Complexiteit onder ogen zien
Reflectie
Manieren van denken, kijken en handelen
![]() |
Edgar Morin, pseudoniem voor Edgar Nahoum, alias gekozen in het verzet tijdens WO II kwam bij La grande Librairie uitleggen waarom niet blind mag zijn voor de complexiteit der dingen. |
Frankrijk pakt graag uit met “maîtres à penser”, maar vergeet wel eens dat er meer roert in het struikgewas, dan men graag wil onderkennen. “La grande librairie” bracht gisteren een eerbetoon aan Edgar Morin, geboren in 1921 op 8 juli, waar ik tot mijn verbazing een denken herontdekte dat wel aansloot bij enkele gedachten die me al altijd hebben beziggehouden, zoals het denken van de complexiteit der dingen.
We zijn getraind, zegde hij, Edgar Morin, in het
opdelen van moeilijke vragen en ons dan bezig te houden met een stukje, waar we
dan alles van weten, maar komen er uiteindelijk niet toe om dat stukje terug te
plaatsen in het geheel. De demarche van René Descartes was anders wel
indrukwekkend en heeft mee de technische tools, ook van het denken serieus
uitgebreid. Maar Morin stelt vast dat die benadering ertoe leidt dat we tot
binair denken besluiten, waar het vaak niet aangewezen is. Zoals Descartes
hield Morin zich bezig met de kwestie van de methode, want het blijft altijd
maar de vraag hoe we tot zinvolle kennis kunnen komen en wat zinvol dan wel
definiëren. Gaat het om nuttige kennis, dan is veel filosofie en geschiedenis,
maar ook natuurkunde niet per se zinvol te noemen. Nu, wat is het nut van het
nut vroeg Hannah Arendt zich af en daar valt wel een boom over op te zetten.
Zinvolle kennis kan ook omschreven worden als kennis
die helder en eenvoudig is, maar net daar heeft Edgar Morin een staf over
gebroken, want kennis die eenvoudiger blijkt dan het voorwerp van die kennis
kan maar moeilijk zinvol uitpakken. Het is een thema dat me al langer aan het
denken houdt, want vaak genoeg hoor ik nieuwslezers op radio of televisie
uitspraken doen, die kraakhelder lijken, maar ons in wezen niets bijbrengen
over de aard van de zaak. Een initiatief als de Wabliefkrant waar men aan
weinig geletterde mensen moeilijke kwesties overzichtelijk en begrijpelijk wil
aanbrengen, hoeft men daarom niet te verketteren, wel is het lastig te moeten
vaststellen hoe complexe werkelijkheden nauwelijks begrijpelijk worden gemaakt,
net omdat men geen losse eindjes wil en omdat men vooral een samenhangend
verhaal wil brengen. Net op dat punt blijkt Morin zich sterk te maken voor een
andere benadering. Coherentie aanbrengen waar die in geen velden en wegen te
vinden is, kan schadelijk blijken voor het begrip. Anders gezegd, wil men
bruikbare, zinvolle informatie verwerven en aanbieden, dan kan men het zich
niet veroorloven dat men de complexiteit van een zaak uit het oog verliest.
Coherentie, consistentie, het zijn bepalende
kwaliteiten van een goede uitleg, maar het leven zit vol inconsistenties en
soms blijkt het zet zelfs in de natuurwetenschappen moeilijk om eenvoudige
processen helemaal sluitend te beschrijven, omdat er toch nog ergens een
complicatie schuil blijkt te gaan. Bovendien, als leek ben ik er mij bewust van
dat wat voor mij complex lijkt, voor wie ingelezen is en vertrouwd met de
zaken, toch al eens evident lijkt, tot er een onbekende optreedt, die men niet
had verwacht. Slikt een zwart gat alle materie dat in het zwaartekrachtveld
komt op, zodat het voorbij de waarnemingshorizon terecht komt, niet meer waar
te nemen, maar wat ermee gebeurt blijkt nog altijd een raadsel. Toch is een
zwart gat niet enkel een destructieve kracht zonder weerga, want op de een of
andere manier blijkt het massa en energie uit te zenden, die blijkbaar de
krachten van de singulariteit te boven gaan, die dan weer nieuwe verbindingen
aangaan met gassen in de verre omgeving en zo weer nieuwe processen van
stervorming blijken op gang te brengen. Begrijpe wie kan. Het blijkt allemaal
in wiskundige termen beschreven te (kunnen) worden, maar wie het bestaan in het
zwerk eenvoudig noemt, kan er hoogstens een Bijbelse opvatting op nahouden. Toch
zal men een zwart gat een eenvoudig voorwerp noemen, of beter een naakt lichaam,
maar dat is dan weer niet zo een simpel begrip.
Veel schrik heeft men overigens niet voor de
complexiteit der dingen als het over mens en samenleving gaat, maar zelfs een
kleine groep mensen, zoals die van homo sapiens aan het einde van de laatste
ijstijd, met zo een 200 leden, lijkt niet zo eenvoudig te doorgronden, want hoe kan zich vertrouwd
maken met levenswijze, voedingsstrategieën, opvoeding en training en rituelen,
de cultuur dus? Want er zijn geen
geschreven bronnen voorhanden, omdat er ook geen verhalen van bekend zijn, is
men aangewezen op archeologische, paleontologische sporen, zoals bij de
geleidelijke ontrafeling van het verdwenen Doggerland het geval is geweest.
Maar wat weten we van een dorpje in Roemenië, waar in de 18de eeuw
vreemde praktijken werden vastgesteld, rond vampirisme. Men kan het als
bijgeloof wegzetten, zal het ook wel geweest zijn, maar hoe komt men bij die nare
wezens, die bij mensen bloed zuigen? Of juist, complottheorieën in onze tijd. Mag men er zich toe beperken de pijlen te
richten op complotdenkers? Vaak krijgt men de indruk dat sommige theorieën ten
onrechte zomaar afgeschoten worden, omdat ze iets weergeven van wat men de
tijdsgeest noemen kan, een bewogenheid of misnoegdheid die men niet helemaal
expliciet kan maken. Dat er ook strategisch rondgestrooide verhaaltjes, over
Roze balletten of een pizzeria in Washington met een kelder waar de liberale elite
zich te buiten zou gaan aan pedofilie en kinderoffers, kan men niet ontkennen,
maar zij danken hun niet te vatten succes wel aan een aantal levende
opvattingen, bijvoorbeeld over het hedonisme in de wereld van de zeer
welstellende mensen. Het feit dat in de jaren zeventig onder intellectuelen met
enige welwillendheid gekeken werd naar seksuele relaties van volwassenen met
kinderen, lijkt men vergeten, zich niet meer te willen herinneren. Namen als
Daniël Cohn Bendit werden recent genoemd, maar ook hoge piefen van de Science
Po waar recent intellectueel Frankrijk met elkaar over op de vuist ging, na het
schrijven van een dame, die haar jongere broer had zien lijden onder die incestueuze
praktijken. Sinds de zaak Dutroux in België werd duidelijk dat er zoiets als
een jacht op kwetsbare kinderen bestond, maar goed, de daders zijn dan soms
middelbare mannen, maar ook loverboys. Hadden intellectuelen dan nog het
schamele excuus van de seksuele bevrijding, in feite werd zoals ten aanzien van
vrouwen in communes nog altijd bedacht dat de heren der schepping wel vrij
waren, maar de meisjes of kinderen niet hadden te kiezen. Van gelijkwaardige
vrijheid was geen sprake. Al moeten we de dames in kwestie en hun
vrijheidsbeleving ook niet onderschatten, het was maatschappelijk lange tijd
nog iets dat node werd gedoogd. Het punt is dat de fatsoensregels die golden
tot in de jaren zestig en zelfs zeventig te maken hadden met de publieke sfeer
en met het behouden van een reputatie, terwijl in het dagelijkse leven de
fatsoensnormen al eens met voeten werden getreden zonder dat er veel gedoe over
ontstond. Alleen kon men dat als wisselmunt gebruiken als het mis ging op
andere fronten, in zaken, politiek of na geweldplegingen.
It takes a town to raise a child, heet het, waarmee
bedoeld wordt dat niet enkel de ouders zorgen voor de opvoeding van kinderen,
maar buren en notabelen, maar ook het werkvolk in de betere gezinnen dragen het
hunne bij. Bij de oude Grieken was de min een toeverlaat, die de kinderen soms
nader stond dan de moeder, al moet men dan wellicht vooral kijken naar de
koninklijke en aanverwante families, maar daarmee weten we nog niet hoe of zo
een opvoeding een succes kon worden, in het dorp zo goed als in de stad. Willen
we er zicht op krijgen, dan is er wel wat werk aan de winkel. Wel doen
pedagogen hun best aan te tonen dat duidelijk is hoe het moet, terwijl het toch
om een langjarig project gaat, waarbij de opvoeders al eens moeten
improviseren, wil men kinderen niet voor galg en rad laten opgroeien.
Het samenleven, zo denken we graag, was vroeger, in de
dagen van olim zoveel eenvoudiger en populistische stromingen zeggen terug te
willen keren naar die dagen van een homogene samenleving. Toen was er nog meer
sprake van gescheiden leefwerelden, waarbij de bourgeoisie er andere normen op
na hield dan de arbeiders. Rond 1958 liepen de arbeidsters van de textielfabrieken
in Waarschoot nog op klompen langs het huis van mijn ouders aan de kerk naar de
fabrieken. Nu zijn de fabrieken weg, maar de arbeidershuisjes zijn ook
verdwenen of gerenoveerd, samengevoegd. Maar hoewel die arbeiders van toen, of
beter hun kleinkinderen een goed leven hebben, goed opgeleid zijn, een mooi
huis hebben en op het oog gelukkig zijn, lijkt men zich zorgen te maken over
armoede, die men evenwel vaak niet ziet. De ontwikkelingen tussen 1960 en deze tijd zijn niet zomaar te vatten in
een slogan, die alles zou samenvatten te vatten – u ziet, we moeten het wel
dubbelop uitspellen – omdat er op zovele terreinen van alles waar te nemen
valt, van technologie, waarbij digitalisering, biotechnologie en globalisering
de economie zelf veranderd hebben. Demografisch was er ook heel wat aan de orde,
want grote gezinnen als dat door mijn ouders gesticht, raakten uit de normale
gang van zaken in Vlaamse gezinnen, maar bij migranten is de druk er nog
steeds. Dat dit gevolgen heeft voor de bevolkingssamenstelling, ligt voor de
hand en dat er iets met de cultuur zou gebeuren, kon men voorzien, maar lijkt
nog altijd vooral bron van polarisatie. Aan het begin van de twintigste eeuw
leek men zeer begaan met zuiverheid, inzake ras, maar dat impliceerde meteen
ook dat men de cultuur als een zuiver product van een land kan zien. Echter,
toen Smetana met de opera “de verkochte bruid” kwam aanzetten als een uiting
van de Tsjechische cultuur bleek daar best wat Duitse invloed in te zitten.
De definitie geven van wat cultuur is, blijkt een
haast godsonmogelijke opdracht, omdat cultuur nu eenmaal een bijzonder complex
gegeven is, omdat het functioneren van
een samenleving op het oog eenvoudig lijkt, zoals gebleken is vorig jaar na de
eerste lock down en nu weer, want mensen willen maar een ding, consumeren, maar
de werkelijkheid was en is weerbarstiger, want het mocht wel treurig heten dat
er geen festivals waren, het was tegelijk voor nogal wat mensen erger dat ze
niemand konden zien en studenten vonden het helemaal kludde, dat ze niet naar
de campus konden en lessen volgen met andere studenten. Begrijpen dat een
activiteit, les volgen aan de hogeschool of universiteit wel degelijk heel wat
andere consequenties heeft, randvoorwaarden met zich brengt en dus ook zowel
sociale als economische gevolgen heeft, brengt ons misschien al dichter bij het
punt dat Edgar Morin wil maken, namelijk dat de juxtapositie van elementen die
we onderscheiden in het functioneren van een samenleving geen inzicht geeft in
de werking van het complexe bestel als geheel. Opdelen in segmenten van een
grootschalig iets mag dan wel noodzakelijk blijken om er inzicht in te
verwerven, maar uiteindelijk moet de klok goed in elkaar gezet worden, wil ze
de juiste tijd aanwijzen.
Het politieke gebeuren vindt de oorsprong in de
noodzakelijke verdeling van macht in een groep, al kan die macht ook zeer diffuus
blijken en vaker dan we denken tot vormen van gedeeld leiderschap zonder primus
inter pares leiden, maar met nevengeschikte functies die elk op zich een vorm
van leiderschap met zich brengen. De figuur van de koning werd wellicht nodig
toen samenlevingen grootschaliger werden en de macht wel geconcentreerd zou
moeten worden om zich op de “nieuwe” uitdagingen, zoals oorlogvoering en de
verdediging van het gedeelde territorium aan te kunnen. Aan het einde van het
Romeinse Rijk, ziet men hoe een goed werkend bestuurssysteem in elkaar gestort
is, terwijl men zich dan vooral over de man in Rome, de Caesar in het vizier
neemt, terwijl er in feite een veel complexer systeem zorgde voor de goede gang
van zaken. De rol van de senaat wordt wel eens geringschattend bejegend, maar
een Claudius Caesar bleek een harde werker, een behoorlijk bestuurder, zelfs
Nero bleek niet zo een geperverteerde machtswellusteling als men graag
afschildert, of beter als de primaire bronnen, nagelaten door Tacitus en
Suetonius dat in eerste instantie deden besluiten. Belangwekkender bronnen als
de epigrammen, aangetroffen op stéles langs ’s heren wegen in het Romeinse Rijk
bieden een ander beeld van wie wat deed, zoals wegenaanleg en -onderhoud, de
openbare orde in steden en provincies bewaken, want het centrale bestuur kon
niet overal zijn. Die epigrafische bronnen zijn samengebracht in een uitgebreid
Corpus Inscriptionum Latinarum (CIL) waaraan Theodore Mommsen de aanzet gaf,
waar ik ook nog mee aan de slag ben mogen gaan en die een heel fijnmazig beeld
van onder meer de stad Como gaf, maar ook van andere steden in de omgeving. Het
bracht de historicus in hope bij dat zo een verhaal niet tot enkele simpele
antwoorden in een quiz te reduceren vallen. Maar toch bracht men ons bij dat
alles zo eenvoudig voorgesteld diende te worden. Historici hebben dan ook een
kwalijke naam, want ze zouden te detaillistisch naar de dingen kijken. Het is
evenwel complex, tot historische kennis komen.
Wie vandaag naar berichtgeving over bestuur en
bestuurders kijkt, merkt dat er van interesse ten gronde voor de werking van
administratie en de uitvoering van politieke besluitvorming nauwelijks sprake
is. Wat Pieter Omtzigt presteerde inzake de schandalige behandeling van ouders,
namelijk het blootleggen van een schandalig beleid vanwege de ambtenaren van Financiën
op vraag evenwel van de Tweede Kamer, die vond dat men elke vorm van frauduleuze
toekenning van toeslagen voor de kinderopvang – terwijl dezelfde assemblee had
gevraagd dat ook moeders uit de migratie (sneller) aan het werk zouden gaan en
daartoe nu net toeslagen toegemeten kregen – diende aangepakt. Dat leidde ertoe
dat ouders en vooral moeders zwaar aangepakt werden wat nergens alarmbellen
deed rinkelen tot een lid van de parlementaire meerderheid, Omtzigt de zaak tot
de zijne maakte en heel helder maakte hoe ook de Tweede Kamer mee
verantwoordelijkheid droeg. Omtzigt bleef ook kritisch over de manier waarop
men vervolgens de aangerichte schade ging oplossen, namelijk dat iedereen
30.000 € toekennen, maar dat was dan weer voor sommigen te veel en anderen te
weinig. Zo een oplettend parlementslid moet wel brokken maken, zeker in de
eigen fractie, die liever niet te diep nadenkt over consequenties van het
beleid. Terwijl ik dus keek naar het gesprek van François Brusnel met Edgar
Morin, kwam er nog nieuws uit het Binnenhof en werd het mij duidelijk dat men
ook de media best zou aanspreken, want ook die had jarenlang gezwegen. Nu waren
het wel journalisten van RTL en Parool die de zaak aanhangig hadden gemaakt.
Het valt moeilijk te begrijpen, hoor ik vaak, dat zo
een goed initiatief, de toeslagen wel te
verstaan, zo fout kan lopen, maar het punt is net dat in de parlementaire
bedrijfscultuur altijd weer neigt naar het verengen van de blik wat de hangende
kwesties betreft. Dat het kabinet vond dat men de toeslagen in goede orde dient
toe te kennen, ligt in de lijn der verwachtingen, maar als de administratie
vervolgens een algoritme loslaat op de vraag waar de grote risico’s op fraude
in de aangifte van de toeslagvragers zou kunnen zitten, dan bleken vooral
mensen met een dubbele nationaliteit in het vizier te komen en toen beging men
blijkbaar de denkfout dat men het proces niet getest heeft, maar het risico
meteen zag men als een afgeleide van begane fraude, zonder het nog eens te
onderzoeken.
Morin vraagt niet men de zaken moeilijker maakt dan ze
zijn, maar simpeler maken dan ze in werkelijkheid zijn helpt ook niet om tot
een beter begrip te komen van processen en situaties die analyse vragen. Hoe de
link precies zit, is mij nog niet duidelijk maar de bijna honderdjarige bleek
bovendien minder aandacht te hechten aan wat men doorgaans als problematisch
ziet, omdat een (kleine) verandering in de situatie ook nieuwe mogelijkheden
kan aanreiken. Optimisme een moral duty noemen kan best enthousiasmerend lijken,
Morin toonde aan dat het belangrijker is de mogelijkheden te zien en dat kan
volgens hem nu net pas als we de zaken in hun complexiteit erkennen. Immers, zo
begreep ik, dat wie een bepaalde situatie A vanuit eigen en andere ervaringen
herleid tot een simpele toestand, waarvoor men al sinds tijden een oplossing x
heeft die vanzelf de nadelige positie opruimt, blijkt machteloos als die
oplossing niet (meer) werkt. De complexiteit onderkennen blijft belangrijk,
maar al tijden merk ik dat journalisten, politici en het commentariaat gaan
voor simpel, eenvoudiger terwijl men best weet dat bijvoorbeeld
macro-economische analyses nooit simpel kunnen zijn en prognoses alleen enigszins
betrouwbaar als men de probabiliteit van de uitgevlooide scenario’s ook in
rekening brengt. Ook is het niet voldoende alleen het slechtst mogelijke
scenario als grond voor beslissing te nemen, want als de situatie minder
drastisch is, dan kan men met te zware beslissingen de zaken alleen maar
verergeren. Hier ontmoet Morin wellicht John Meynard Keynes, die er zelden om
herinnerd wordt als de man die van gedachte verandert als de omstandigheden nopen
tot veranderen. Er wordt hem nagedragen dat hij domweg te vaak van gedachte
veranderde. Daar is volgens Morin niet veel mis mee, als men het allemaal maar
goed onderzoekt en beseft dat het niet zo simpel is als men zou willen, want
complex.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten