Het falen van de Sociaaldemocratie

 



Reflectie

 

 



Wat denkt Pieter Jelle Troelstra?

Met de arbeider verdwijnt het socialisme

 



Standbeeld Edward Anseele, opgericht
in 1948 en gemaakt door Joseph Cantré.
De vader van het Gentse socialisme

De arbeider heeft veel bereikt, sinds de dagen van Pieter Jelles Troelstra, sinds de dagen ook van Vader Anseele. Wat is het probleem, vraagt men zich af, dat de partijen die hun erfenis uitdragen geen kiezers meer vinden? Wellicht het onverhoopt grote succes van de arbeidersbewegingen in Europa, maar ook het geleidelijk wegdeemsteren van de productie-industrie, de maakindustrie, die een nieuw soort arbeidsverhoudingen heeft doen ontstaan. Ook het financieel kapitalisme heeft een grote weerslag gehad en de inzichten gestuurd, weg van de oude instituties van de arbeidersbewegingen.

 

Arbeiders van vroeger, men herkende ze aan de pet, aan de branie van jonge arbeiders en de uitgeleefdheid als ze voorbij de zestig waren. Hun werk was hard, zwaar en gaf hun ook wel trots, of ze nu in de haven werkten, het staal, de spoorwegen en wat dies meer zij. Zij bouwden mee aan de wereld die we nu kennen en leefden ook wel geleidelijk meer in welstand, wat men wel eens lijkt te vergeten, zeker in de socialistische of sociaaldemocratische partijen. Opgemerkt moet worden dat Wim Kok, toen hij vaststelde dat de ideologische veren waren afgevallen, geen nieuw verhaal meer had, want de Derde Weg, die ook Tony Blair dacht gezien te hebben, borduurde voort op de vaststelling van Tatcher: there is no such thing as society”. Helemaal onverwacht is die zoektocht uiteraard niet, want toen al moest men onder ogen zien dat de oude Volkshuiscultuur en het arbeiderisme niet meer levensvatbaar was. Het voorstellen alsof men vervolgens een via aurea had gevonden, valt historisch te betwijfelen, maar de pogingen van Blair, Kok en bij ons Patrick Janssens boden geen antwoord op de vragen die de levenservaringen van de vermoede achterban maar hadden wel een goed verhaal dat vooral jonge intellectuelen en “high potentials” leek te inspireren. Men hoorde immers links te zijn, progressief, maar waarheen men dan wel streefde, was absoluut niet helder, nog steeds niet.

 

Sinds 1983, toen ik rondliep op de Blandijn en belendende percelen, de faculteit Letteren & Wijsbegeerte van de Universiteit Gent, heb ik mensen ernstig en zelfverzekerd horen verklaren dat ze links zijn en progressief en ook wel de SP, Vooruit genegen. Dat laatste zal wel geen verrassing vormen in Gent, maar toch, er was iets hols in het verhaal, want als men dan doorvroeg, wat wil je dan bereiken, dan ging het om gelijkheid én om persoonlijke vrijheid, vrijheid zelf was een vaag begrip, maar toch, later zou men vergeten, zoals Alicja Gescinska schrijft dat men vrijheid verovert door kennis te verwerven, zich te ontplooien. Men sprak wel over positieve rechten, maar het ging er minder om dat men goed wiskunde onder de knie wilde krijgen, dat men vlot Frans of Engels zou spreken. Positieve rechten realiseren ging over heel wat, progressieven wilden ze allemaal inschrijven in de Grondwet, maar zoals Isaiah Berlin overwoog, kan dat leiden tot paternalisme en het aanbod zo uitspreiden, dat er niets meer echt verworven wordt. Men kan piano willen leren, als er geen behoorlijk aanbod is, want de plaatsen zijn beperkt, dan klinkt het mooi op te geven met het deeltijds Kunstonderwijs, in feite bereikt men niemand en niets meer, zoals rond 1975 wel het geval was, kinderen (en volwassenen) uit allerlei milieus, die niet per se klaar zijn om met muziek of woordkunst vertrouwd zijn, maar er wel hun gading in gaan vinden, naarmate hun kunst en kunde toeneemt. Het ging om een gelukkige periode, toen de staat wel degelijk de emancipatie van eenieder voor mogelijk hield en er het nodige voor deed. Wat is er dan misgegaan?

 

Heb ik Tony Judt goed begrepen, dan ging en gaat het erom dat links de veranderingen die het zelf had bewerkstelligd en waar het met recht en rede trots op mag zijn niet tijdig heeft weten te valoriseren en bovendien mee de hefbomen ging wegnemen, die het alles mogelijk gemaakt hadden. Links kreeg te maken met complexe problemen, waar we nog steeds niet mee uit de voeten kunnen, dat is de technische revolutie sinds goed 50 jaar, waarbij automatisering van productieprocessen de arbeider opnieuw tot een vakman maakte en maakt, niet langer de Fordiaanse schroevendraaier die één steeds herhaalde handeling eindeloos moet herhalen zonder te weten hoe het eindproduct eruit komt te zien. Het tweede probleem blijkt net zo prangend: de internationale gedachte van het socialisme botste op de onwil van de achterban de nieuwe medeburgers en kameraden op te vangen.

 

Was het niet Luc Vandenbossche die om budgettaire redenen het DKO op droger zaad zette en vond dat er al genoeg amateurviolisten waren? Maar als iemand het wil leren, dan heeft het geen zin te sussen en te zeggen dat er al genoeg zijn. In een volgende fase zou het socialisme het anti-elitaire standpunt gaan huldigen, terwijl net de arbeidersbeweging zelf een elitarisme van culturele aard niet schuwde. De arbeider, die zich de knepen en vaardigheden had eigen gemaakt, in de staalindustrie net zo goed als in de drukkerij of de diamant – de eerste bedrijfstakken waar vormen van arbeidersorganisatie spontaan tot stand kwam – was fier op zijn kunnen en beducht voor erosie van dat statuut. Nieuwe technologieën die zijn kunnen bij het oud vuil zetten, konden hem gestolen worden. Het zou dan ook nuttig zijn nog eens het Fordisme of Taylorisme te bekijken en hoe arbeiders daartegen aankeken.

 

De wens tot emancipatie van de arbeider was iets anders dan het lot van zij die niet tot geregelde en regelmatige arbeid kwamen. De laagste lonen, betaald voor gelegenheidswerk waren iets anders dan het loon van een geschoolde werkman. In de sociale strijd, voor algemeen stemrecht, voor pensioenen en geregelde arbeidstijd – de achturendag -, ziekteverzekering en kinderzorg was het niet wenselijk de situatie van de best betaalde arbeiders als norm te nemen, dat begrijpt eenieder, maar het valt wel op dat in de mythologie, de verhalen van de stichters en de voorvechters, zoals Guy Vanschoenbeek ons die uitgebreid bracht over hoe rond 1900 in de eerste egodocumenten de afgelegde weg wordt overzien en men met enige, zelfs met uitgesproken tevredenheid mag vertellen dat het goed is wat men bereikt heeft. Niet voldoende, weliswaar, maar toch indrukwekkend. Houden we er rekening mee dat Gent een bijzonder model van zelforganisatie te zien geeft, dat in Duitsland en andere landen wel gekopieerd is geworden, dan zijn de geschriften uit die tijd wellicht voor een partij als de POB-BWP niet echt geschikt, want het lijkt erop dat men zonder socialisme verder kon. Gent, Vooruit – de bakkerij – leverde bij de stakingen in Charleroi en omgeving in 1885-1886 broden om de arbeiders te steunen. Het Gentse model waarbij de arbeider en diens gezin centraal stonden – er waren ook beginnende spaarkassen voor jonge vrouwen om de kosten van zwangerschap en geboorte de verslaan – werd in die stakingen en de betogingen om algemeen stemrecht te verkrijgen, stilletjes ontmanteld om de arbeiders in het denken van Marx te krijgen. Het charter van Quaregnon dat geldt als de geboorteakte van het Belgische socialisme, was tegelijk een machtsovername van progressieve liberalen en universitair geschoolde socialisten. Anseele was erin geslaagd de partij het parlement binnen te loodsen, het Gentse model was voor hem slechts een opstap en lang heeft men hiervan weinig gemerkt, tot in de jaren dertig de partij van haar voetstuk viel, met het faillissement van de Bank van de Arbeid. Dat Rex en VNV in 1936 goed scoorden, behoeft verklaringen en die liggen ook in de verliesrekeningen van de andere partijen en bij wat onder de arbeiders leefde.

 

Ook Jacques A.A. van Doorn heeft – als een zwanenzang in 2010 – over de teloorgang van de Sociaaldemocratie in Duitsland geschreven, waarbij aan de ene kant de grote vreemdheid tussen de arbeiders en een intellectuele avant-garde die de partij rond 1900 hadden overgenomen, net als in België, want elders was de partij er vaak al voor de arbeiderswereld zich in de versnelde industrialisatie had gevormd. De theoretische bespiegelingen die de voormannen van de SPD brachten, deden het goed, behalve in de arbeiderswereld. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, toch zelf ook intellectueel goed toegerust vond Kautski, Wilhelm Liebknect en co te veel bezig met het theoretische raamwerk, zonder zich om het leven en de verwachtingen van de kleine luyden voldoende te bekommeren. De keuze voor een vaderlandslievende steun aan de oorlogskredieten in juli en augustus 1914, het falen van de Internationale onder leiding van Jean Jaurès in dezelfde dagen, de moord op die man die zelf ook niet wist wat armoede zou betekenen voor zijn gewoonten, hebben in Duitsland voor even de arbeiders en de partij opnieuw verzoend, maar de aanloop van 9 november 1918 en wat er daarna gevolgd is, met name dat Ebert en co de volksopstand tegen het leger en de zich vormende “Vrijkorpsen” niet hebben gesteund en meer nog, de vrijkorpsen ingezet hebben tegen die demonstranten, heeft volgens Jacques Van Doorn geen enkel alarm doen klinken.

 

Het was dan ook een vergiftigd geschenk, waarmee Ludendorff en de latere Reichspresident Hindenburg hen in de korf gezet hadden. De pogingen van Max van Baden om een burgerregering te vormen, waren niet kansloos, maar het straatgeweld en de openlijke afkeer vanwege het leger, zeker vanaf 28 juni 1919 droeg er niet toe bij dat het volk vertrouwen kreeg in de nieuwe republiek. Toch kan men niet beweren dat Weimar van begin af aan een falend verhaal was, wel dat de analyses van de SPD, zo meen ik J.A.A. Van Doorn te mogen begrijpen, te veel op het ideologische optimum en niet altijd op wat er leefde bij de bevolking gebaseerd was. Het internationalisme om maar iets te zeggen, dat sprak de arbeiders niet meer aan; ik durf te vermoeden dat na de moord op Walter Rathenau, die het ideologische raamwerk van de SPD afwees en al helemaal het communisme, de instabiliteit nog moeilijk miskend kon worden, laat staan dat men die kon beheersen. De Franco-Belgische bezetting van de Ruhr zorgde voor een verdere afkeer voor internationalisme, want het Verdrag van Versailles zelf was uiteraard het bewijs dat internationale arbeiderssolidariteit weinig voorstelde.  

 

Het andere cruciale probleem waar de SPD tijdens het interbellum mee worstelde, dat was de dwingende eis van gelijkheid, waar de goed geschoolde, ervaren arbeiders geen begrip voor konden opbrengen. Ook de arbeiders wilden dat verdienste beloond zou worden, precies een begrijpelijk pleidooi voor een meritocratische samenleving en daar kon de theorie van de SPD zich niet mee verzoenen. Natuurlijk behoort gelijkheid voor het socialisme tot de kernwaarden, maar J.A.A. Van Doorn maakt in zijn laatste onderzoek uit 2010 de lezer goed diets dat die gelijkheid tegelijk als tegenwicht waardering en respect voor kennis en vaardigheid heeft staan en dat gelijkheid die waardering niet in de weg kan staan. Het nazisme, dat wortels heeft in een linkse bedding, heeft nu net die waardering voor het krachtige, kundige individu wel weten te valoriseren en de ideologische verwarring, onder meer de blinde gesel van de werkeloosheid en de gevolgen van de grote Depressie voor Duitsland – waar Amerikaanse ondernemingen grote belangen hadden opgebouwd – goed en wel uitgebuit. Lidmaatschap van organisaties als de S.A. waren eerst een zaak van marginale figuren, maar tegen 1930 kon men de rekruten zien toestromen, ook middelbare mannen met een buikje traden toe. De straten werden schoongeveegd en de communisten, maar ook SPD zagen hun straatvechters van straat geveegd.

 

Men kent het vervolg, maar de Nederlandse sociaaldemocraat en socioloog Jacques A.A. Van Doorn laat zien dat de ideologische starheid de SPD verhinderd heeft om zonder in een populistisch opbod te vervallen de strijd tegen de NSDAP en voor de democratie succesvol aan te gaan. Het zal u net zomin als mij onbekend zijn dat na WO II in een eerste periode de SPD, net zoals de POB-BWP ten onzent en in Nederland de PVDA wel degelijk mee konden timmeren aan een welvaartstaat zonder weerga. Wat tijdens de “Trente Glorieuses” – de periode van voorspoed na WO II in Frankrijk, die nochtans aarzelend begon, om het eufemistisch te stellen - de jaren vijftig en zestig Frankrijk ingrijpend veranderde, onder meer door de aanleg van steeds meer autowegen en later de TVG of SST of Thalys… het werd me wat, op nauwelijks 2 uur van Gard Part Dieu in Lyon naar Parijs, Gare de Lyon, terwijl Napoleon of Fouché er meer dan een paar dagen over hadden te doen. Snelheid was plots een verdienste van de sociale welvaartstaat.

 

Men moet het goed onder ogen zien, in Europa werd algauw duidelijk na de eindzege tegen het nazisme dat men mensen zou overtuigen van de weldaden van de sociale welvaartstaat, die verzorging van de wieg tot het graf beloofde. Tot de economische crisis van de jaren zeventig, met de breuk in de bevoorrading van petroleum als katalysator, waardoor andere fenomenen uit het oog verdwenen, die de vraag doen reizen wat er fout is gegaan. Of beter, de gevolgen van een toenemende globalisering, die we niet zagen, omdat we dachten dat het Westen welvaart kon creëren, omdat het een open economisch systeem was, maar, ad primum, de dekolonisatie die tot de onafhankelijkheid van het voormalige India, dat ook het huidige Pakistan en Bangladesh omvatte, de onafhankelijkheid van vele Afrikaanse landen zorgde voor verlies van controle over een groot aantal goederenstromen, vooral grondstoffen; ad secundum begon de industrie de mogelijkheden te onderzoeken van computers en robots, wat op de werkgelegenheid druk zou zetten en ad tertium was er door de democratisering van het onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs waardoor de beschikbare “brains” plots in overvloed aanwezig én getraind waren. Er werd, moet ook vastgesteld, een nieuwe gelijkheid gerealiseerd op een ander niveau dan dat van de eenvoudige arbeider. De gelijkheid die ontstond was er een van vele ongeschoolden die dus plots wel degelijk ook cultureel kapitaal gingen beschikken. Onder meer het organiseren van kooklessen voor de arbeidersvrouwen, maar ook de nieuwe media, televisie hebben nieuwe horizonten geopend en dat heeft het socialisme, hebben ideologen noch politici goed onder ogen gezien.

 

Wie tijdens die jaren ’70 en ’80 opgroeide, schoolliep, kreeg voortdurend lessen in sociale gevoeligheid, rechtvaardigheidsgevoel – wie kan nog, naar eigen zeggen, onrecht aanvaarden? – en solidariteit, maar kreeg ook mee dat men niet te zeer moet rekenen op al die voorzieningen, want dat is voor de verliezers van de strijd om succes. Tot ongeveer 1983 duurde het voor de economie zichtbaar aan de beterhand was, maar dan verkijkt men zich op het feit dat ondanks de crisis de armoede niet noemenswaardig toegenomen was. Het succes van de welvaartstaat stond – achteraf bekeken – als een paal boven water, maar er waren uiteraard discussies over hoe die welvaartstaat gered of beter nog versterkt kon worden en anderen die vonden dat het bestel onhoudbaar was. Socialistische ministers vonden ook dat de staat boven haar stand leefde en ging in de jaren ’90 de ambtenaren met de minste vaardigheden, zoals bodes en klasseerders uitrangeren. Inderdaad, het opkomende digitale mailverkeer maakte snelle overdracht van data mogelijk. Typistes die de memo’s van de afdelingschef uit moesten tikken en missives aan ondergeschikte besturen, aan burgers ook, die werden geleidelijk overbodig, omdat belastingbrieven, die toch in grote aantallen verstuurd werden, werden volledig automatisch gedrukt, net zoals de aanslagbiljetten na het indienen. Ook verzekeringsmaatschappijen stuurden vaak brieven, zelfs aanmaningen in groten getale, maar ook dat werk werd algauw geïnformatiseerd. De dossierbeheerders konden hun data invullen op een scherm en aan het eind met een enter werd de brief voor druk, vouwen en in een enveloppe stoppen klaargemaakt. Idem voor de banken natuurlijk. Men kan zich achteraf niet genoeg verbazen over het feit dat wat een eeuw vroeger het summum van vooruitgang leek, de grote zalen vol typistes die voortdurend missives aangevoerd kregen die zij dienden uit te tikken en vervolgens door bodes naar de postkamer werden gebracht, was plots hopeloos verouderd.

 

In die zin heeft men zeer onbegrijpelijk een kans gemist om begrippen als solidariteit en emancipatie te herijken. Werden de geschoolden vanzelf meegenomen in een proces van levenslang leren, uit interesse, omdat het ook wel eens extra inkomsten en vooral toenemende vreugde in de arbeid kon brengen, dan was wie die scholing ontbeerde algauw op achterstand geplaatst en daar gaf de verzorgingsstaat verstek, al kwam er zoiets als Tweedekansonderwijs. Wat men niet begrepen had en ook de ideologen van de SP(a) niet, was dat een nieuwe samenleving ontstaan was, niet enkel door toedoen van overheden, maar vooral door de eigen dynamiek van de samenleving, van personen met ambities. Tegelijk ziet men dat vanaf de jaren zestig, zeventig het onderzoek naar de uitwerking van sociaal beleid op academisch niveau tot stand kwam. Herman Deleeck zette dat onderzoek op aan de Universiteit Antwerpen, waar hij onder meer regelmatig aan de hand van uitgebreide bevragingen een sociale kaart van Vlaanderen maakte. Zo kwam hij erachter dat niet alle mechanismen van herverdeling het verwachte, laat staan gewenste resultaat afwierp.

 

Het Matthaeuseffect, waar sociale organisaties, zoals de vakbonden en mutualiteiten bij gelegenheid van 1 mei, respectievelijk Rerum Novarum storm tegen lopen, heeft een pervers gevolg dat mensen die bepaalde sociale voorzieningen niet nodig hebben toch erop beroep kunnen doen, maar tegelijk weet men bij diezelfde organisaties in de bestuurskamers en onder de vrijgestelden – mensen die vanuit een andere beroepssituatie vrijgesteld worden om voor de vakbond of mutualiteit te werken, of in het sociaal-cultureel werk en dus gesubsidieerd worden, direct of indirect door de overheid – dat hun achterban, de actieve leden nu net ook profiteren van het verguisde Matthaeuseffect. De marges liggen voor effectieve ondersteuning laag en alleen wie echt in bestaansonzekerheid verkeerd, zal steun, inkomenssteun en andere kunnen genieten. Bovendien, sinds de jaren 1982-1983 en de daadkrachtige ommezwaai van Wilfried Martens en de CVP, nu CD&V ziet men dat ook die (nieuwe) middenklasse zich ergeren aan profitariaat en merkwaardig genoeg, net zoals in het Duitsland van Rathenau aan een starre opvatting over gelijkheid. Ook internationale solidariteit verliest aan wervende kracht, net omdat de globaliserende economie hun situatie in een min of geslaagd middenklassebestaan in gevaar kan brengen, brengt.

 

Karikaturen maken van de situatie helpt niet, al helemaal niet voor links, want veel van hun ideeën worden nog altijd gedragen, maar net omdat men voortdurend strijd tegen een fantoom, tegen een militant fascisme, dat al lang transformeerde tot een even burgerlijke variant als het socialisme zelf, want niet wil zeggen dat er geen gevaren uitgaan van die extreme stromingen, alleen moet men helder maken, wat bedreigd wordt. Dat kan dan pas wanneer men de balans heeft opgemaakt van wat bereikt werd en wat er als mogelijke zwakke punten aan moet geremedieerd worden. Sterke punten opnoemen kan evenwel geen kwaad, moet men zelfs doen, want de kritiek op het bestel blijft vaak gericht op vermeende zwakke punten. Het punt is dat zij die kritiek brengen, gezondheidseconomen, belangengroepen en patiëntenverenigingen vaak bezig zijn met het optimaliseren van een specifieke situatie, maar in hun kritiek niet altijd komen tot een balans van wat er voorhanden is.

 

De betaalbaarheid van het systeem is sinds de jaren 1980 een belangwekkend politiek item, waarbij onder meer de vergrijzing van de bevolking een vaak terugkomend issue naar voor komt omdat de welvaarstaat in gevaar zou zijn, omdat de veroudering meer zorg veronderstelt en ook meer opnamedagen. Het voorstel om de opnames in een ziekenhuis te beperken heeft bepaald zin wanneer er geen tegenindicaties zijn, maar het lukt niet altijd. In de geestelijke gezondheidszorg is het probleem nog prangender, omdat niet altijd te bepalen valt of een herstelperiode van drie maanden afdoende is. Echter, de veranderingen in de geneeskunde over zeventig jaar blijven verbazing wekken, al is het doorgaans zo dat in het maatschappelijke debat nauwelijks aandacht aan die nieuwe mogelijkheden geschonken wordt, omdat men het voor verworven houdt en een recht. Echter, zoals blijkt uit ontwikkelingen zoals immunotherapie kan die de ziektekost zeer beperken en toch ook weer astronomisch doen oplopen. Dat heeft gevolgen voor de keuzes die gemaakt kunnen en moeten worden, terwijl we maatschappelijk vooral blind lijken te varen.

 

Het socialisme heeft zich dus niet voldoende sterk gemaakt voor wat verwezenlijkt is, zoals ook de andere centrumpartijen, die hun bijdrage leverden, de christendemocratie in Vlaanderen en België, ook in Nederland zich te vaak in de race naar vernieuwing hebben gegooid, de ideologische veren hebben afgeworpen. De kwestie is niet of het socialisme en aanverwanten verouderd was, de discussie is sinds de jaren tachtig een kwestie van wedijver om de meest progressieve stem te worden. Intussen bleef de achterban verweesd achter, omdat die de zorgen van de intellectuelen aan de top niet kon vatten. In de wilde jaren, toen hippies en langharig werkschuw tuig de steden en soms ook dorpen onveilig maakten, vonden arbeiders dat allemaal maar niets, wat in de volgende periode, toen dat werkschuw tuig de instellingen, scholen, universiteiten, media gingen bevolken en vervolgens er gezagsposities gingen verwerven, ertoe aanleiding gaf dat de kloof tussen de minder geschoolde milieus en het partijkader groter werd, onoverbrugbaar, ondanks alle mogelijke marketingstrategische oefeningen die men zich getroost had. Alleen de plotse opstoot in 2003 met de grote inzet van Steve Stevaert kon nog even de illusie wekken dat men er als partij stond en de achterban de beweging steunde. Maar schafte men het Kijk- en Luistergeld af, dan bleken er andere kapers op de kust en televisiekijken werd niet echt goedkoper. Ook andere mooie politieke dromen bleken tegen 2007 al aardig verdampt. Nadien volgde een reeks voorzitters en witte konijnen maar die konden het tij niet keren. De inhoudelijke boodschap, zoals rond onderwijs, werd door de kiezer niet meer gevolgd. Gelijke onderwijskansen? Zeer zeker, maar als de kinderen met hun goede diploma’s toch geen toegang vonden… terwijl in Vlaanderen de werkgelegenheid toenam en de werkloosheidscijfers tussen 2000 en 2019 voortdurend op een laag niveau bleven stagneren, wat tot het onderkennen van knelpuntberoepen leidde, jobs waarvoor men geen voldoende personeel kon rekruteren, lieten zien dat de werkelijkheid die men de kiezer voorspiegelde niet spoorde met wat mensen konden ervaren. Werknemers stelden vast dat een deel van de winsten van bedrijven niet meer in loonstijgingen te vinden waren en toch, mensen hadden op een of andere manier deel aan de inkomstenstroom uit aandelen en obligaties, ondanks de financiële crisis van 2008. Zag men van Wallstreet tot Amsterdam mensen opkomen tegen het financieel kapitalisme, het waren welgestelde jongeren die aan occupy-acties deden maar de achterban was alweer niet present. En de partij, de SP-a noch de PVDA in Nederland wisten het ongenoegen te kapteren, dat er wel was. Ook de Gele Hesjes in Frankrijk bleken voor de sociaaldemocraten geen aanzet om hun achterban te verruimen, ook daar wist niemand zich raad mee, omdat de partijen mee de malaise op het platteland hadden aangepookt. In Frankrijk zijn afstanden iets anders dan in de dicht bevolkte Nederlanden, maar ook hier ontvolken regio’s, zoals Zeeland en in de Westhoek verdwijnen cafés evengoed als er bankautomaten ontmanteld worden. Overal ook doet de politiek aan rationalisering, wat niet enkel jobs kost, maar voor de burgers stilaan een ramp lijkt te worden. De vredegerechten werd samengevoegd, maar het beperkte de toegang tot de rechtsgang, bijvoorbeeld in conflicten tussen huurders en verhuurders, burentwisten… dan maar naar de Rijdende Rechter, natuurlijk.

 

De verdiensten van de arbeidersbewegingen, het streven naar een beter lot werd in hoge mate gerealiseerd, maar academici, sociologen en politologen hebben de afgelopen jaren het probleem van de armoede niet gezien als een mogelijkheid de emancipatie van individuen en groepen opnieuw aan te vatten. Een vals discours over de verderfelijke elite maakte het niet mogelijk in te zien dat macro-economische maatregelen aan de armoede van gezinnen en individuen niet veel zal veranderen. Jaar na jaar zegt men met spijt in de stem dat de kinderarmoede toeneemt, dat de onderwijskansen voor sommige groepen verminderen, terwijl dat bij nader onderzoek niet zomaar uit beschikbare data kan afgeleid worden. De partij verloor – zoals in het UK dramatisch duidelijk werd – de aansluiting bij de kiezer omdat die kiezers zich vaak niet meer herkennen in de boodschappen van progressieve stemmen.

 

Men kan natuurlijk aandacht opbrengen voor het werk van John Rawls, wiens Theory of Justice in 1971 een grondige reflectie bood op een kwestie die in de liberale samenleving met een vrijemarkteconomie aan de orde is en blijft, namelijk de rechtvaardige verdeling van middelen. Opvallend is dat Rawls dit schreef op een ogenblik dat de New Dealmaatregelen nog geldig waren in de VS en de belastingen voor grote fortuinen en bedrijven hoog lag. De rol van de overheden in de VSA was ook nog behoorlijk indrukwekkend, maar zou na de economische crisis ernstig onder druk komen te staan. Het antwoord van Reagan en Tatcher in het UK was glashelder gericht tegen respectievelijk de New Deal en het sociale beleid van Labour, met onder meer de NHS, de National Health Service, naast andere maatregelen. Zij, Reagan, Tatcher en hun administratie/medestanders hebben vrij snel de aanval ingezet en ook in landen waar het Rijnlandmodel ondersteund werd, Duitsland, Nederland en België was er wel veel (giftige) kritiek, een fundamenteel antwoord op de neoconservatieve club en de neoliberale marktbenadering werd niet gezocht.

 

Men kan met bewondering kijken naar de werking van de SPD kijken, althans zoals die functioneerde rond 1990, Schröder heeft in zijn nachleben, na zijn mandaat bewezen dat socialistische politici niet ongevoelig zijn voor het grote geld en ook Tony Blair gaf er geen blijk van vies te zijn van mandaten en inkomsten uit lobbywerk. Op zich kan men het hen niet verwijten dat ze na hun politieke loopbaan die eindigde aan de top, zich schaarden bij de rijen duurbetaalde key note speakers, al is het niet altijd duidelijk of die bijdragen zo nuttig en onmisbaar zijn. Het heeft vooral weinig bijgedragen aan grondige reflectie op de betekenis van hun ideologie, waarbij men kan nadenken over de terminologie van het klassieke marxisme, maar ook over de betekenis van het Gentse model van de arbeidersbeweging. Uitbuiting? De arbeidsregelingen in het westen zijn goed uitgebouwd, maar voor bedrijven kunnen die het rekruteren van bijkomend personeel problematisch maken. Aan de andere kant ziet men een aantal jobs uit het geregelde systeem vallen, omdat via de digitale communicatiemiddelen de werknemers vlot kunnen opgeroepen worden of thuisgelaten en werkt men niet langer aan een gegarandeerd uurloon of een vast salaris met legale en extralegale voordelen. Hoe moet men daarmee omgaan, beseffende dat de juridische aanpak niet altijd tot een aanvaardbare verbetering leiden zal. Flexibelere arbeidsomstandigheden is al veertig jaar een zorg voor ondernemers, vooral waar de marges klein zijn, zoals in warenhuizen, waar een aantal jobs nodig zijn maar slechts een beperkte meerwaarde creëren. Ik heb de laatste veertig jaar veel gezeur over flexibjobs gehoord net als over ZZP’ers ofte valse zelfstandigheden en nog wel enkele bedreigingen meer van de werknemer, het probleem van de precaire werknemersstatuten werd er niet mee opgelost. Bovendien kan men zich blijkbaar geen idee vormen van de inkomenskloof tussen sectoren – wat ons weer naar het novecento in Gent brengt.

 

Opvallend is dat de afgelopen dertig jaar het bewijzen van lippendienst aan een progressief en min of meer links discours bestaansvoorwaarde was om gehoord te worden in de publieke opinie. Wie het onderwijs wilde beschermen tegen ondoordachte hervormingen op grond van niet bewezen maar heftig uitgevente aannames werd als conservatief weggezet, ook al toen men per se het VSO ingang wilde doen vinden. Zou het kunnen dat een democratische paradox hier tot uiting kwam: als te veel mensen een als elitair ervaren opleiding volgen, dan kan men meteen beter iedereen toegang geven, terwijl men de elite een nieuw parcours aanbiedt, zoals een tweede diploma aan de universiteit. In het Vlaams Parlement heeft de SPA net als Groen bij voortduring een onderwijshervorming bepleit die op het oog de minder gedreven en minder toegeruste leerlingen kansen zou bieden, maar in de periode van grote democratisering is gebleken dat op colleges en athenea jongeren het beste presteerden die het meest baat hadden bij het toegangsticket tot het hoger onderwijs en faalden al eens leerlingen/studenten die van thuis uit alles hadden om zich in weelde te nestelen. Al tijdens het interbellum was het duidelijk dat hogescholen en universiteiten niet enkel leden van de elite toegang gaven, maar dat het ook kinderen van zelfstandigen, boeren en andere leden van de middenklasse maar dat die het ook goed deden. Vrouwen aan de universiteit? Dat proces kreeg pas echt vleugels na WO II, maar toen ging het ook relatief snel.

 

Nog eens en tot slot, de sociaaldemocratie heeft maatschappelijk veel bereikt, waarvan men zich nu nog nauwelijks bewust lijkt. Maar de tijden veranderen, de verdiensten van gisteren kunnen vandaag vanwege de evidentie van de huidige toestanden nog nauwelijks mensen mobiliseren. De volkshuizen verdwenen, net zoals parochiale kringen en gildehuizen. De uitbouw van de verzorgingsstaat botste in de loop van de jaren na 1980 op grenzen van betaalbaarheid, maar had kunnen heruitgevonden worden. Men heeft zich vanwege links te vaak beroepen op de strijd die nog gevoerd moest worden, heeft de multiculturele samenleving als een lovenswaardig doel voorgesteld en genegeerd dat de achterban niet kon volgen, zich verzette tegen die instroom van “metoiken”. Of dat nu laakbaar is of niet, het heeft de slagvaardigheid ondergraven en er is geen nieuw model gekomen. De machtige arm van den arbeider? We zien die niet meer zo vaak, treinen rijden doorgaans elektrisch, de seingevers doen het meeste vanop afstand en het treinonderhoud in de aloude ateliers is ook niet meer zo arbeidsintensief. Toch blijft de NMBS een probleembedrijf voor de overheid, terwijl men er intussen niet in slaagt   de trein anders in te zetten, ook omwille van de kostenstructuur en de syndicale conservatieve reactie.

 

Het sociaaldemocratische bestel van vakbonden, mutualiteiten en sociaal-culturele organisaties werken volgens dezelfde bureaucratische methodes als verzekeraars en andere (commerciële) bedrijven, het humanisme, de levensbeschouwelijke basis en pijler van socialisme en liberalisme heeft zichzelf ook monddood gemaakt, dat wil zeggen, men hoort niet zo vaak meer wat humanistisch-vrijzinnige organisaties te zeggen hebben, omdat men de katholieke programma’s door derden van de openbare omroep wilde. Het ware nochtans nuttig dat geïnspireerde mensen hun verhaal in het kader van een levensbeschouwelijk programma konden brengen, zonder op onmiddellijke tegenspraak te botsen, want niet altijd zijn debatten het beste format om een doordachte idee uit te dragen.

 

Zelf ben ik nooit echt aangetrokken geworden door de sociaaldemocratie en de ideologische beweging, voor het Gentse socialisme kan men evenwel best waardering opbrengen, maar dan moet men weten wat het voorstelt. Men kan ook niet stellen dat men enkel via het Marxisme en Marxisme-Leninisme het socialisme kan omhelzen en er handen en voeten aan geven. Er zijn ook figuren als Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die hoewel zelf behorende tot de maatschappelijke elite en tot de elite van het socialisme, want bekend met de grote leiders als Karl Kautsky, Wilhelm Liebknecht en anderen. Nieuwenhuis wilde dat de arbeiders zichzelf zouden ontwikkelen en middelen ontwikkelen om de macht in de samenleving naar hun hand te zetten. Zoals dat in Gent werd beleden tot de Werknemerspartij het Charter van Quaregnon onderschreef. Voor Nieuwenhuis had ook al Ferdinand Lasalle, geboren in Breslau in 1825 een alternatief voor het socialisme zoals Marx en Engels dat vanaf 1848 zouden uitdragen gepresenteerd. Zelf zoon van een welgestelde zakenman, kwam Lasalle in contact met de arbeidersbeweging. Via corporaties, gesteund door staatssubsidies moesten de bestaande particuliere bedrijven ondersteunen. Marx vond ook de IJzeren Loonwet die Lassalle als oorzaak van de ellende der arbeiders zag, waarbij het loon altijd hoogstens op het niveau van een leefloon zou liggen, maar niets. Beide hadden ongelijk, omdat zij niet inzagen dat de industriële productiewijze voor een ongeziene meerwaardecreatie zorgde en dat ondernemers, onder meer Henri Ford II begrepen dat arbeiders voldoende dienden te verdienen om de vraagzijde op te krikken, zelf de auto’s te kopen die ze produceerden of huizen en alles wat er zoal in een huis terecht kan komen. De prosumment, zoals Peter Sloterdijk dat voorstelde.

 

Ergo, het socialisme heeft kansen laten liggen om zich te herdenken, heeft de ideologische veren laten vallen en niet begrepen dat een economie meer is dan een strijd tussen werknemers en werkgevers. De herverdeling van de middelen en loon naar behoefte had Joseph Fouché al gepropageerd, maar ook Marx was de idee genegen dat in de ideale arbeidersstaat iedereen gelijk zou krijgen, alleen sprak hij niet over de productie, over demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en kon niemand voorzien dat de aard van de arbeid doorheen de negentiende en twintigste eeuw danig van aard zou veranderen. De zware industrie bleef bestaan, maar er waren steeds minder handen nodig om meer te produceren en met dank aan de sociale strijd werd die arbeid ook beter betaald. Tegelijk ontstond- opnieuw – een arbeiderselite die goed geld verdient en anderen die nauwelijks het minimumloon krijgen. Tal van maatschappelijke evoluties deden zich voor en de eenvoudige antwoorden van de socialistische catechismus voldeden voor de achterban niet meer, ook mensen mobiliseren via toneel, koren, boekenclubs viel alsmaar moeilijker. Dat men vandaag tal van kwesties zou kunnen behandelen, ligt voor de hand, maar vooralsnog ontbeert men, zoals ook bij de andere klassieke ideologische stromingen mensen en inzichten. Dan wordt het heikel, ook voor wie ideologische stromingen vanop afstand volgt, want de democratie, de rechtsstaat en het parlementaire regime verliezen aan steun en dat valt te betreuren. Maar we zullen ervoor moeten opkomen, als men wil vermijden dat de neiging naar de extremen nog sterker wordt omdat mensen zich ontevreden achten, ook als ze het beter stellen dan ooit.

 

Het zou passend zijn na te gaan of François Hollande, Lodewijk Ascher dan wel John Crombez – en waarom niet Jeremy Corbyn? -  de verantwoordelijken bij uitstek zijn van de teloorgang van partijen die meer dan een eeuw lang in het politieke bedrijf belangen van arbeiders en werknemers hebben gediend en grote invloed hadden op de ontwikkelingen inzake gezondheidszorg, onderwijs, ontspanningscultuur ook. Pieter Jelles Troelstra zou wellicht verbaasd toegekeken hebben op wat gerealiseerd werd, maar evengoed onthutst dat het bestel van socialistische organisaties geen weerstand kon bieden tegen bureaucratisch-technologische opvattingen over goed beheer. Ook lijkt het de sociaaldemocratie aan veerkracht te ontbreken

 

Bart Haers

20-04-2021

 

 

Reacties

Populaire posts