Het falen van de Sociaaldemocratie
Reflectie
Wat
denkt Pieter Jelle Troelstra?
Met de
arbeider verdwijnt het socialisme
![]() |
Standbeeld Edward Anseele, opgericht in 1948 en gemaakt door Joseph Cantré. De vader van het Gentse socialisme |
De arbeider heeft veel bereikt, sinds de dagen van Pieter Jelles Troelstra, sinds de dagen ook van Vader Anseele. Wat is het probleem, vraagt men zich af, dat de partijen die hun erfenis uitdragen geen kiezers meer vinden? Wellicht het onverhoopt grote succes van de arbeidersbewegingen in Europa, maar ook het geleidelijk wegdeemsteren van de productie-industrie, de maakindustrie, die een nieuw soort arbeidsverhoudingen heeft doen ontstaan. Ook het financieel kapitalisme heeft een grote weerslag gehad en de inzichten gestuurd, weg van de oude instituties van de arbeidersbewegingen.
Arbeiders van vroeger, men
herkende ze aan de pet, aan de branie van jonge arbeiders en de uitgeleefdheid
als ze voorbij de zestig waren. Hun werk was hard, zwaar en gaf hun ook wel
trots, of ze nu in de haven werkten, het staal, de spoorwegen en wat dies meer
zij. Zij bouwden mee aan de wereld die we nu kennen en leefden ook wel
geleidelijk meer in welstand, wat men wel eens lijkt te vergeten, zeker in de
socialistische of sociaaldemocratische partijen. Opgemerkt moet worden dat Wim
Kok, toen hij vaststelde dat de ideologische veren waren afgevallen, geen nieuw
verhaal meer had, want de Derde Weg, die ook Tony Blair dacht gezien te hebben,
borduurde voort op de vaststelling van Tatcher: there is no such thing as
society”. Helemaal onverwacht is die zoektocht uiteraard niet, want toen al
moest men onder ogen zien dat de oude Volkshuiscultuur en het arbeiderisme niet
meer levensvatbaar was. Het voorstellen alsof men vervolgens een via aurea had
gevonden, valt historisch te betwijfelen, maar de pogingen van Blair, Kok en
bij ons Patrick Janssens boden geen antwoord op de vragen die de
levenservaringen van de vermoede achterban maar hadden wel een goed verhaal dat
vooral jonge intellectuelen en “high potentials” leek te inspireren. Men hoorde
immers links te zijn, progressief, maar waarheen men dan wel streefde, was
absoluut niet helder, nog steeds niet.
Sinds 1983, toen ik rondliep op
de Blandijn en belendende percelen, de faculteit Letteren & Wijsbegeerte
van de Universiteit Gent, heb ik mensen ernstig en zelfverzekerd horen
verklaren dat ze links zijn en progressief en ook wel de SP, Vooruit genegen.
Dat laatste zal wel geen verrassing vormen in Gent, maar toch, er was iets hols
in het verhaal, want als men dan doorvroeg, wat wil je dan bereiken, dan ging
het om gelijkheid én om persoonlijke vrijheid, vrijheid zelf was een vaag
begrip, maar toch, later zou men vergeten, zoals Alicja Gescinska schrijft dat
men vrijheid verovert door kennis te verwerven, zich te ontplooien. Men sprak
wel over positieve rechten, maar het ging er minder om dat men goed wiskunde
onder de knie wilde krijgen, dat men vlot Frans of Engels zou spreken. Positieve
rechten realiseren ging over heel wat, progressieven wilden ze allemaal
inschrijven in de Grondwet, maar zoals Isaiah Berlin overwoog, kan dat leiden
tot paternalisme en het aanbod zo uitspreiden, dat er niets meer echt verworven
wordt. Men kan piano willen leren, als er geen behoorlijk aanbod is, want de
plaatsen zijn beperkt, dan klinkt het mooi op te geven met het deeltijds
Kunstonderwijs, in feite bereikt men niemand en niets meer, zoals rond 1975 wel
het geval was, kinderen (en volwassenen) uit allerlei milieus, die niet per se
klaar zijn om met muziek of woordkunst vertrouwd zijn, maar er wel hun gading
in gaan vinden, naarmate hun kunst en kunde toeneemt. Het ging om een gelukkige
periode, toen de staat wel degelijk de emancipatie van eenieder voor mogelijk
hield en er het nodige voor deed. Wat is er dan misgegaan?
Heb ik Tony Judt goed begrepen,
dan ging en gaat het erom dat links de veranderingen die het zelf had
bewerkstelligd en waar het met recht en rede trots op mag zijn niet tijdig heeft
weten te valoriseren en bovendien mee de hefbomen ging wegnemen, die het alles
mogelijk gemaakt hadden. Links kreeg te maken met complexe problemen, waar we
nog steeds niet mee uit de voeten kunnen, dat is de technische revolutie sinds
goed 50 jaar, waarbij automatisering van productieprocessen de arbeider opnieuw
tot een vakman maakte en maakt, niet langer de Fordiaanse schroevendraaier die één
steeds herhaalde handeling eindeloos moet herhalen zonder te weten hoe het
eindproduct eruit komt te zien. Het tweede probleem blijkt net zo prangend: de
internationale gedachte van het socialisme botste op de onwil van de achterban
de nieuwe medeburgers en kameraden op te vangen.
Was het niet Luc Vandenbossche
die om budgettaire redenen het DKO op droger zaad zette en vond dat er al
genoeg amateurviolisten waren? Maar als iemand het wil leren, dan heeft het
geen zin te sussen en te zeggen dat er al genoeg zijn. In een volgende fase zou
het socialisme het anti-elitaire standpunt gaan huldigen, terwijl net de
arbeidersbeweging zelf een elitarisme van culturele aard niet schuwde. De
arbeider, die zich de knepen en vaardigheden had eigen gemaakt, in de staalindustrie
net zo goed als in de drukkerij of de diamant – de eerste bedrijfstakken waar
vormen van arbeidersorganisatie spontaan tot stand kwam – was fier op zijn
kunnen en beducht voor erosie van dat statuut. Nieuwe technologieën die zijn
kunnen bij het oud vuil zetten, konden hem gestolen worden. Het zou dan ook
nuttig zijn nog eens het Fordisme of Taylorisme te bekijken en hoe arbeiders
daartegen aankeken.
De wens tot emancipatie van de
arbeider was iets anders dan het lot van zij die niet tot geregelde en regelmatige
arbeid kwamen. De laagste lonen, betaald voor gelegenheidswerk waren iets
anders dan het loon van een geschoolde werkman. In de sociale strijd, voor
algemeen stemrecht, voor pensioenen en geregelde arbeidstijd – de achturendag -,
ziekteverzekering en kinderzorg was het niet wenselijk de situatie van de best
betaalde arbeiders als norm te nemen, dat begrijpt eenieder, maar het valt wel
op dat in de mythologie, de verhalen van de stichters en de voorvechters, zoals
Guy Vanschoenbeek ons die uitgebreid bracht over hoe rond 1900 in de eerste
egodocumenten de afgelegde weg wordt overzien en men met enige, zelfs met
uitgesproken tevredenheid mag vertellen dat het goed is wat men bereikt heeft.
Niet voldoende, weliswaar, maar toch indrukwekkend. Houden we er rekening mee
dat Gent een bijzonder model van zelforganisatie te zien geeft, dat in
Duitsland en andere landen wel gekopieerd is geworden, dan zijn de geschriften
uit die tijd wellicht voor een partij als de POB-BWP niet echt geschikt, want
het lijkt erop dat men zonder socialisme verder kon. Gent, Vooruit – de bakkerij
– leverde bij de stakingen in Charleroi en omgeving in 1885-1886 broden om de
arbeiders te steunen. Het Gentse model waarbij de arbeider en diens gezin centraal
stonden – er waren ook beginnende spaarkassen voor jonge vrouwen om de kosten
van zwangerschap en geboorte de verslaan – werd in die stakingen en de betogingen
om algemeen stemrecht te verkrijgen, stilletjes ontmanteld om de arbeiders in
het denken van Marx te krijgen. Het charter van Quaregnon dat geldt als de
geboorteakte van het Belgische socialisme, was tegelijk een machtsovername van
progressieve liberalen en universitair geschoolde socialisten. Anseele was erin
geslaagd de partij het parlement binnen te loodsen, het Gentse model was voor
hem slechts een opstap en lang heeft men hiervan weinig gemerkt, tot in de
jaren dertig de partij van haar voetstuk viel, met het faillissement van de Bank
van de Arbeid. Dat Rex en VNV in 1936 goed scoorden, behoeft verklaringen en
die liggen ook in de verliesrekeningen van de andere partijen en bij wat onder
de arbeiders leefde.
Ook Jacques A.A. van Doorn heeft
– als een zwanenzang in 2010 – over de teloorgang van de Sociaaldemocratie in
Duitsland geschreven, waarbij aan de ene kant de grote vreemdheid tussen de
arbeiders en een intellectuele avant-garde die de partij rond 1900 hadden
overgenomen, net als in België, want elders was de partij er vaak al voor de arbeiderswereld
zich in de versnelde industrialisatie had gevormd. De theoretische
bespiegelingen die de voormannen van de SPD brachten, deden het goed, behalve
in de arbeiderswereld. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, toch zelf ook
intellectueel goed toegerust vond Kautski, Wilhelm Liebknect en co te veel
bezig met het theoretische raamwerk, zonder zich om het leven en de
verwachtingen van de kleine luyden voldoende te bekommeren. De keuze voor een
vaderlandslievende steun aan de oorlogskredieten in juli en augustus 1914, het
falen van de Internationale onder leiding van Jean Jaurès in dezelfde dagen, de
moord op die man die zelf ook niet wist wat armoede zou betekenen voor zijn
gewoonten, hebben in Duitsland voor even de arbeiders en de partij opnieuw
verzoend, maar de aanloop van 9 november 1918 en wat er daarna gevolgd is, met
name dat Ebert en co de volksopstand tegen het leger en de zich vormende “Vrijkorpsen”
niet hebben gesteund en meer nog, de vrijkorpsen ingezet hebben tegen die
demonstranten, heeft volgens Jacques Van Doorn geen enkel alarm doen klinken.
Het was dan ook een vergiftigd
geschenk, waarmee Ludendorff en de latere Reichspresident Hindenburg hen in de korf
gezet hadden. De pogingen van Max van Baden om een burgerregering te vormen,
waren niet kansloos, maar het straatgeweld en de openlijke afkeer vanwege het
leger, zeker vanaf 28 juni 1919 droeg er niet toe bij dat het volk vertrouwen
kreeg in de nieuwe republiek. Toch kan men niet beweren dat Weimar van begin af
aan een falend verhaal was, wel dat de analyses van de SPD, zo meen ik J.A.A. Van
Doorn te mogen begrijpen, te veel op het ideologische optimum en niet altijd op
wat er leefde bij de bevolking gebaseerd was. Het internationalisme om maar
iets te zeggen, dat sprak de arbeiders niet meer aan; ik durf te vermoeden dat
na de moord op Walter Rathenau, die het ideologische raamwerk van de SPD afwees
en al helemaal het communisme, de instabiliteit nog moeilijk miskend kon
worden, laat staan dat men die kon beheersen. De Franco-Belgische bezetting van
de Ruhr zorgde voor een verdere afkeer voor internationalisme, want het Verdrag
van Versailles zelf was uiteraard het bewijs dat internationale arbeiderssolidariteit
weinig voorstelde.
Het andere cruciale probleem
waar de SPD tijdens het interbellum mee worstelde, dat was de dwingende eis van
gelijkheid, waar de goed geschoolde, ervaren arbeiders geen begrip voor konden
opbrengen. Ook de arbeiders wilden dat verdienste beloond zou worden, precies
een begrijpelijk pleidooi voor een meritocratische samenleving en daar kon de
theorie van de SPD zich niet mee verzoenen. Natuurlijk behoort gelijkheid voor
het socialisme tot de kernwaarden, maar J.A.A. Van Doorn maakt in zijn laatste
onderzoek uit 2010 de lezer goed diets dat die gelijkheid tegelijk als tegenwicht
waardering en respect voor kennis en vaardigheid heeft staan en dat gelijkheid die
waardering niet in de weg kan staan. Het nazisme, dat wortels heeft in een
linkse bedding, heeft nu net die waardering voor het krachtige, kundige
individu wel weten te valoriseren en de ideologische verwarring, onder meer de
blinde gesel van de werkeloosheid en de gevolgen van de grote Depressie voor
Duitsland – waar Amerikaanse ondernemingen grote belangen hadden opgebouwd – goed
en wel uitgebuit. Lidmaatschap van organisaties als de S.A. waren eerst een
zaak van marginale figuren, maar tegen 1930 kon men de rekruten zien toestromen,
ook middelbare mannen met een buikje traden toe. De straten werden schoongeveegd
en de communisten, maar ook SPD zagen hun straatvechters van straat geveegd.
Men kent het vervolg, maar de Nederlandse
sociaaldemocraat en socioloog Jacques A.A. Van Doorn laat zien dat de
ideologische starheid de SPD verhinderd heeft om zonder in een populistisch
opbod te vervallen de strijd tegen de NSDAP en voor de democratie succesvol aan
te gaan. Het zal u net zomin als mij onbekend zijn dat na WO II in een eerste
periode de SPD, net zoals de POB-BWP ten onzent en in Nederland de PVDA wel
degelijk mee konden timmeren aan een welvaartstaat zonder weerga. Wat tijdens
de “Trente Glorieuses” – de periode van voorspoed na WO II in Frankrijk, die
nochtans aarzelend begon, om het eufemistisch te stellen - de jaren vijftig en
zestig Frankrijk ingrijpend veranderde, onder meer door de aanleg van steeds
meer autowegen en later de TVG of SST of Thalys… het werd me wat, op nauwelijks
2 uur van Gard Part Dieu in Lyon naar Parijs, Gare de Lyon, terwijl Napoleon of
Fouché er meer dan een paar dagen over hadden te doen. Snelheid was plots een
verdienste van de sociale welvaartstaat.
Men moet het goed onder ogen
zien, in Europa werd algauw duidelijk na de eindzege tegen het nazisme dat men
mensen zou overtuigen van de weldaden van de sociale welvaartstaat, die
verzorging van de wieg tot het graf beloofde. Tot de economische crisis van de
jaren zeventig, met de breuk in de bevoorrading van petroleum als katalysator,
waardoor andere fenomenen uit het oog verdwenen, die de vraag doen reizen wat
er fout is gegaan. Of beter, de gevolgen van een toenemende globalisering, die
we niet zagen, omdat we dachten dat het Westen welvaart kon creëren, omdat het een
open economisch systeem was, maar, ad primum, de dekolonisatie die tot de
onafhankelijkheid van het voormalige India, dat ook het huidige Pakistan en Bangladesh
omvatte, de onafhankelijkheid van vele Afrikaanse landen zorgde voor verlies
van controle over een groot aantal goederenstromen, vooral grondstoffen; ad secundum
begon de industrie de mogelijkheden te onderzoeken van computers en robots, wat
op de werkgelegenheid druk zou zetten en ad tertium was er door de
democratisering van het onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs
waardoor de beschikbare “brains” plots in overvloed aanwezig én getraind waren.
Er werd, moet ook vastgesteld, een nieuwe gelijkheid gerealiseerd op een ander
niveau dan dat van de eenvoudige arbeider. De gelijkheid die ontstond was er
een van vele ongeschoolden die dus plots wel degelijk ook cultureel kapitaal
gingen beschikken. Onder meer het organiseren van kooklessen voor de
arbeidersvrouwen, maar ook de nieuwe media, televisie hebben nieuwe horizonten
geopend en dat heeft het socialisme, hebben ideologen noch politici goed onder
ogen gezien.
Wie tijdens die jaren ’70 en ’80
opgroeide, schoolliep, kreeg voortdurend lessen in sociale gevoeligheid,
rechtvaardigheidsgevoel – wie kan nog, naar eigen zeggen, onrecht aanvaarden? –
en solidariteit, maar kreeg ook mee dat men niet te zeer moet rekenen op al die
voorzieningen, want dat is voor de verliezers van de strijd om succes. Tot ongeveer
1983 duurde het voor de economie zichtbaar aan de beterhand was, maar dan
verkijkt men zich op het feit dat ondanks de crisis de armoede niet
noemenswaardig toegenomen was. Het succes van de welvaartstaat stond – achteraf
bekeken – als een paal boven water, maar er waren uiteraard discussies over hoe
die welvaartstaat gered of beter nog versterkt kon worden en anderen die vonden
dat het bestel onhoudbaar was. Socialistische ministers vonden ook dat de staat
boven haar stand leefde en ging in de jaren ’90 de ambtenaren met de minste
vaardigheden, zoals bodes en klasseerders uitrangeren. Inderdaad, het opkomende
digitale mailverkeer maakte snelle overdracht van data mogelijk. Typistes die
de memo’s van de afdelingschef uit moesten tikken en missives aan
ondergeschikte besturen, aan burgers ook, die werden geleidelijk overbodig,
omdat belastingbrieven, die toch in grote aantallen verstuurd werden, werden volledig
automatisch gedrukt, net zoals de aanslagbiljetten na het indienen. Ook
verzekeringsmaatschappijen stuurden vaak brieven, zelfs aanmaningen in groten
getale, maar ook dat werk werd algauw geïnformatiseerd. De dossierbeheerders
konden hun data invullen op een scherm en aan het eind met een enter werd de
brief voor druk, vouwen en in een enveloppe stoppen klaargemaakt. Idem voor de
banken natuurlijk. Men kan zich achteraf niet genoeg verbazen over het feit dat
wat een eeuw vroeger het summum van vooruitgang leek, de grote zalen vol
typistes die voortdurend missives aangevoerd kregen die zij dienden uit te tikken
en vervolgens door bodes naar de postkamer werden gebracht, was plots hopeloos
verouderd.
In die zin heeft men zeer
onbegrijpelijk een kans gemist om begrippen als solidariteit en emancipatie te
herijken. Werden de geschoolden vanzelf meegenomen in een proces van levenslang
leren, uit interesse, omdat het ook wel eens extra inkomsten en vooral
toenemende vreugde in de arbeid kon brengen, dan was wie die scholing ontbeerde
algauw op achterstand geplaatst en daar gaf de verzorgingsstaat verstek, al
kwam er zoiets als Tweedekansonderwijs. Wat men niet begrepen had en ook de
ideologen van de SP(a) niet, was dat een nieuwe samenleving ontstaan was, niet
enkel door toedoen van overheden, maar vooral door de eigen dynamiek van de
samenleving, van personen met ambities. Tegelijk ziet men dat vanaf de jaren
zestig, zeventig het onderzoek naar de uitwerking van sociaal beleid op
academisch niveau tot stand kwam. Herman Deleeck zette dat onderzoek op aan de
Universiteit Antwerpen, waar hij onder meer regelmatig aan de hand van
uitgebreide bevragingen een sociale kaart van Vlaanderen maakte. Zo kwam hij
erachter dat niet alle mechanismen van herverdeling het verwachte, laat staan
gewenste resultaat afwierp.
Het Matthaeuseffect, waar sociale
organisaties, zoals de vakbonden en mutualiteiten bij gelegenheid van 1 mei,
respectievelijk Rerum Novarum storm tegen lopen, heeft een pervers gevolg dat
mensen die bepaalde sociale voorzieningen niet nodig hebben toch erop beroep
kunnen doen, maar tegelijk weet men bij diezelfde organisaties in de bestuurskamers
en onder de vrijgestelden – mensen die vanuit een andere beroepssituatie
vrijgesteld worden om voor de vakbond of mutualiteit te werken, of in het sociaal-cultureel
werk en dus gesubsidieerd worden, direct of indirect door de overheid – dat hun
achterban, de actieve leden nu net ook profiteren van het verguisde
Matthaeuseffect. De marges liggen voor effectieve ondersteuning laag en alleen
wie echt in bestaansonzekerheid verkeerd, zal steun, inkomenssteun en andere
kunnen genieten. Bovendien, sinds de jaren 1982-1983 en de daadkrachtige ommezwaai
van Wilfried Martens en de CVP, nu CD&V ziet men dat ook die (nieuwe)
middenklasse zich ergeren aan profitariaat en merkwaardig genoeg, net zoals in
het Duitsland van Rathenau aan een starre opvatting over gelijkheid. Ook
internationale solidariteit verliest aan wervende kracht, net omdat de globaliserende
economie hun situatie in een min of geslaagd middenklassebestaan in gevaar kan
brengen, brengt.
Karikaturen maken van de
situatie helpt niet, al helemaal niet voor links, want veel van hun ideeën
worden nog altijd gedragen, maar net omdat men voortdurend strijd tegen een
fantoom, tegen een militant fascisme, dat al lang transformeerde tot een even
burgerlijke variant als het socialisme zelf, want niet wil zeggen dat er geen
gevaren uitgaan van die extreme stromingen, alleen moet men helder maken, wat
bedreigd wordt. Dat kan dan pas wanneer men de balans heeft opgemaakt van wat
bereikt werd en wat er als mogelijke zwakke punten aan moet geremedieerd
worden. Sterke punten opnoemen kan evenwel geen kwaad, moet men zelfs doen,
want de kritiek op het bestel blijft vaak gericht op vermeende zwakke punten.
Het punt is dat zij die kritiek brengen, gezondheidseconomen, belangengroepen
en patiëntenverenigingen vaak bezig zijn met het optimaliseren van een
specifieke situatie, maar in hun kritiek niet altijd komen tot een balans van
wat er voorhanden is.
De betaalbaarheid van het
systeem is sinds de jaren 1980 een belangwekkend politiek item, waarbij onder
meer de vergrijzing van de bevolking een vaak terugkomend issue naar voor komt
omdat de welvaarstaat in gevaar zou zijn, omdat de veroudering meer zorg
veronderstelt en ook meer opnamedagen. Het voorstel om de opnames in een
ziekenhuis te beperken heeft bepaald zin wanneer er geen tegenindicaties zijn,
maar het lukt niet altijd. In de geestelijke gezondheidszorg is het probleem
nog prangender, omdat niet altijd te bepalen valt of een herstelperiode van drie
maanden afdoende is. Echter, de veranderingen in de geneeskunde over zeventig
jaar blijven verbazing wekken, al is het doorgaans zo dat in het
maatschappelijke debat nauwelijks aandacht aan die nieuwe mogelijkheden geschonken
wordt, omdat men het voor verworven houdt en een recht. Echter, zoals blijkt
uit ontwikkelingen zoals immunotherapie kan die de ziektekost zeer beperken en
toch ook weer astronomisch doen oplopen. Dat heeft gevolgen voor de keuzes die
gemaakt kunnen en moeten worden, terwijl we maatschappelijk vooral blind lijken
te varen.
Het socialisme heeft zich dus
niet voldoende sterk gemaakt voor wat verwezenlijkt is, zoals ook de andere
centrumpartijen, die hun bijdrage leverden, de christendemocratie in Vlaanderen
en België, ook in Nederland zich te vaak in de race naar vernieuwing hebben gegooid,
de ideologische veren hebben afgeworpen. De kwestie is niet of het socialisme en
aanverwanten verouderd was, de discussie is sinds de jaren tachtig een kwestie
van wedijver om de meest progressieve stem te worden. Intussen bleef de
achterban verweesd achter, omdat die de zorgen van de intellectuelen aan de top
niet kon vatten. In de wilde jaren, toen hippies en langharig werkschuw tuig de
steden en soms ook dorpen onveilig maakten, vonden arbeiders dat allemaal maar
niets, wat in de volgende periode, toen dat werkschuw tuig de instellingen,
scholen, universiteiten, media gingen bevolken en vervolgens er gezagsposities
gingen verwerven, ertoe aanleiding gaf dat de kloof tussen de minder geschoolde
milieus en het partijkader groter werd, onoverbrugbaar, ondanks alle mogelijke
marketingstrategische oefeningen die men zich getroost had. Alleen de plotse
opstoot in 2003 met de grote inzet van Steve Stevaert kon nog even de illusie
wekken dat men er als partij stond en de achterban de beweging steunde. Maar
schafte men het Kijk- en Luistergeld af, dan bleken er andere kapers op de kust
en televisiekijken werd niet echt goedkoper. Ook andere mooie politieke dromen
bleken tegen 2007 al aardig verdampt. Nadien volgde een reeks voorzitters en
witte konijnen maar die konden het tij niet keren. De inhoudelijke boodschap,
zoals rond onderwijs, werd door de kiezer niet meer gevolgd. Gelijke onderwijskansen?
Zeer zeker, maar als de kinderen met hun goede diploma’s toch geen toegang
vonden… terwijl in Vlaanderen de werkgelegenheid toenam en de werkloosheidscijfers
tussen 2000 en 2019 voortdurend op een laag niveau bleven stagneren, wat tot het
onderkennen van knelpuntberoepen leidde, jobs waarvoor men geen voldoende
personeel kon rekruteren, lieten zien dat de werkelijkheid die men de kiezer
voorspiegelde niet spoorde met wat mensen konden ervaren. Werknemers stelden
vast dat een deel van de winsten van bedrijven niet meer in loonstijgingen te
vinden waren en toch, mensen hadden op een of andere manier deel aan de inkomstenstroom
uit aandelen en obligaties, ondanks de financiële crisis van 2008. Zag men van
Wallstreet tot Amsterdam mensen opkomen tegen het financieel kapitalisme, het
waren welgestelde jongeren die aan occupy-acties deden maar de achterban was
alweer niet present. En de partij, de SP-a noch de PVDA in Nederland wisten het
ongenoegen te kapteren, dat er wel was. Ook de Gele Hesjes in Frankrijk bleken
voor de sociaaldemocraten geen aanzet om hun achterban te verruimen, ook daar
wist niemand zich raad mee, omdat de partijen mee de malaise op het platteland
hadden aangepookt. In Frankrijk zijn afstanden iets anders dan in de dicht
bevolkte Nederlanden, maar ook hier ontvolken regio’s, zoals Zeeland en in de
Westhoek verdwijnen cafés evengoed als er bankautomaten ontmanteld worden.
Overal ook doet de politiek aan rationalisering, wat niet enkel jobs kost, maar
voor de burgers stilaan een ramp lijkt te worden. De vredegerechten werd
samengevoegd, maar het beperkte de toegang tot de rechtsgang, bijvoorbeeld in
conflicten tussen huurders en verhuurders, burentwisten… dan maar naar de
Rijdende Rechter, natuurlijk.
De verdiensten van de arbeidersbewegingen,
het streven naar een beter lot werd in hoge mate gerealiseerd, maar academici,
sociologen en politologen hebben de afgelopen jaren het probleem van de armoede
niet gezien als een mogelijkheid de emancipatie van individuen en groepen
opnieuw aan te vatten. Een vals discours over de verderfelijke elite maakte het
niet mogelijk in te zien dat macro-economische maatregelen aan de armoede van
gezinnen en individuen niet veel zal veranderen. Jaar na jaar zegt men met
spijt in de stem dat de kinderarmoede toeneemt, dat de onderwijskansen voor
sommige groepen verminderen, terwijl dat bij nader onderzoek niet zomaar uit
beschikbare data kan afgeleid worden. De partij verloor – zoals in het UK dramatisch
duidelijk werd – de aansluiting bij de kiezer omdat die kiezers zich vaak niet
meer herkennen in de boodschappen van progressieve stemmen.
Men kan natuurlijk aandacht opbrengen
voor het werk van John Rawls, wiens Theory of Justice in 1971 een grondige
reflectie bood op een kwestie die in de liberale samenleving met een vrijemarkteconomie
aan de orde is en blijft, namelijk de rechtvaardige verdeling van middelen.
Opvallend is dat Rawls dit schreef op een ogenblik dat de New Dealmaatregelen
nog geldig waren in de VS en de belastingen voor grote fortuinen en bedrijven
hoog lag. De rol van de overheden in de VSA was ook nog behoorlijk
indrukwekkend, maar zou na de economische crisis ernstig onder druk komen te
staan. Het antwoord van Reagan en Tatcher in het UK was glashelder gericht
tegen respectievelijk de New Deal en het sociale beleid van Labour, met onder
meer de NHS, de National Health Service, naast andere maatregelen. Zij, Reagan,
Tatcher en hun administratie/medestanders hebben vrij snel de aanval ingezet en
ook in landen waar het Rijnlandmodel ondersteund werd, Duitsland, Nederland en
België was er wel veel (giftige) kritiek, een fundamenteel antwoord op de neoconservatieve
club en de neoliberale marktbenadering werd niet gezocht.
Men kan met bewondering kijken
naar de werking van de SPD kijken, althans zoals die functioneerde rond 1990,
Schröder heeft in zijn nachleben, na zijn mandaat bewezen dat socialistische
politici niet ongevoelig zijn voor het grote geld en ook Tony Blair gaf er geen
blijk van vies te zijn van mandaten en inkomsten uit lobbywerk. Op zich kan men
het hen niet verwijten dat ze na hun politieke loopbaan die eindigde aan de
top, zich schaarden bij de rijen duurbetaalde key note speakers, al is het niet
altijd duidelijk of die bijdragen zo nuttig en onmisbaar zijn. Het heeft vooral
weinig bijgedragen aan grondige reflectie op de betekenis van hun ideologie,
waarbij men kan nadenken over de terminologie van het klassieke marxisme, maar
ook over de betekenis van het Gentse model van de arbeidersbeweging. Uitbuiting?
De arbeidsregelingen in het westen zijn goed uitgebouwd, maar voor bedrijven
kunnen die het rekruteren van bijkomend personeel problematisch maken. Aan de
andere kant ziet men een aantal jobs uit het geregelde systeem vallen, omdat
via de digitale communicatiemiddelen de werknemers vlot kunnen opgeroepen worden
of thuisgelaten en werkt men niet langer aan een gegarandeerd uurloon of een vast
salaris met legale en extralegale voordelen. Hoe moet men daarmee omgaan,
beseffende dat de juridische aanpak niet altijd tot een aanvaardbare
verbetering leiden zal. Flexibelere arbeidsomstandigheden is al veertig jaar
een zorg voor ondernemers, vooral waar de marges klein zijn, zoals in
warenhuizen, waar een aantal jobs nodig zijn maar slechts een beperkte
meerwaarde creëren. Ik heb de laatste veertig jaar veel gezeur over flexibjobs
gehoord net als over ZZP’ers ofte valse zelfstandigheden en nog wel enkele
bedreigingen meer van de werknemer, het probleem van de precaire
werknemersstatuten werd er niet mee opgelost. Bovendien kan men zich blijkbaar
geen idee vormen van de inkomenskloof tussen sectoren – wat ons weer naar het
novecento in Gent brengt.
Opvallend is dat de afgelopen
dertig jaar het bewijzen van lippendienst aan een progressief en min of meer
links discours bestaansvoorwaarde was om gehoord te worden in de publieke
opinie. Wie het onderwijs wilde beschermen tegen ondoordachte hervormingen op
grond van niet bewezen maar heftig uitgevente aannames werd als conservatief
weggezet, ook al toen men per se het VSO ingang wilde doen vinden. Zou het
kunnen dat een democratische paradox hier tot uiting kwam: als te veel mensen
een als elitair ervaren opleiding volgen, dan kan men meteen beter iedereen
toegang geven, terwijl men de elite een nieuw parcours aanbiedt, zoals een
tweede diploma aan de universiteit. In het Vlaams Parlement heeft de SPA net
als Groen bij voortduring een onderwijshervorming bepleit die op het oog de
minder gedreven en minder toegeruste leerlingen kansen zou bieden, maar in de
periode van grote democratisering is gebleken dat op colleges en athenea
jongeren het beste presteerden die het meest baat hadden bij het toegangsticket
tot het hoger onderwijs en faalden al eens leerlingen/studenten die van thuis
uit alles hadden om zich in weelde te nestelen. Al tijdens het interbellum was
het duidelijk dat hogescholen en universiteiten niet enkel leden van de elite
toegang gaven, maar dat het ook kinderen van zelfstandigen, boeren en andere
leden van de middenklasse maar dat die het ook goed deden. Vrouwen aan de
universiteit? Dat proces kreeg pas echt vleugels na WO II, maar toen ging het
ook relatief snel.
Nog eens en tot slot, de
sociaaldemocratie heeft maatschappelijk veel bereikt, waarvan men zich nu nog
nauwelijks bewust lijkt. Maar de tijden veranderen, de verdiensten van gisteren
kunnen vandaag vanwege de evidentie van de huidige toestanden nog nauwelijks
mensen mobiliseren. De volkshuizen verdwenen, net zoals parochiale kringen en gildehuizen.
De uitbouw van de verzorgingsstaat botste in de loop van de jaren na 1980 op
grenzen van betaalbaarheid, maar had kunnen heruitgevonden worden. Men heeft
zich vanwege links te vaak beroepen op de strijd die nog gevoerd moest worden,
heeft de multiculturele samenleving als een lovenswaardig doel voorgesteld en genegeerd
dat de achterban niet kon volgen, zich verzette tegen die instroom van “metoiken”.
Of dat nu laakbaar is of niet, het heeft de slagvaardigheid ondergraven en er
is geen nieuw model gekomen. De machtige arm van den arbeider? We zien die niet
meer zo vaak, treinen rijden doorgaans elektrisch, de seingevers doen het meeste
vanop afstand en het treinonderhoud in de aloude ateliers is ook niet meer zo
arbeidsintensief. Toch blijft de NMBS een probleembedrijf voor de overheid, terwijl
men er intussen niet in slaagt de trein anders in te zetten, ook omwille van
de kostenstructuur en de syndicale conservatieve reactie.
Het sociaaldemocratische bestel
van vakbonden, mutualiteiten en sociaal-culturele organisaties werken volgens
dezelfde bureaucratische methodes als verzekeraars en andere (commerciële)
bedrijven, het humanisme, de levensbeschouwelijke basis en pijler van
socialisme en liberalisme heeft zichzelf ook monddood gemaakt, dat wil zeggen,
men hoort niet zo vaak meer wat humanistisch-vrijzinnige organisaties te zeggen
hebben, omdat men de katholieke programma’s door derden van de openbare omroep
wilde. Het ware nochtans nuttig dat geïnspireerde mensen hun verhaal in het
kader van een levensbeschouwelijk programma konden brengen, zonder op
onmiddellijke tegenspraak te botsen, want niet altijd zijn debatten het beste
format om een doordachte idee uit te dragen.
Zelf ben ik nooit echt
aangetrokken geworden door de sociaaldemocratie en de ideologische beweging,
voor het Gentse socialisme kan men evenwel best waardering opbrengen, maar dan
moet men weten wat het voorstelt. Men kan ook niet stellen dat men enkel via
het Marxisme en Marxisme-Leninisme het socialisme kan omhelzen en er handen en
voeten aan geven. Er zijn ook figuren als Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die
hoewel zelf behorende tot de maatschappelijke elite en tot de elite van het
socialisme, want bekend met de grote leiders als Karl Kautsky, Wilhelm Liebknecht
en anderen. Nieuwenhuis wilde dat de arbeiders zichzelf zouden ontwikkelen en
middelen ontwikkelen om de macht in de samenleving naar hun hand te zetten.
Zoals dat in Gent werd beleden tot de Werknemerspartij het Charter van Quaregnon
onderschreef. Voor Nieuwenhuis had ook al Ferdinand Lasalle, geboren in Breslau
in 1825 een alternatief voor het socialisme zoals Marx en Engels dat vanaf 1848
zouden uitdragen gepresenteerd. Zelf zoon van een welgestelde zakenman, kwam
Lasalle in contact met de arbeidersbeweging. Via corporaties, gesteund door
staatssubsidies moesten de bestaande particuliere bedrijven ondersteunen. Marx
vond ook de IJzeren Loonwet die Lassalle als oorzaak van de ellende der arbeiders
zag, waarbij het loon altijd hoogstens op het niveau van een leefloon zou
liggen, maar niets. Beide hadden ongelijk, omdat zij niet inzagen dat de
industriële productiewijze voor een ongeziene meerwaardecreatie zorgde en dat
ondernemers, onder meer Henri Ford II begrepen dat arbeiders voldoende dienden
te verdienen om de vraagzijde op te krikken, zelf de auto’s te kopen die ze
produceerden of huizen en alles wat er zoal in een huis terecht kan komen. De
prosumment, zoals Peter Sloterdijk dat voorstelde.
Ergo, het socialisme heeft
kansen laten liggen om zich te herdenken, heeft de ideologische veren laten
vallen en niet begrepen dat een economie meer is dan een strijd tussen
werknemers en werkgevers. De herverdeling van de middelen en loon naar behoefte
had Joseph Fouché al gepropageerd, maar ook Marx was de idee genegen dat in de
ideale arbeidersstaat iedereen gelijk zou krijgen, alleen sprak hij niet over
de productie, over demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en kon
niemand voorzien dat de aard van de arbeid doorheen de negentiende en twintigste
eeuw danig van aard zou veranderen. De zware industrie bleef bestaan, maar er
waren steeds minder handen nodig om meer te produceren en met dank aan de
sociale strijd werd die arbeid ook beter betaald. Tegelijk ontstond- opnieuw –
een arbeiderselite die goed geld verdient en anderen die nauwelijks het minimumloon
krijgen. Tal van maatschappelijke evoluties deden zich voor en de eenvoudige
antwoorden van de socialistische catechismus voldeden voor de achterban niet
meer, ook mensen mobiliseren via toneel, koren, boekenclubs viel alsmaar
moeilijker. Dat men vandaag tal van kwesties zou kunnen behandelen, ligt voor
de hand, maar vooralsnog ontbeert men, zoals ook bij de andere klassieke
ideologische stromingen mensen en inzichten. Dan wordt het heikel, ook voor wie
ideologische stromingen vanop afstand volgt, want de democratie, de rechtsstaat
en het parlementaire regime verliezen aan steun en dat valt te betreuren. Maar
we zullen ervoor moeten opkomen, als men wil vermijden dat de neiging naar de
extremen nog sterker wordt omdat mensen zich ontevreden achten, ook als ze het
beter stellen dan ooit.
Het zou passend zijn na te gaan
of François Hollande, Lodewijk Ascher dan wel John Crombez – en waarom niet
Jeremy Corbyn? - de verantwoordelijken
bij uitstek zijn van de teloorgang van partijen die meer dan een eeuw lang in
het politieke bedrijf belangen van arbeiders en werknemers hebben gediend en
grote invloed hadden op de ontwikkelingen inzake gezondheidszorg, onderwijs,
ontspanningscultuur ook. Pieter Jelles Troelstra zou wellicht verbaasd toegekeken
hebben op wat gerealiseerd werd, maar evengoed onthutst dat het bestel van
socialistische organisaties geen weerstand kon bieden tegen
bureaucratisch-technologische opvattingen over goed beheer. Ook lijkt het de
sociaaldemocratie aan veerkracht te ontbreken
Bart Haers
20-04-2021
Reacties
Een reactie posten