Indonesië grote ecosystemen onderuithaalt. Het komt me soms voor dat de oplossingen op deelgebieden vaak niet ook in het grotere systeem bekeken worden, waardoor de winst op het ene terrein nadelen geeft op andere. De beheersing van het vuur heeft van hominiden mee mensen gemaakt, al is nog steeds niet duidelijk hoe dat proces gegaan is. Nu we zover van de natuurlijke omstandigheden afstaan dat onze voorouders zich een aap zouden schrikken, de eerste landbouwers en dus al helemaal van de eerste homini (Erecti, Habiles, …) ligt het voor de hand dat we moeten nadenken over welke omstandigheden we willen scheppen waarin we zelf en de volgende generaties kunnen leven en meer dan overleven, bij voorkeur.

 

Wie de klimaatzaak wil dienen, zal dus onze omgang met het vuur moeten herzien en dus vanzelfsprekend nadenken over de minst belastende productiemodaliteiten. Maar dat heeft dan weer een andere consequentie, want het zou kunnen dat zo een nieuw productiesysteem meer discipline zou vergen van ons en dus meer controle, staatscontrole of controle vanwege bedrijven, wellicht van beide. Er zal dus ook nog eens bekeken moeten worden welke omstandigheden we daarbij voor lief nemen, laat staan hoe we het essentiële van de democratische staatsordening kunnen handhaven en wat we als individuen daarmee zullen kunnen aanvangen, wat onze vrijheid nog om het lijf zal hebben. Pleidooien voor een terugkeer naar een paleodieet is weinig aangewezen – want we weten niet half hoe men at en dronk – terwijl een blinde vooruitgang zonder na te denken over de neveneffecten, de ongewenste neveneffecten al evenmin aangewezen is. Blind vliegen is zoals blindvaren altijd mogelijk maar risicovol. Intussen is er geld, veel geld nodig om de nieuwe aanpak van het energievraagstuk aan te pakken. Hoeveel van de zonne-energie kunnen we adequaat omzetten in voor onze levenswijze nuttige en voor het systeem aarde niet te belastende vormen.

 

Bart Haers 

Reacties

Populaire posts