Homo fragilicus?
Brief
Wat we verwachten
Na corona?
Dierbare Adelheid,
![]() |
Homo fragilis is de term uit de gregoriaanse traditie. TOch mag de link duidelijk zijn. Fragilicus kan meer verwijzen naar breekbaarder geworden... |
Wat een barre tijden, hoor ik wel eens zoemen en dan vraag ik me af, wat de beweegreden wel kan zijn. Afgezien van de ellende die het Coronagebeuren met zich brengt, die soms vervelende bijwerkingen heeft, zeker nu het moment nadert dat een terugkeer naar het gewone leven zich nadrukkelijk aandient, ziet men wel degelijk dat de mens, de homo fragilicus met name, de uitdagingen die het leven met zich brengt, niet meester lijkt te worden, wat toch vooral een kwestie lijkt die onderzoekers aandragen. De vraag moet dan ook gesteld of we werkelijk zo fragiel geworden zijn, als men graag ten alle kante weet uit te spellen.
De kwestie heeft vele facetten en laat zich niet
zomaar cartesiaans behandelen, maar toch moeten we betrachten een zekere orde
in de behandeling aan te houden, kwestie van tot een goed begrip te komen. Hoe
leren we leven, komt steeds meer op de voorgrond te staan net als de kwestie
hoe we de waarden leren kennen die ons tot richtlijn kunnen worden. In die zin
kan een Socratische discussie helpen, omdat men anders te gemakkelijk tot
apodictische uitspraken komt, waarbij de stelligheid niet altijd door de observeerbare
werkelijkheid gedragen wordt. Dat wil zeggen dat men bijvoorbeeld over de moed
van de generaal of andere helden kan discussiëren om tot de conclusie te komen
dat moed wel een zeer onmeetbare grootheid is. Is het moedig van de soldaten
onverschrokkenheid te eisen en hen in het strijdgewoel te sturen, zonder te
weten of dat tot enig succes zal leiden? En ja, kan een gewone soldaat of
onderofficier moed aan de dag leggen? Ook dat is geen eenvoudige vraag, zo
blijkt uit de wereldgeschiedenis, uit de krijgsgeschiedenis. Soms wel, soms kan
een sluiswachter een reddende engel blijken, al vinden we dat natuurlijk een
kleffe geschiedenis.
Moed is nodig om de waarheid omtrent zichzelf en de
situatie onder ogen te zien, leren we al vroeg in onze jeugd, al is het niet
altijd duidelijk wat men dan bedoelt, want het kan ertoe leiden dat we onszelf
gaan onderschatten. Schoolmeesters wisten met grote zekerheid wie het zou maken
en zaten er toch wel eens naast, want soms onderschatten ze jongens, toen dus,
die wel meer in hun mars hadden dan men geneigd was hen toe te kennen. Nu, talent
en werklust bleken altijd toch aan het licht te komen en de meesten gingen hun
weg, welgezind en zonder afkeer van die schoolmeesters, want hun leven nam al
vlug een vlucht die men niet had voorzien, willen voorzien, als gevolg van een
beate houding tegenover de klassieke opleiding, het college of het atheneum. Natuurlijk
kan men niet om die onderwijsvorm met klassieke talen heen, met aandacht voor
voldoende en gedegen wis- en natuurkunde heen, maar de andere opleidingen hebben
ook hun belang, wat vaak genoeg onderschat wordt.
Dat het levensverloop van mensen maatschappelijk aan
bepaalde kantelpunten gelinkt is, weet eenieder, terwijl het tegelijk niet zo
meer lijkt te zijn dat mensen daar zich zomaar in laten opgaan. Lag dat
levensverloop veertig, vijftig jaar geleden nog vrij vanzelfsprekend bij iedereen,
dan merkt men in de nood aan woningen al te zeer dat veel meer mensen als single
door het leven gaan. Dat andere levensvormen dan het klassieke echtpaar geen
taboe meer zijn, lijkt ook al niet vanzelfsprekend, wat de beleidsmensen en de
betrokkenen al eens voor discussie zorgt, want het gaat bij nader toezien om
verwachtingen en zelfbeschikking, iets wat dan weer door stedenbouwers als storend
wordt voorgesteld. Planners kunnen nu eenmaal niet met contingentie, met de
eigenaardigheden van het leven overweg.
In het Sokratische debat zou men uitwegen kunnen
vinden of tot de vaststelling komen dat men de weg niet helemaal samen kan
afleggen. Kan men de discussie over moed niet anders besluiten dan dat een
sluitende definitie niet mogelijk is, omdat moed nu net zeer verweven is met de
omstandigheden. Een officier die soldaten opoffert om een wit voetje te halen
bij zijn oversten, kan dan wel onderscheiden worden, een eervolle vermelding
krijgen op het dagorder, iedereen die er iets van afweten kan, merkt dat er van
moed en zelfopoffering geen sprake is. Toch zal het doorgaans pas later aan het
licht komen, wanneer de benadeelde partij, de naasten van de opgeofferde
manschappen ingelicht zijn geworden. Gebeurt dat niet, dan is er alleen een onwetendheid,
waar de officier profijt van kan trekken. Toch kennen we relatief weinig
verhalen over hoe in de oorlog officieren handelen, net omdat wat in het leger
gebeurt, doorgaans in het leger blijft. Het succes van een generaal die een
leven lang kantoorwerk verricht, wat valt daar van te maken. Maar wat met
Montgomery, die zich zo erg vergiste bij de operaties om de bruggen over de
Maas en de Rijn ongeschonden en bruikbaar in handen te krijgen?
Moed en krijgshaftig gedrag zijn uiteraard niet
hetzelfde en dat merkt men mutatis mutandis ook in de politiek, waar de handelingen
vaak goed belicht worden door woordvoerders en handige politici die hun eigen
positie goed weten in te schatten. Het blijft dan wel een soort politiek waarin
men terecht aan de protagonisten eigenbelang verwijt, al ontkennen zij dat ten
stelligste. Het algemeen belang kan men niet altijd goed omschrijven, klinkt
het vaak, maar wanneer de baten te vaak naar een kleine groep gaan en de lasten
goed verspreid worden over de belastingplichtigen, dan kan men inderdaad vragen
stellen over het dienen van de (eigen) belangen. Toch blijkt men goed onderlegt
in het zaaien van verwarring, want wie heeft er belang bij dat de belastingen
van de 20 % hoogste inkomens verlaagd worden, terwijl de druk op de loonvorming
vooral de middeninkomens treft. Zou men dan niet kritisch het beleid bejegen?
Hoezo barre tijden? Omdat inkomens niet altijd sporen
met de inbreng in het algemeen welzijn, zoals de voorvechters van de zorg met
enig recht aanbrengen, kan men zich afvragen of het vaststellen van het loon
altijd fair gebeurt. Natuurlijk, er zijn al een paar decennia tekorten als het
om verpleegkundigen gaat, maar dat lijkt vooral de mensen met ervaring ten
goede te komen. Ook is de vraag of de vooropgestelde lonen de kwetsbare plek
zijn, want het is vooral een veeleisende job, waar men zich doorgaans weinig
fouten kan veroorloven. Overigens ook hebben sommige specialismen bij de
geneeskundigen een minder aantrekkelijke kant, zoals kinderartsen en
psychiaters. Toch heeft dat niet enkel te maken met de honoraria, maar eerder
met de duurtijd van de opleiding en de eisen die gesteld worden, ook door
patiënten. Echter, gezien het tekort aan psychiaters, komen mensen met een
ernstige psychiatrische aandoening, een EPA in het jargon niet toe aan de
juiste zorg; we doen er goed aan de term niet enkel als jargon te zien, omdat
de gevolgen van een ernstige psychiatrische aandoening niet mis zijn. De
Geestelijke gezondheidszorg is wel zeer veranderd sinds de jaren zestig, de
verwachtingen op herstel toegenomen door betere en meer uitgebalanceerde
medicijnen, zodat een psychiatrische aandoening meer kansen op herstel biedt
dan voorheen het geval was, mits men een goede psy vindt. Wel zijn die wel eens
overvraagd omdat de homo fragilicus vaker dan ooit beroep op hen doet, terwijl
hun aandoeningen niet altijd een behandeling behoeven. Niet dat men mag suggereren
dat de aandoening tussen hun oren zit, het is echt, maar ja, echt waar, het
leven is zwaar. Daarbij komt nog dat een psychiater zelf vanuit deze of gene
benadering nu net wel gericht is op genezing dan wel op het onderdrukken van
lastige symptomen of zich houdt aan protocollen.
Zoals je ziet, staan we voor een complexe
werkelijkheid, die ons niet altijd toelaat zomaar eenvoudige oplossingen te
bedenken, terwijl er genoeg burgers en politici zijn die ons graag diets maken
dat het allemaal zo moeilijk niet wezen kan. Kan men voorbij aan bepaalde
waarden, humanistische benaderingen van de menselijke waardigheid, dan wordt
het inderdaad heel simpel, al is niet duidelijk wie dan de prijs zal betalen. Of
beter, dat weten we doorgaans goed genoeg en daarom kunnen we zonder blozen die
humanistische uitgangspunten blijven aanhalen, terwijl de werkelijkheid er
eerder donker uit ziet. Wat niet weet, dat niet deert, klinkt het dan. Het zet
ons wel niet altijd aan te verwachten van de beroepsjournalist dat hij of zij
dat nu net gaat onderzoeken. Het geloof in de rechtvaardige samenleving komt
dan ook op de helling te staan, wat als indirect gevolg heeft dat we er vrede
mee hebben wanneer het beleid naar onrechtvaardige behandeling neigt.
Klaagzangen over de verrechtsing, Adelheid, klinken al
langer op, want de illusie dat verburgerlijking leidt tot rechtvaardiger
oordelen, kan men al langer opbergen, al moet dat nog bekeken worden, want
linkse opiniemakers mogen dan wel die burgers – waar ze zelf ook exemplaren van
zijn – bekrompen zouden zijn, er zijn aanduidingen dat burgers nu eenmaal niet
geheel te reduceren vallen tot een model, tot rubberen figuren die uit dezelfde
mal zijn gehaald. Er is veel diversiteit en burgers weten maar al te goed dat
ze evengoed een zeker non-comformisme kunnen huldigen, want helemaal
voorspelbaar uit de hoek komen, daar koopt men geen beleg voor de dagelijkse boterham
mee.
Het heeft er dan ook mee te maken dat we
non-comformisme en excentriciteit graag zien als asociaal gedrag, terwijl dat
niet per se het geval is. Het kan er gewoon om gaan dat mensen hun leven nu net
een inhoud willen geven dat ze in het stijlvolle bestaan van Hyacint Boucquet
niet vinden. Men stelt het graag voor, sociologen doen dat graag zonder daartoe
overigens een begin van bewijs aan te leveren dat de schijn ophouden typisch
zou zijn voor de (lagere) middenklasse, terwijl men toch kan waarnemen dat men
dan heel streng oordeelt over wat mensen in werkelijkheid doen. Is lid worden
van een toneelgroep in het dorp excentriek gedrag? Hoezo? Of na een goede
opleiding in het DKO met vrienden v/m een strijkkwartet vormen dan zo
bijzonder? Mensen hebben vrije tijd of willen naast hun dagelijkse bestaan iets
bijzonders doen en dan kan dat op vele manieren, van fotografie tot
bloemschikken. Het leven verfraaien zeg maar en dat krijgt niet altijd de
waardering die het verdient.
Toch merkt men in de strijd tegen armoede – dus geen
strijd voor betere omstandigheden voor mensen in precaire omstandigheden – een zekere
verbetenheid, waarbij het oude katholieke adagium wel eens opklinkt dat ze het
aan zichzelf te danken hebben, de verkeerde vent tegen gekomen, de gezondheid
verpest met kwalijke voedingsgewoonten en uiteraard ook drankmisbruik, wat men
niet altijd met goed onderzoek kan staven, omdat armoede nu wel een
persoonlijke tragedie kan zijn en er kan over verantwoordelijkheid gesproken
worden, maar de verantwoordelijkheid alleen aan den armen toeschrijven, strookt
wellicht niet met de werkelijkheid. In die zin leven mensen wel eens op het
scherp van de snede, maar velen blijken taaier weerwerk te bieden, zoals de Franse
psychiater Boris Cyrulnik en de Amerikaanse socioloog Richard Sennett meermaals
hebben betoogd. Echt, de homo fragilicus vindt men daar niet, al kan niet
iedereen eraan ontkomen.
De algemene opinie laat ons graag weten – waar die uit
voorkomt en met welke autoriteit, gezag dat dan bekleed is, blijft giswerk –
dat men zich best niet teveel gelegen laat aan wat de publieke opinie juist
acht, maar een paar graden meer naar de buitenbaan en men is algauw niet meer
betrouwbaar. Onze lotsbestemming zelf vorm geven, zoals Peter Sloterdijk het
voorstelde, blijft een opdracht waar we best tijdig van doordrongen raken, maar
kijk ik om me heen en hoor ik onderwijsexperten en pedagogen, dan lijkt het
alsof de enige heilzame weg die is van het gemiddelde, zesjes halen, zeg maar, waarbij
men dat wel wat wil opkrikken, maar over interesse en interesse wekken gaat het
niet (meer). Ook valt op dat bijvoorbeeld de openbare omroep weinig animo
vertoont aan wetenschappen en filosofie, literatuur en geschiedenis te
besteden. De aandacht voor WO I en WO II wordt haast zielig, maar als het over
Congo gaat, Rwanda en Burundi, dan is zelfs de aandacht in nieuwsuitzendingen
beperkt, tenzij in geval van ziektes als Ebola, natuurrampen of politiek gedoe
rond Kabila, Felix Tshisekedi en anderen. Wat er gaande is, hoe er (bescheiden)
vooruitgang wordt geboekt en een nieuwe vorm van stabiliteit lijkt te ontstaan –
wat nog aangetoond moet worden – blijft onderbelicht. Voor een samenleving die ernaar
streeft een kennismaatschappij te worden, blijft dat bedroevend. Programmering
van kookprogramma’s en sport zijn geen probleem, wel dat er weinig aandacht
overblijft voor actualiteitsprogramma’s die eens niet rond een schandaal
draaien. Want iets is maar werkelijk een schandaal als men weet wat men in
normale omstandigheden mag verwachten.
Het gaat om kennis ook van mensen en dingen, van de
aard van mensen en dingen waar we niet altijd hoogte van krijgen, hoewel we ook
vaststellen dat er massaal veel kennis is opgebouwd, maar het blijkt niet altijd eenvoudig er een betekenis aan te
geven, omdat we niet altijd alle verbanden zien en vaak ook niet voldoende of net
te vaak distincties aanbrengen tussen domeinen van kennis, die na enig
doordenken toch wel enige samenhang vertonen. Het is niet omdat we zelf geneigd
zijn mee te gaan in complot-denken, dat we hier zouden voorstellen de
wetenschappelijke kennis in twijfel te trekken, wel denken we dat men
wetenschappelijke inzichten soms gemakshalve reduceert tot stellige
voorstellingen van zaken, waarbij het achterliggende denk- en onderzoekswerk
geen aandacht geven of alvast te weinig onder de aandacht te brengen. Het punt
is immers dat wil men vermijden dat men wetenschappelijke uitspraken gaat
beschouwen als gereveleerde waarheden zoals het evangelie, de bijbel, dan moet
men ook vaak genoeg de weg afgelegd om tot een bevinding te komen aangeven. Wetenschap
functioneert immers niet als een dienstenbedrijf met een frontoffice, waar we
bij medewerkers terecht kunnen met pertinente en andere vragen om vervolgens te
zien hoe formuleren ergens anders behandeld worden, zonder dat we weten hoe en
wat. Wetenschappelijk onderzoek verloopt ook vaak achter dikke muren, of in
afgelegen gebieden waar men zwaartekrachtgolven tracht op te vangen of nutrino’s
te vatten. Ook sociale wetenschappen gebeuren zelden op de markt, maar zijn
daarom niet suspect, noch a priori noch a postiori, al kan men wel eens vragen stellen
bij bepaalde uitkomsten.
Zoals zo vaak zijn er dan filosofen die kunnen
aangeven waar het problematische schuilt bij discussies over bijvoorbeeld
integratie dan wel het zich vormen van naast elkaar bestaande archipels van
groepen, minderheden, die elkaar vinden en al eens contact verliezen met de
rest van de samenleving. Het bijkomende onderwijsprobleem dat zelfontplooiing
niet altijd afdoende bevordert, draagt ertoe bij dat mensen hun vertrouwen in
de samenleving en de overheid verliezen, maar ook dat zij als aso’s uitgekreten
en uitgesloten worden. Wat pedagogen ons hebben verteld de afgelopen decennia
is zelden stof tot discussie geworden, tot het ongenoegen leidde over de zwakke
onderwijsprestaties van middelklassejongeren maar dat lag en ligt dan de ouders
die verkeerde keuzes voor hun kinderen maken. Zou het werkelijk zo zijn? Het
onderwijs moet ook traumatiserende ervaringen vermijden, maar of dat een
heilzame weg is, blijft de vraag, want men bevordert zo wel de fragiele mens,
het type dat veel zorg behoeft en dan komt men gauw genoeg bij paternalisme.
We zullen het er nog wel over hebben, ongetwijfeld,
over de vaststelling dan emancipatie geen geloofspunt meer is in deze
samenleving, niet bij de mensen die zich woke achten, maar vooral de slachtofferrol
cultiveren, noch bij de groepen die vinden dat onze samenleving al genoeg
verandering gekend heeft en dat onze cultuur niet overgenomen mag worden door
anderen. Toch verandert er veel en zoals al gezegd, we verliezen het overzicht,
verdwalen in opvattingen die we niet altijd afdoende tegen het licht houden. Hoe
we het opnieuw over emancipatie van individuen en groepen kunnen hebben en ertoe
bijdragen, blijft maar de vraag, maar ze lijkt van ondergeschikt belang.
Gelijkheid is de poort naar de rechtvaardiger samenleving. Zou het werkelijk zo
zijn, terwijl we van vrijheid zonder te beschikken over kennis en vaardigheden
ook niet veel mogen verwachten? Dan is er nog de broederlijkheid, die allerlei
vertalingen kreeg, zoals solidariteit, maar zo dekt komt men niet dichter bij
waar het om gaat. Broederlijkheid is inderdaad wenselijk als het om een
samenhorigheid gaat die de ander niet verstikt, terwijl sommige broederschappen
wel eens heel ver kunnen gaan in het afdekken van feilen en erger. We kleven namen
op abstracte zaken, zoals Hannah Arendt vaststelde, maar blijven dan bij de
namen hangen en komen niet meer tot inzicht over wat broederschap in dit geval
kan betekenen voor mensen. Hoe dat stimuleren kan of net fnuiken en tegelijk
een zekere geborgenheid kan bieden.
Net in deze coronatijd is gebleken dat mensen bereid
zijn tot opoffering voor een groter goed, voor de veiligheid van anderen,
terwijl we vooral te zien en te horen kregen hoe slecht sommigen het deden. Het
duurde even voor Steven van Gucht – om slechts die te noemen – begreep dat we
ook dienden aan te tonen wat goed is gegaan en hoe goed mensen wel degelijk de
voorzorgsmaatregelen hebben nageleefd, niet altijd omdat het moest van
hogerhand, maar omdat men begreep dat het gevaarlijk kon zijn als mensen uit de
eigen omgeving of onbekenden besmet raakten. Sommigen vonden die volgzaamheid,
gehoorzaamheid dan weer stuitend. Het zal wel niet anders kunnen. Toch valt het
leven in deze tijd te onzent best wel mee en blijken mensen toch robuuster dan
men ons bij voortduring voor de voeten werpt.
Hartelijk en tot spoedig,
Bart
Reacties
Een reactie posten