Europa, verscheidenheid en samenhang
Reflectie
Europa
geen droom
Veel
groter
Europa roept ons om het over de Europese droom te hebben. Dromen moet kunnen, maar het komt mij voor dat Europa al lang en breed in een andere fase functioneert. Juist, Europa is een realiteit, moet inderdaad verbeterpuntjes aanpakken en gevatter omgaan met een breed gedeeld onbegrip. Het is daaraan dat verholpen moet worden. Dat wil zeggen, de discussie opnieuw voeren over doel en werking, over de instelling en de grondwet. Dus ja, toch een beetje dromen?
Europa,
of beter, de droom van een Europese versie van de Verenigde Staten (van Europa)
ontstond in een nog niet zo concrete vorm tijdens het interbellum, waaraan Karl
Jaspers in een lezing gehouden te Genève een nieuwe wending gaf, precies over
de waarden die Europa schragen. Dat zou dan gaan om Vrijheid, historie en
wetenschap. Maar die begrippen laten zich niet vanzelf verstaan en wellicht is
dat mede een drijfveer geweest in het Europese denken, meer bepaald kan men met
Jaspers denken aan de wijze waarop we met polariteiten leven. Staat en natie,
christendom en Grieks-Romeinse oudheid, er zijn er nog wel meer, die ons te
denken geven maar vooral onze handelingsvrijheid bepalen, ruimte geven. Europa
is dan wel slechts een schiereiland van het Aziatische continent, moeilijk of
niet te niet ontkennen is hoe in deze op het oog beperkte ruimte een cultuur
kon groeien, die minder dan sommigen menen te moeten herhalen door eenvoudige
waarheden bepaald wordt. Net de filosofische traditie die ontstond in het oude
Griekenland, laat zien dat men altijd weer paden en zijpaden kan ontdekken die
soms vergeten, op onverwachte momenten weer opduiken. Het punt van kritiek tegen deze aanpak betreft het Eurocentrisme die
onderliggend de visie stuurt, maar dat hoeft niet fataal te zijn, want men kan
tegelijk ook andere zwaartepunten van cultuur en economische macht onderzoeken,
zoals Immanuel Wallerstein die benaderde in zijn wereld-systeem theorie.
Overigens, historisch kan men Europa niet los zien van de omvang van een
handelssysteem dat al voor de Romeinse imperiale uitbreiding ontstaan was. Noord-Afrika, Klein-Azië en Egypte maakten er
lang deel van uit. Daarmee is niet gezegd dat het altijd om vreedzame (handels-)contacten
ging, oorlog en piraterij kon ook, net omdat er toen ook overdracht van
inzichten en concepten, praktijken plaats heeft gevonden.
De vijandschap bleek, toen ik Grieks leerde,
een bizarre verwantschap op te leveren. De Grieken keken dan wel laatdunkend
neer op de Perzen, omwille van de onderworpenheid aan de koning maar ze vonden
de bestuurlijke suprematie wel iets bijzonders, het laten functioneren namelijk
van een groot rijk, terwijl de Grieken daar huiverig voor waren, gewend als ze
waren te leven in kleine, overzichtelijke stadstaten, al was dat ook wel eerder
een nostalgisch zelfbeeld. Het blijft me altijd verbazen dat we nog altijd meer
vernemen over de Grieken als toonbeeld van beschaving, terwijl er in Klein-Azië
of zelfs in Marseille – toen het nog een Griekse nederzetting was – wellicht
ook kennis te verzamelen zou zijn, al zijn het dan wellicht stèles,
epigrafische bronnen. De beperking van de bronnen, toegankelijkheid ook, maakt
het inderdaad moeilijk om er kennis over te verwerven, al zou men dan moeten
streven naar inzicht in hoe zo een samenleving evolueert.
Refereren
aan de antieke oudheid, vanuit een ingesleten idee dat alleen Athene ertoe zou
doen, moet ons aandachtig maken, want naast Athene was er toch ook Sparta, waar
ook moderne intellectuelen zich aan spiegelden, jawel, ook de Britten en de
Duitse intellectuelen, want vaak waren de Atheners toonbeeld van verwekelijking
en ontaarding. De Spartanen daarentegen leken de mannetjesputters in Berlijn,
Oxford of Parijs betere voorbeelden van opgeschroefde mannelijkheid, maar ook
zelfvergetelheid ten bate van het grotere doel, de staat, de Lakedaimonische
daadkracht en overlevingsdrift. Maar ook Sparta ging ten onder en het bestel,
zoals de Macedonische koningen wisten, ontnam Sparta de daadkracht om te
overleven in moeilijke omstandigheden.
Deze
polariteit heeft men ons, toen we Grieks lazen, zelden bijgebracht, wat de
relevantie van de Griekse cultuur achteraf bekeken schipbreuk liet lijden.
Vergeten we niet dat men Xenophon niet kan lezen zonder over de tocht der
tienduizend te spreken en dan, waarde lezer, komt de student van toen weer
boven, die, zij het met moeite, op de bus stukken uit het relaas zat te
spellen, want we lazen te weinig om ons een goed idee te vormen van de opzet en
inzet van de schrijver die ook over Socrates wel een en ander schreef. Xenophon
hoort nu niet meer tot de canon, zijn “Anabasis” is vooral (vergeten)
studentzweet maar veel hebben we niet vernomen over de wereld waarin die tocht
zich afspeelde, net zomin als we de teksten over Socrates lazen. Nu goed, als
introductie zette het aan tot meer belangstellende onderzoeken, terwijl het me
naderhand wel opviel hoe de opinies gemaakt, vastgeroest waren. Plato was de
enige toegang tot Socrates. Punt. Maar de discussie over de zilvermijnen van
Laurion, de succesvolle oorlog tegen de Perzen en vervolgens het ostracisme
tegen de held Themistocles die vervolgens in ballingschap ging naar Perzië,
intrigeerde me al evenzeer, want waar had hij een beschaafde leefomgeving
kunnen vinden?
Zo
werden we klaargestoomd om met heldere ideeën de wereld tegemoet te treden,
toegerust om te weten wat juist en wat verkeerd is. Net dat leek Karl Jaspers
ter discussie te stellen, zij het niet relativerend, wel onderzoekend wat er
van belang kon zijn. Het zijn precies figuren als Jaspers overigens die mijn
denken over de houding van Duitsers tijdens de Nazi-tijd op scherp stelden,
omdat er blijkbaar naast “Schreibtischtäter” ook een vorm van “Schreibtischwiederstand”
mogelijk is gebleken, die niets met salonfähigkeit” te maken hebben. Er is
Jaspers, maar ook Victor Klemperer en uiteraard de redactie van de pamfletten
van de Witte Roos. Men kan namelijk daden van verzet plegen, ook al lijkt het
resultaat beperkt of zelfs onbestaande. Dat er mensen waren die anders dachten
over het nazisme, over de politiek van oorlog en onderdrukking, komt niet
altijd in beeld, al moet men dan wel weten dat het moeilijk was. Houden we dit
in gedachten, dan wordt ons denken over een “Europese Droom” een andere
richting uitgeduwd, omdat het denken
zelf over wat Europa kan zijn, niet enkel berusten kan op een afkeer van het
nazisme, van totalitaire maatschappijopvattingen, maar ook, over hoe mensen in
penibele omstandigheden toch het denken niet lieten varen en een wereld in
gedachten hielden, die wars was van de totalitaire druk die niet enkel kwam van
de bonzen, de officiële vertegenwoordigers zoals schaarleiders en lokale
verantwoordelijken, maar ook tal van mensen die geloofden dat ze het beter
hadden dan voor de komst van de NSDAP. Het klopt zelfs omdat de crises van het
Interbellum nu eenmaal zo diep hadden gesneden in de welvaart en het vlees van
de mensen. Het geloof in de leiderschapskwaliteiten was tegen veel bestand en
dat ontgaat ons doorgaans, want wij kijken naar het grote verhaal, de afloop
kennende, maar zij, de Duitsers zoals de grootvader van Géraldine Schwartz die
profiteerde van de arisering van een bedrijf, waar hij vervolgens zonder
wroeging de vruchten van at, handelden vanuit de gedachte dat het niet slechter
kon gaan dan ten tijde van de hyperinflatie en de grote Depressie van de jaren
30-33 met uitzichtloze werkeloosheid. Géraldine Schwartz laat zien dat het voor
de derde generatie, geboren in de BRD onder Konrad Adenauer of later nog altijd
moeilijk was te spreken over de beweegredenen van de grootouders, die niet
enkel vrede namen met de machtsgreep van de Nazi’s en dat heeft niet enkel te
maken met de gedachte dat men trouw had gezworen, op de een of andere manier.
De pijn van de Duitsers na WO II, tot de Marshallhulp het land weer op de rails
hielp, betrof de afkeer van de nederlaag en zelfs de schaamte dat men alles in
puin had zien vallen, er zelf toe had bijgedragen. Dan is een discussie over de schuldvraag zinloos.
Voor een
discussie over wat we met Europa kunnen bereiken, kan het geen kwaad de
staatkundige en politieke problemen van de onderscheiden landen onder ogen te
zien. Vooral zou men moeten begrijpen hoe al die onderscheiden landen, die zich
op een stevig nationalistisch discours steunden, toch veel meer deelden dan
omgangsvormen en het Frans als taal van de elite, al kreeg het Duits na 1870
extra wind in de rug. Er was meer en dat maakte dat men zowel WO I als WO II als
een burgeroorlog kan zien, al hoort men dat niet graag. Inzake boekproductie,
kranten en tijdschriften, leesportefeuilles zoals die in Den Haag, Wenen of
Parijs werden samengesteld, weliswaar niet in dezelfde taal, maar vaak wel
dezelfde schandalen onthullend en dezelfde wetenschappelijke discussies
aanrakend, ziet men de eenheid in Europa toenemen. Wat zou de familie Klamroth
hebben kunnen verwezenlijken zonder de snellere transporten van guano over zee
op stoomschepen, wat zouden er nog hongersnoden geweest zijn, zonder diezelfde
bedrijfszekere stoomschepen die graan uit Canada, de VS, Argentinië en Rusland
aanvoerden, naar een weliswaar verdeelde wereld, maar toch nog het centrum van
de wereldgemeenschap. Wie oppositie wilde voeren, ging naar Parijs, behalve de
Fransen, die gingen naar of beter, kwamen naar Brussel, want dat vergt heel
wat, zeker als de overheden nog strenge handhaving volhouden, zoals onder
Metternich.
Men zit
wat vast in de beeldvorming van het Europa dat we kennen, omdat we het
theoretische concept soevereiniteit zelden toetsen aan de realiteit zoals die
zich in 1914 aftekende, waarbij menigeen nog geloofde dat een oorlog tussen de
Europese landen onmogelijk was geworden, omwille van de verwevenheid van handel
en de wereld van de geest. Die geest raasde niet meer te paard door Europa,
maar per trein en men veroverde consumenten, markten, geen territoria. De globalisering
van Europa was een feit voor men zich begon te beraden over de politieke
consequenties van die lange vrede. De oorlog die op gang geschoten was in Sarajevo
liet onverlet dat mensen met groot gemak van Hamburg of Den Haag naar Oostende
reisden en vervolgens vakantie gingen vieren in Honfleur of Nice. Men las
Nobelprijs winnende boeken en leerde nieuwe muziek kennen, men stelde zich op
de hoogte van de vorderingen in chemie en natuurkunde, geneeskunde en volkenkunde.
Het leven van een elite? Wellicht, maar men mag niet vergeten dat er een middenklasse
vorm kreeg, die best wel deelhad aan die cultuur, in de mate van het mogelijke.
Na de
zelfmoord van Stefan Zweig in 1942 in Brazilië omdat zijn wereld, de wereld van
gisteren ten onder was gegaan, kwam Karl Jaspers in een lezing te Genève in
1946 met een concept van wat de Europese Geest kon betekenen. Wetenschap,
polariteit en paradox, vrijheid ook zijn kernbegrippen, waarbij het er voor ons
op aan komt te vatten dat Wetenschap niet draait om de zekerheid want nieuwe
inzichten brengen nieuwe vragen en soms komt men niet verder dan een vermoeden.
Vrijheid is al evenmin gespeend van ambiguïteit en toch wezenlijk voor ons
handelen. Doorheen de geschiedenis van Europa zijn die vragen altijd opnieuw
behandeld door allerlei figuren, waarbij men niet om polariteiten heen kan en
al evenmin altijd elke paradox weg kan poetsen. Van de ratio verwachten we dat
die een en ondeelbaar is, maar telkens blijkt dat we botsen op individuele
ratio’s die bij nader toezien niet zo heel rationeel blijken te zijn.
Dat was
er dus eens en toen aan de hand, een wereld waar we niet zo gauw toegang toe krijgen,
want de hele cultuur die zich in Europa vormde, na de revoluties van 1830 en
1848 blijft doorgaans onbesproken, want men gewaagt
dan wel graag van nationalistische opwellingen, las men – een steeds in omvang
toenemend publiek – precies diezelfde werken, een bibliotheek waarin uiteraard
Sir Walter Scott niet mag ontbreken, maar men las ook Heinrich Heine, Stendhal
en Fontane. Het wonder van de negentiende eeuw, men kan het nauwelijks een
paradox noemen, bestond precies in de vorming van een gedeelde Europese cultuur.
Henri Pirenne was zowel met de Duitse wetenschappelijke productie vertrouwd als
met de Franse en wist hoe belangrijk bronnenpublicaties als de Monumenta
Germaniae historica (MGH), die ook bijvoorbeeld als dat Duitsland raakte
bronnen uit randgebieden publiceerden. Het doel van de Franse instituten was
niet geheel verschillend maar won onder de invloed van de MGH aan
professionalisering, wat dan weer een weerslag had op de geschiedschrijving.
Is de
geschiedschrijving een poging het verleden, de vele verleden fenomenen te
doorgronden, dan is die tevens een spiegel van de actualiteit waarin de
historici werkzaam zijn. In die zin zou het nuttig zijn na te gaan – mocht dat
nog niet gebeurd zijn – de breuken in de geschiedschrijving na te gaan en dan
vooral hoe WO I daarin van invloed was. Pirenne zelf zag tot zijn verbazing hoe
zijn zonen die rond 1910 in Berlijn studeerden, twintig jaar nadat hij daar
heel wat inzichten had verworven en een open samenleving had leren kennen, hem
schreven hoe nationalistisch de historici aan de universiteit wel niet waren
(geworden). Het blijft een vraag waar dat nationalisme in Duitsland uit
voortkwam, want er waren toch evengoed figuren die net afstandelijk stonden
tegenover dat nationalisme, zoals Heinrich Mann, die toch wel zelf in de jaren
1890 redacteur was geweest van een nationalistische publicatie. De triomf na de
oorlog van 1870 en de oprichting van het keizerrijk heeft bij een deel van de
landadel een grotere aanhankelijkheid aangezet, maar tegelijk werd in de
samenleving een nieuwe culturele sfeer gevormd door burgerlijke kringen, ver
weg van het politieke.
Het
klopt dat die burgerlijke, grootburgerlijke cultuur zich ver af placht te
houden van het politieke, omdat dit politieke leven in principe in handen was
van geschikte en verantwoordelijke politici, afkomstig uit de Pruisische adel,
maar toch merkt men, bij nader toezien dat de overheid wel degelijk beroep deed
op burgers ten behoeve van het lokale bestuur en dat in steden als Keulen
burgers het bestuur in handen hadden. De werkelijkheid spoort dus ook hier niet
geheel met de voorgewende orde der dingen. Intussen kunnen we ook vaststellen
dat Duitsers in Antwerpen en Oostende een uitgebreide kolonie vormden, onder
meer in het hotelwezen. De relevantie van dat fenomeen blijkt aan het einde van
WO I, wanneer de eigendommen van Duitsers onder sekwester worden geplaatst, al
hebben ze weinig misdaan jegens de Belgische staat. Ook de hertogen van Arenberg
vielen onder dit sekwester en daarover horen we maar sporadisch iets waaien. De
haat jegens den Pruis, meer dan nog dan tegen den Duits zou na WO I wel
geleidelijk afzwakken, net zoals de liefde met Frankrijk wel weer afneemt,
ondanks de straatnamen die naar Franse generaals zijn genoemd. Duitsland blijft
ook op wetenschappelijk vlak toonaangevend, maar de vlucht van joodse burgers
uit Duitsland, vanaf 1933 zal de gastvrijheid wel op de proef stellen.
De
ontwikkeling van het natiegevoel loopt in Europa niet gelijkmatig, maar dat
liberale inzichten dat aanjagen, wil men vaak niet gehoord hebben. Het dilemma
was echter dat men als natie nog nauwelijks bindmiddelen had, aangezien God en
diens gezant, de gezalfde koning in Frankrijk en na de Napoleontische oorlogen
overal in discredit geraakt waren, was de idee van de natie als een eeuwige instantie
en bron voor trouw en garant voor welvaart de enige die overbleef. Tegelijk was
de welvaart gediend bij vrijhandel en bij openheid, wat tot uitdrukking kwam in
een enorme eruditie, waarbij Duitse geleerden niet enkel op de eigen tegel
bleven staren, want er waren tal van romanisten in Duitsland, zoals Victor
Klemperer en ook Johannes Fest, de vader van de meer bekende journalist Joachim
Fest. Tegelijk kan men ook niet vergeten dat er na 1815 in de Duitse landen een
cultuuromslag op gang gekomen die we kennen als de Romantiek.
Kijkt
men naar het werk van Stefan Zweig en de populariteit die hij genoot dan zal
men ook moeten vaststellen dat er naast hem nog een heel heir van schrijvers,
dichters, filosofen waren die het internationale denken omarmd hadden. Als
reactie was er ook een sterke tendens tot zelfrealisatie, zoals Stewart Houston
Chamberlain die als Duitser door adoptie heeft uitgewerkt en ook populariteit
genoot. Het is van belang, zoals Karl Jaspers de idee ontwikkelde, dat men over
Europa niet kan spreken zonder de vele elkaar soms uitsluitende inzichten in
rekening te brengen. Het blijft daarbij moeilijk voor mensen om al die
tegenspraak zelf te aanvaarden, wat in de strijd tussen ideologieën leidt net
het afwijzen van tegenspraak tot vormen van loyauteit.
Terwijl
in Duitsland naast de beslotenheid van de oude aristocratie een nieuwe
burgerlijke cultuur groeide, terwijl historici zich in groteren getale achter
concepten van een groot Duitsland – na het Groot-Duitsland van het Frankfurter
Parlement dat schipbreuk leed in 1849 – schaarden, omdat er nu eenmaal
economische en technische noden waren, demografische noodzaak zelfs, zag men in
Frankrijk na 1871 een onmiskenbare ontreddering in de gelederen groeien, die zich
slechts door een strakker nationalistisch denken liet temperen dachten bezorgde
intellectuelen. Daartoe droeg Ernest Lavisse dan weer bij, waarbij figuren die
zich niet overijverig op veroveringstochten richtten, uit de gratie vielen,
zoals Louis XV, een uit te spuwen verliezer, die gebieden in verre oceanen had
verloren. Dat hij ook nog eens een verbond sloot met Habsburg tegen Pruisen was
dan weer een verwerpelijke omkering van de allianties, terwijl dat
strategisch niet slecht bekeken was, al
veranderde er weinig aan de regelmaat van oorlogen in Europa, dat wil zeggen,
dat de zevenjarige oorlog 1756 – 1763 wel de krijtlijnen leek te hebben
vastgelegd, die tot de Revolutieoorlogen gehandhaafd zouden blijven. De
oorlogen in die periode werden overigens ook gevoerd in Amerika, India en de
Filippijnen, waarbij Frankrijk en de Britten voortdurend aan landjepik deden,
zij het van grote lappen grond.
Nu zou
men denken dat die oorlogen en conflicten ertoe bijdroegen dat Europa steeds
verscheidener werd, terwijl zich net een proces van convergentie voordeed, omdat
de versnippering van de landstreken geleidelijk werd doorbroken. Zowel
Maria-Theresia als Louis XV slaagden erin in hun landen afgelegen gebieden te
ontsluiten door nieuwe wegen aan te laten leggen. Dat gaf aanleiding tot nieuwe
economische groei, waar de theoretici zelden rekening mee lijken te houden,
toen niet, maar ook later niet. Bovendien zien we overal de aandacht voor
mijnbouw groeien, waarvoor ingenieurs nodig zijn en geologen, wat dan weer
nieuwe kennis blijkt op te leveren. Die kennis wordt in principe als
bedrijfsgeheim gehanteerd, maar aan de mijnbouwscholen komen studenten uit het
binnenland, maar ook uit het toenmalige buitenland aanlopen. Goethe zal zelf
veel aandacht besteden aan mijnbouw, de wegenbouw ook en gaf zo mee de aanzet
tot de industriële Revolutie, al leek die lang uit te blijven. Wel kwam er iets
anders, namelijk wat in Duitsland later als een bijzonder cultuurfenomeen, de
Weimarer Klassik werd voorgesteld. Die Weimarer Klassik was dan wel literair,
de andere bezigheden gaven de Duitse vorsten na de Napoleontische oorlogen wel een
dynamiek van ontsluiting van gebieden die tot dan toe geïsoleerd waren
gebleven. Hoewel na Waterloo de neiging tot reactionaire herneming van de
status quo ante groot was, groeide er tegelijk onder de radar een nieuwe
cultuur. Onder meer Alexander von Humboldt zou de kennisgroei omgooien van
feitenjagerij tot het nadenken over structuren, verbanden, theorievorming. Onder
meer het concept van de klimaatgordels danken we aan hem, op grond van waarnemingen
in Ecuador, toen hij een vulkaan beklom. Ook de vaststelling dat soorten niet
onafhankelijk van elkaar bestaan, maar elkaar nodig hebben, kwam bij hem al op,
zoals hij ook tot het inzicht kwam dat in een woud enkele sleutelbomen het
omringende ecosysteem voeden en er ook weer afhankelijk van zijn. De ontdekking
van de natuur, zeg maar. Het is ook de titel van een werk van Andrea Wulf, die
ook aandacht opbrengt voor andere opvallende figuren betrokken bij het behoud
van natuur via natuurparken.
Nu
Europa zich verplicht ziet een klimaatplan over meerdere decennia op te stellen
en de lidstaten eraan gehouden zijn die ook uit te werken, kan men er niet aan
voorbij dat gedurende de afgelopen 200 jaar de omgang met de natuur er niet een
was van voorzichtig onderhouden, integendeel. Deels was er onwetendheid, maar
onderzoekers als von Humboldt, Darwin en zij die later kwamen, begrepen dat
onze omgang met de natuur niet zonder gevolgen kon blijven, maar de stoomtijd
eerst en later het ongebreidelde gebruik van petroleum voor productie en
mobiliteit, elektriciteit en andere toepassingen, met als gevolg de uitstoot
van CO2 en bijgevolg de klimaatverandering die we vaststellen, noopte
en noopt tot nieuwe integratie. Bestaat er nog wel enige weerstand tegen deze
observaties en besluitvorming, dan kan men evenzeer vaststellen dat er een
debat over gevoerd is en dat wie om zich heen kijkt ook wel ziet dat er zich
veranderingen inzake temperaturen, neerslag, stormen hebben voorgedaan, maar
men moet inderdaad over lange reeksen van data beschikken om trends en
trendbreuken te kunnen vaststellen. Dat is wat men wetenschappelijke benadering
noemt en dat heeft Europa sinds de dagen van Copernicus, Vesalius en Newton
gekenmerkt, al was er altijd wel weerstand vanwege universiteiten en vooral de
kerk als het Aristotelische wereldbeeld onder druk kwam te staan. Als het goed
is, zal dat in de toekomst, met andere breekijzers ook het geval zijn, maar de
openheid voor verandering kan men niet zomaar op de helling zetten.
In die
zin is de discussie over dekolonialiseren van de cultuur en samenleving ook een
deel van het debat dat nodig gevoerd wordt, alleen zal men dan ook moeten
vaststellen dat er naast de drang naar koloniën en de exploitatie ervan ook
algauw kritiek ontstond, onder meer door mensen die op onderzoek uitgingen. Men
kan opwerpen dat Bartolomeo de las Casas zich verzette tegen het inzetten van
de autochtone bevolking in Zuid-Amerika en Mexico, op de Caraïbische eilanden
waar suikerriet geteeld en verwerkt werd tot suiker, hij zou dan toch geen
bezwaar gemaakt hebben tegen de ondergang van de bevolking, aangevoerd uit
Afrika. Toch was de discussie die hij entameerde een aanzet tot meer
uitgebreide overdenkingen over gelijkheid. Ook in het christendom is gelijkheid
van belang, ondanks het onderscheid tussen leken en priesters, dat met de institutionalisering
van de kerk tot stand is gekomen en inging tegen de basisidee van het vroege
christendom. Dat heeft in de latere middeleeuwen wel vaker voor oppositie
gezorgd binnen de kerk en uiteindelijk tot de Reformatie, omdat de zogenaamde
ketterse ideeën de geldende orde en hiërarchie op de helling zetten, zeker ook
al bij Jan Hus.
Gelijkheid
werd in de verschillende revoluties en met heel wat strijd gerealiseerd, maar
ook vrijheid was een belangrijk issue, al moeten we wel begrijpen, zeggen de
voorstanders van gelijkheid, dat vrijheid kan betekenen dat het geheel, een
klasse, een natie vrij is, maar dat het niet om individuele vrijheid zou gaan,
wat anderen dan weer hogelijk verbaast. In Europa is dat conflict doorheen de
negentiende eeuw op verschillende manieren gevoerd, maar tegen het einde van de
eeuw, rond 1900 zag men in de verschillende landen vormen van sociaal beleid
ontstaan, was het stemrecht steeds breder verspreid, al duurde het in België
wat lang – tot 1919 voor het algemeen stemrecht voor mannen ingeschreven
werd en tot 1946 voor vrouwen met een eerste stembusgang in 1949gerealiseerd
werd. Daarnaast waren er in Europa ook aanzetten voor algemeen onderwijs,
universeel toegankelijk dus en al speelden allerlei nationale gevoeligheden,
zoals in Frankrijk de scheiding van kerk en staat, of bij ons de “liberté du
père de famille” waar Charles Woeste aan bleef vasthouden. Om economische
redenen en noodwendigheid zag men dat ook het technisch onderwijs aan belang en
omvang won. Dat onderwijs, zo werd ons lang gezegd, was disciplinerend, maar
dat is nu eenmaal wat onderwijs is, omdat leren schrijven, lezen en rekenen
discipline, oefening vergt. Maar belangrijk blijft de vaststelling dat de
uitbreiding van de toegang tot onderwijs economisch noodzakelijk werd naarmate
de industriële Revolutie de samenleving versneld complexer maakte en kunde én
kennis steeds belangrijker werd. Ook hier bestaan er in Europa tegelijk vrij gelijklopende
curricula en eigen specifieke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de verdeling tussen
de overheid als inrichtende overheid en private inrichtende machten, zoals de
RKK in Vlaanderen en de bijzondere scholen in Nederland.
Over
broederschap mag het ook gaan, denk ik dan, maar het blijkt een nog heikeler
thema, terwijl Europa zelf toch een project van meer broederschap mag heten, al
valt net daar wel eens iets aan te verbeteren. De Franse Revolutie heeft een
einde gemaakt aan de gilden en ambachten, omdat die zogenaamd ondemocratisch
waren. Daar valt wel veel tegen in te brengen, maar het zou een wel een heel
lange uiteenzetting worden. Bovendien zijn er ook nog andere fraterniteiten
ontstaan, zoals de Collegianten, in het Nederland van Spinoza, terwijl we het
dan uiteraard over de loges kunnen hebben, om nog te zwijgen van katholieke
fraterniteiten en herenclubs.
Terwijl
er dus conservatieven tegen de legerdienst en het onderwijs voor de armen
gekant waren, terwijl men de eigen nationale geschiedenis ging zien als een
bijzondere ontwikkeling, waar andere naties bij verbleken, zag men dat als
gevolg van de industrialisatie de verschillen tussen landen vervaagden. Landen
die hun spoorwegen afwijkend organiseerden, met andere spoorbreedten, zoals
Spanje, bleven langer afgesloten voor economische ontplooiing en ook het
toerisme bleef achter. Doorheen de twintigste eeuw zien we die paradoxale
ontwikkeling van eigenheid en globalisering verder doorontwikkelen, waarbij
toenemende homogenisering de eigenheid van landen en volkeren beperken, maar
naties, volkeren, hun eigenheid en identiteit net verder gaan specifiëren en
argumenteren. Men heeft het nationalisme verketterd, maar ontkend dat mensen
hun verbondenheid iconografisch en idiomatisch, wat overigens een linkse,
anti-elitaire reflex is gebleken, uitdrukking geven. Hoezeer de digitale
revolutie van de afgelopen 40 jaar ons leven veranderde en de homogenisering
van (Europese) samenleving verder oprukte, blijkt uit de populaire
muziekcultuur, maar ook op de boekenmarkt en uiteraard in het wetenschappelijke
gebeuren. Afwijkingen voor zichzelf opeisen gebeurt ook, waarbij men bronnen
van trots op de eigenheid zoekt tot uitdrukking te brengen. Het valt op dat experten
en politieke bewegingen doorgaans maar een van die evoluties opmerken, willen
opmerken en wat niet strookt ook straal ontkennen.
Europa
werd niet in 1950 gesticht, zoals het nu nog steeds geen volkomen homogeen
gebied kan heten, als dat al wenselijk zou zijn, want het was metterdaad een
antwoord op een voortdurend opflakkerende vijandigheid. Tegelijk weten we dat het
de vele landen in Europa veel energie en tijd koste om de versnippering van
voorgaande eeuwen om te zetten in grotere culturele en doorgaans ook
taalkundige eenvormigheid, wat gunstig was voor de welvaart. Pas rond 1900
bleek de taalkundige verscheidenheid in Frankrijk min of meer tot homogeniteit
te zijn ontwikkeld, al klinkt het Frans in Marseille nog altijd bijzonder. Ook blijven
ook nu nog groepen in het Noorden, Bretagne en Baskenland, Occitanië de
waardering voor de streektalen opeisen.
De
beweging van de Gele Hesjes in Frankrijk heeft dan weer laten zien dat de
strijd tussen grootstedelijke regio’s en het platteland niet gestreden is,
omdat men de bestaansvoorwaarden op wettelijke gronden en in naam van de
gelijkheid voor iedereen op dezelfde leest wil schoeien. Wetgeving kan mensen
bevrijden van geografische isolatie en kan talenten beter laten ontwikkelen,
maar kan ook knechten, als de voorwaarden waaronder de wet geldt geen rekening
houdt met de omstandigheden. Laat nu net
de EU gebaseerd zijn op regels, die de interne verschillen binnen Europa wil
wegwerken, vooral achterstanden en toch zijn het de achtergebleven gebieden die
vaak het hardst de EU verketteren, al hebben ze er in het verleden – juist, in
Frankrijk - vruchten van mogen plukken. Het landbouwbeleid dat door Sicco
Mansholt werd ontworpen en uitvoering gegeven, kwam tot stand als antwoord op
de veelvuldige hongersnoden in het verleden en de Hongerwinter in Nederland. De
afgelopen twintig jaar werd het landbouwbeleid bijgestuurd omdat er hinderlijke
neveneffecten waren, die vooral de stedelingen leek te mishagen. Bovendien ziet
men dat de uitgebreide EU ook nog eens verschillende soorten landbouw kent, die
niet altijd even billijk behandeld worden. Bijgevolg zou men kunnen nadenken om
in de wetgeving meer aandacht op te brengen voor de verschillende
randvoorwaarden die mensen in hun dagelijkse bestaan bepalen, zonder opnieuw in
de versnippering van het Ancien Régime te vervallen. Hierbij dient ook aangegeven
dat Mansholt en co, die aanleiding gaven tot ruilverkavelingen en
schaalvergroting het landschap en ook de biodiversiteit schade hebben
toegebracht, onder meer door houtkanten weg te nemen. Dat veroorzaakte ook weer
erosie, die de landbouwgronden ernstig hebben aangetast.
Luuk van
Middelaar beschreef uitgebreid hoezeer Europa een zaak van regelgeving is, terwijl
politiek er net om gaat wie de macht heeft regels te maken. In die zin is
Napoleon, die een groot regelgever is gebleken daarom net wel het herdenken
waard. Dat zijn Code Civil vanuit het perspectief van de vrouwen meer dan
teleurstellend was, kan men als algemene kennis beschouwen, dat hij erin slaagde
de armen en minder welgestelden uit het politieke gebeuren te filteren, zal men
wel niet overal in dank afnemen, terwijl hij net daar zeer ambigue is gebleken.
Anderzijds, de Restauratie onder Lodewijk XVIII ging niet helemaal tot het
gaatje, maar slaagde er toch niet in de nieuwe middenklasse aan zich te binden,
lieden die gronden en gebouwen, eigendom hadden verworven na de confiscatie van
kerkelijke goederen, wilden niet terug naar de tijd van de grootgrondbezitters,
c.q. de kerkelijke instituties. Die eigendomsrechten in vraag stellen was niet
aan de orde, noch het schrappen van de Code Civil, meer nog, Louis XVIII zocht niet
de absolutistische macht te heroveren, accepteerde een constitutioneel
koningschap. Echter, wie leidde dan het land, welke politici hadden het na
Napoleon voor het zeggen en wat waren hun beleidsopvattingen? Omdat Frankrijk,
door toedoen van Talleyrand en op last van de Britten in het Europese concert
der Naties een plaats kreeg, droeg het al met al wel bij aan wat een
proto-Europese verstandhouding kan noemen.
Intussen?
De Nederlanden werden een koninkrijk waarbij de Oostenrijkse Nederlanden en de
Voormalige Republiek der Zeven Verenigde Provinciën samengingen, maar de
natievorming [i]
zorgde voor spanningen en de uiteenlopende belangen, de afwijkende industriële
dynamiek in het Zuiden, met Luik en Gent als opvallende polen van snelle industrialisatie,
maar dat heeft dan weer gevolgen op het vlak van demografie en de desiderata
van de elites in Noord en Zuid. De latere Minister-President Johan Thorbecke
was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, gesticht door Willem I in 1817
van 1826 tot de Belgische Opstand en de man zou de enorme verschillen onder
ogen zien. Vooral de bevolkingsdichtheid in het Zuiden was toen veel groter en
het wegennet was onder de Oostenrijkse keizers veel fijnmaziger uitgebouwd. Het
Noorden leefde nog met de trekschuit en het wegennet zou pas veel later de
nodige uitbreiding kennen. Maar Nederland had na de slag bij Waterloo en via
het Congres van Wenen de kolonies min of meer teruggekregen in de Oost en de
West en dat was voor het industriële Zuiden dan weer een bijkomend afzetgebied.
Ten gronde laat dat moeizame proces van weliswaar mislukte natievorming zien
dat het van belang is dat er voldoende bereidheid bestaat om een nieuwe eenheid
te vormen. De structuur van de Nederlanden zou echter in 1944 onverwacht tot
een intensere samenwerking leiden van de soevereine naties België, Nederland en
Luxemburg, geleerd door twee oorlogen dat een groter gewicht in de schaal
werpen nuttig kan zijn. Die samenwerking aka de Benelux zou samen met Duitsland,
Frankrijk en Italië in 1953 de EGKS vormen, in ’57 de EEG en na de eenmaking
van Duitsland de EU.
Voor de
goede orde, de ontwikkelingen in Duitsland in diezelfde periode zijn ook
interessant, omdat de hervormingen die voorbereid werden door onder meer Hardenberg,
Stein vom und zum Stein en Willem von Humboldt Pruisen op een nieuw spoor wensten te zetten,
maar het zou nog twee generaties duren voor de burgerij een eigen elan vond in
het Parlement van Frankfurt om dan met vorst Otto von Bismarck de modernisering
van bovenaf door te duwen en waarbij sommige vernieuwingen tevergeefs in de
kiem gesmoord werden. Ook voerde Bismarck een Kulturkampf tegen de katholieken,
in het Rijnland maar vooral in de Poolse gebieden, waar bleek dat die strijd
niet te winnen viel, al had Bismarck dan nog zoveel meer regimenten dan de paus.
Met een begin van sociale zekerheid wilde hij de socialisten uitschakelen, maar
die verkregen na zijn aftreden in 1890 steeds meer voet aan de grond in de
Rijksdag, zonder ooit betrokken te worden bij de regering. Het wantrouwen
jegens het internationalisme was een handig alibi voor Bismarck en zijn
opvolgers, maar in 1918, na de verloren oorlog speelde de legertop hen wel de
hete aardappel in de handen om de gevolgen van het desastreuze beleid op te
lossen. De Republiek van Weimar zonder meer zwak noemen, zonder de interne
spanningen in rekening te brengen, zonder de houding van het leger onder de
loep te nemen, doet afbreuk aan figuren als Ebert, Walther Rathenau, Gustav
Stresemann. In Keulen werd Konrad Adenauer in
1926 burgemeester, in 1933 werd hij haast onmiddellijk uit zijn ambt
gezet, vanwege drastisch optreden tegen de nazi’s voordien, maar ook omdat de Rijnlander
fundamenteel tegen het nazisme gekant was. Onder meer in de Benedictijnenabdij
Maria Laach heeft hij toen verbleven, in binnenlandse ballingschap. Na de
oorlog was hij daarom de uitgelezen figuur, want op geen enkele wijze betrokken
bij het beleid van de nazi’s om Duitsland op de rails te krijgen. We kunnen ons
niet goed inbeelden welke vraagstukken die politici te behandelen kregen en hoe
het begin van de Koude Oorlog, van 1948 de spanningen nog deden oplopen, zoals
bij de blokkade van Berlijn en de luchtbrug die werd ingelegd om Berlijn van
voedsel, steenkool en machines te voorzien.
Om maar
aan te geven dat ons beeld van Europa nooit uitgebreid genoeg kan zijn, de
kennis van de lidstaten in hun geschiedenis, cultuur, zelfbeeld aanboren kan
dan ook pas leiden tot een beter begrip van wat Europa is. De verschillen
inzake de opbouw van naties, het ontwikkelen van een eigen narratief kunnen
moeilijk genegeerd worden, maar tegelijk zal bij nauwkeurige analyse blijken
dat die “landsgeschiedenissen” ook grote samenhang vertonen en dat de oorlogen
niet de enige vorm van contactname waren. Er was lange tijd ook altijd het
internationale vehikel van Kerken, zowel de katholieke kerk als de protestantse
kerken hebben over Europa hun netwerken gehad en bijvoorbeeld bij het opeisen
van “gewetensvrijheid” hebben de protestantse kerken gelijkaardige concepten
gehanteerd, aan elkaar doorgegeven. De ene liep al wat voor op de andere en zo
was Habsburg voor op Frankrijk inzake de emancipatie van joodse mensen en
gemeenten, terwijl daar in Holland, Amsterdam al langer een voorbeeld voor werd
gegeven.
We
zullen daarom ook meer aandacht moeten besteden aan de situatie van de nieuwe
lidstaten, de landen die veertig jaar onder de knoet van Moskou in hun beleid
en vrijheid geremd waren geworden. De erfenis van die periode komt niet zo vaak
aan bod als nodig en wenselijk is, omdat we ons zo graag ergeren aan wat er in Polen,
Hongarije, Tsjechië… af heeft gespeeld sinds het einde van WO I. Mensen als Tomas
Masarik, zijn zoon Jan Masarik, Wladislaw Sikorski in Polen en anderen, die we
nauwelijks of niet kennen, laat staan dat we iets van het leven in wat we Midden-Europa
noemen, hebben begrepen.
Opstanden
maken terecht deel uit van de geschiedenissen, zoals ze in de schoolboeken
werden neergelegd, maar de ene opstand genoot en geniet minder waardering dan
andere, al hangt dat ook wel af van wie gerechtigd en bevoegd verklaard is,
zoals in Frankrijk de onvermijdelijke Ernest Lavisse. Terwijl in Duitsland
onder inspiratie van Rancke een nieuw soort geschiedschrijving ontstaat, op basis
van een grondig ontwikkelde Historische Kritiek, waardoor ook feiten en
inzichten boven water kunnen komen, zal die Lavisse er alles aan doen om voor Frankrijk
een enthousiasmerende geschiedschrijving tot stand te brengen met hulp van de
overheid en tot eerlijke schaamte van de academische historici – denken wij ten
onrechte, want het was nu eenmaal een lastige tijd, met de affaire Dreyfus,
maar ook woog de geopolitieke competitie zwaar op regering en parlement. Waarom
krijgt deze periode in de Europese geschiedenis slechts fragmentarisch, slechts
episodische aandacht, terwijl het voor de zich vormende naties een soort
gravitatielens[ii]
vormt, maar die periode zelf komt dan weer ook niet volstandig aan bod. De
Derde Republiek in Frankrijk, na de val van Napoleon is anders interessant
genoeg terwijl men bij ons zoveel aandacht op Leopold II richt dat het
politieke leven en de maatschappelijke ontwikkelingen gewoon binnen de
waarnemingshorizon lijken te vallen en dus onzichtbaar blijven voor ons. In
Nederland lijkt het dan weer algemene kennis te zijn dat er na Johan Thorbecke
alweer niets zou zijn voorgevallen dat het vermelden waard is tot het aantreden
van Pieter Jelles Troelstra, terwijl men ook in Nederland tal van evoluties kan
onderkennen, zoals de uitbreiding van het spoorwegennet, de gevolgen van de
onderwijshervormingen door Thorbecke geëntameerd en mede gerealiseerd waarbij
we niet vergeten hoe de industrialisatie het onmiskenbaar over ging nemen van
de landbouw en de (koloniale) handel. En valt ons daar niet een figuur als Aletta
Jacobs te binnen, de eerste vrouwelijke, universitair geschoolde arts en feministe,
wat ons dan weer nieuwe paden op kan voeren. Intussen ging het met Oostenrijk stevig vooruit
en werd de industrie er groter dan wij doorgaans aannemen, waarvan vooral
Tsjechië in hoge mate leek te profiteren. Over de culturele geschiedenis weten
we overigens ook maar wat men gedurende decennia heeft gekoesterd, van de
Walskoning tot Klimt. Maar er is ook de volkscultuur, in veelvoud dan
natuurlijk, die niettemin vaak verweven bleek met de hogere kunst.
Deze
vaststelling bracht me naar een bijzonder aspect van de Europese constructie,
namelijk dat die gravitatielenzen tegelijk periodes waren die voor lange tijd
het zelfbeeld hebben bepaald en waarbij de toeristische industrie nog graag de
nodige steun aan al te vaak obsolete denkbeelden verleent. Auteurs als Sir
Walter Scott, Jacob van Lennep, Hendrik Conscience, de gebroeders Grimm hebben
aan die volkscultuur en oude sagen en legenden handen en voeten gegeven, door
ze naar de normen van de tijd levendig te vertellen. In Frankrijk ging het
vooral om de grote geschiedenis die iedereen diende te kennen, volgens Lavisse
en anderen. Ontstond, zoals Simon Shama het stelt, de romantiek in Duitsland
als een reactie op de Franse bezetting en hautaine bejegening dat de Franse
taal en cultuur superieur en meer geciviliseerd zijn dan net dat boertige
Duits, dan bood de Romantiek van Caspar David Friedrich en de gebroeders Grimm,
ook de Duitse vriendenkring van Johan Thorbecke hield van die Deutschheit, als schild
tegen doordravende moderniteit. Toch kan men met Simon Shama erkennen dat
Johann Gotlieb Herder wel degelijk begreep dat de moderniteit wel eens
onverdraaglijk zou kunnen zijn, net als zoals het pure rationele denken, omdat
het tot een grote eenvormigheid zou leiden. Dat al in de late negentiende eeuw
een pervertering van de Romantische bevlogenheid en het verheerlijken van de
landseigenheid een aanvang werd gegeven, belet niet dat Herder zelf meende na
zijn reizen door Frankrijk en de Duitse Landen dat het universele – dat in de
Verlichting het hoogste goed heette – en het persoonlijke, het individuele, ook
van landstreken elkaar wel kunnen vinden en daarom elkaar nu net niet mogen
uitsluiten.
In
België zien we vaak genoeg dat Vlaamsgezinden menen dat men het Vlaamse
karakter moeten waarderen en beschermen, terwijl anderen net menen dat maar het
minste spoortje van Vlaamsigheid bestreden moet worden wegens achterlijk en
dom. Beide houdingen leiden tot verkramping en beletten een open analyse. Op
Europese schaal zal men nu net de paradox moeten koesteren dat er zoiets
bestaat als de landsaard, van elk der lidstaten of deelstaten van lidstaten en
anderzijds erop toezien dat het benadrukken van de landsaard het accepteren van
een gedeeld Europees belang en gedeelde Europese waarden niet onmogelijk maakt.
Men houdt evenwel niet van paradoxen, omdat die een heldere lijn in beleid en
ontwikkeling zouden tegengaan, terwijl het des mensen is dat men zich niet
zomaar kan vereenzelvigen met al te grote massa’s waar men vreest in te
verdrinken.
José
Ortega y Gasset heeft, als een van die auteurs die in Spanje de vernieuwing van
1898 vorm hebben gegeven als opvolger, de gevaren van de opstand der horden, of
beter de opstand van de massamens - men kan beide vertalingen voor gelijkwaardig houden -,
net omdat het voor Ortega y Gasset duidelijk was dat de demografische boom aan
het einde van de negentiende eeuw en de onderwijskansen, maar ook het
toenemende gewicht van de media ertoe kon leiden dat mensen steeds meer elkaar
zouden spiegelen, gelijkend zouden zijn, terwijl in de massa in de beweging het
individu helemaal verdrinken zou. Die aandacht voor de individualiteit, precies
ook in het licht van de moderniteit deed me al langer vragen stellen over de
kracht van rationeel analyseren der dingen, want als dat ertoe zou leiden dat
iedereen dezelfde opvattingen zou delen, dan zou dat tot de ruïne van de
cultuur voeren. Individualiteit en massamens gaan niet samen en men moet mensen
de kans geven die eigen individualiteit te ontwikkelen. Men kan hier ook
terugschakelen naar Christal Palace, 1851, toen de industriële productie van
gebruiksgoederen een nieuwe markt creëerde, waar iedereen zocht zich te
onderscheiden door dezelfde spullen te kopen. De materiële waarde van de
goederen kon maar gedeeltelijk de behoeften bevredigen, prestige is er niet
vreemd aan dat we goederen waarderen om andere redenen.
Het
onderwijs, tot rond 1900 in de meeste landen vrij elitair, al kwam de
middenklasse sneller op de schoolbanken terecht dan doorgaans vooropgesteld,
bracht naast een vrij gedisciplineerde groep afgestudeerden ook altijd de
nodige buitenbeentjes voort, vaak dan nog de meest intelligenten die (voortijdig)
de tekortkomingen van het onderwijs zagen en op eigen gezag betere inzichten
zochten en nog vonden ook. De vooruitgang van de wetenschappen? Hendrik Lorentz
mag wel een toonbeeld heten van de toegankelijkheid van de universiteit, ook al
diende hij na de HBS nog een examen Grieks en Latijn af te leggen om
natuurkunde te mogen studeren. Men zou kunnen besluiten en deed dat sinds de
jaren 1960 zeer vaak, dat het onderwijs vanwege de disciplinerende werking op
studenten, alleen maar een eenheidsworst kon opleveren, maar net een figuur als
Lorenz laat zien hoe dat niet belette dat bijzondere figuren hun eigen weg
gingen. Lorentz paste dan nog wonderwel in het complexe werkgebied van de
natuurkunde en theoretische natuurkunde. Vergeten we ook niet dat in die jaren,
1875 tot lang na WO I de natuurkunde weliswaar ‘jong’ lijkt in onze ogen, maar
vooral met rasse schreden vooruit is gegaan.
Europa begrijpen vanuit de geschiedenis
betekent niet dat we mooie lijnen zien, maar dat ontwikkelingen vaak ook tot
stagnatie konden leiden, zowel bestuurlijk als wat wetenschappen en
levensbeschouwelijke inzichten betreft, wanneer ze samenvallen met de ingenomen
posities. Het is niet zo dat wat eerst nieuw en ongehoord lijkt, plots
ondraaglijk ouderwets wordt, wel dat we vergeten hoe bepaalde inzichten zo
vertrouwd worden, dat we er nut en betekenis, oorzaak en de weldadige of andere
gevolgen niet meer van zien. In die zin kan men niet zomaar pleiten voor
vooruitgang, maar niet blind kan zijn als mensen of organisaties nieuwe,
boeiende inzichten komen aandragen. Een tweede is dat men over parameters dient
te beschikken, om wat zich aandient ook af te wegen. Karl Jaspers liet zien in
zijn redevoering “de Europese geest” dat men die parameters niet uitsluitend
kan hanteren, maar dat men meerdere inzichten kan overhouden aan een afweging,
omdat ontwikkelingen ook niet eenduidig uitwerking krijgen. Nucleaire wapens
zijn er sinds 1945 niet meer gebruikt, wel getest en hun vernietigingskracht is
alleen maar toegenomen, maar we weten dat er zoiets bestaat als de theorie van
de wederzijdse vernietiging. Aan de
ander kant is er civiel gebruik van nucleaire energie, in de medische wereld,
zowel voor diagnose als voor therapeutisch gebruik. Rond 1972 las ik een
jeugdboek over een kerncentrale in het Verenigd Koninkrijk, maar het trok me
niet echt. Wel werd ik zoals zovelen aangetrokken door de mogelijkheden van
thermonucleaire raketten, kerncentrales en onderzeeboten… Er was uiteraard ook
kritiek, maar wie jonge politici de laatste jaren hoort spreken over
kernenergie als een verouderde technologie, moet wel tot het inzicht komen dat
het evenwicht uit het oog verloren is. Nu goed, dit meningsverschil is ook wel
fundamenteel en wie de macht heeft, kan besluiten de centrales te sluiten, al
zou het wellicht aangewezen zijn na te gaan waar we elektriciteit voor nodig
hebben en dan gaat dat te vaak meer over
verwarming, verlichting, mobiliteit, productie van producten maar dezer dagen dient
men ook databeheer op gigantische
schaal, in rekening te brengen. Voor databeheer heeft men uit de kluiten
gewassen datacentra nodig, die dan weer gigantische elektriciteitsproductie
vergen. Zal het volstaan met windmolens en zonnepanelen, vooral wanneer men
merkt dat zelfs voorstanders van deze energieproductie gekant zijn tegen nog
meer windmolens of velden vol zonnepanelen?
Men kan
niet dromen van een specifiek soort Europa, omdat dit controle vergt over
mensen, die daardoor aan welbevinden en welvaart inboeten. Het beleid zal
overigens altijd weer op paradoxen en neveneffecten van het beleid botsen, die
men dan tegen andere waarden zal hebben af te wegen. De idee van een eeuwig
rijk, een eeuwige staat is al langer onhoudbaar gebleken, want twaalf jaar is
wat weinig voor een duizendjarig rijk. Echter, behalve we dat meestal niet zo
lang leven, kan men ook vaststellen dat evoluties, zoals de ontwikkeling van de
metaalproductie en de smeedkunst rond 1100 à 1000 BC een grote omwenteling in
de Europese landouwen veroorzaakte. De ontwikkelingen in Griekenland, of beter
de gebieden waar de Grieken posten hadden gevestigd, maar vanaf de vierde ook
in wat Rome zou worden, hebben met het schrift te maken, maar het IJzer was een
noodzakelijke voorwaarde voor de vorming van de Polis-cultuur en voor nieuwe
strijdtechnieken, terwijl ploegscharen in ijzer ook zo hun nut hadden. Kan men
de Europese geschiedenis een nieuw begin zien maken rond 1100, dan nog blijft
het opmerkelijk dat men het in publieke debatten over de eigen ontwikkelingen
in de onderscheiden landen die we pas later als landen zien functioneren, niet
ziet hoe voortdurend vernieuwingen zich verspreiden, dat bestuurlijke
vernieuwingen in Vlaanderen een eeuw later gemeen goed zijn geworden.
De
Europese droom is er een van samenwerking, maar ook van respect voor de
eigenheid van regio’s, wetende dat die eigenheid vaak opgeklopt wordt. Als
Vlaming kijk ik wel eens naar cyclocross, maar ik lig er niet wakker van als er
een grote confrontatie tussen enkele toppers gaat plaats vinden. In wezen ziet
men nogal eens mensen hoog opgeven met identiteit terwijl ze anderzijds alles
wat naar “nationalistisme” riekt verketteren. Men zal in het Europa waarvan de
constructie nog niet voltooid kan heten, rekening moeten houden met blinde
vlekken. Zo kan men Hongarije verwijten naar het behoud van de vermeende
homogeniteit te streven, als men er niet de aannames van kent, kan men geen
goed debat voeren. Men verwijt Polen terecht dat de rechtsstaat, de vrije
meningsuiting in het gedrang gekomen zijn en derhalve hersteld moeten worden,
dat ook de genderdiscussie herleid wordt tot een tegenstelling van normaal en
afwijkend, terwijl in het oude Europa al langer een cultuur kon ontstaan waarin
mensen hun eigen genderidentiteit kunnen beleven, zonder gevaar van bestraffing
door de overheid. Maar niet alle burgers accepteren dat homo’s of lesbiennes,
transvrouwen etc. zich zomaar ongeremd op straat laten kennen, wat dan weer
politieke en maatschappelijke onrust veroorzaakt en bovendien voor de
betrokkenen ook niet aan de orde is, want ongeremd, tja, zo komt nagenoeg
niemand op straat. Ethische discussies voeren met wederzijds respect, het vergt
oefening en bovendien is het nog maar de vraag of men zo een discussie kan
voeren zonder dat een van de partijen een machtspositie bekleedt en bereid is
daarvan gebruik te maken.
De
Europese droom hoeft niet te leiden tot een consistent en coherent geheel, mooi
afgerond, want dat lijkt te zeer op het beeld dat mensen van de hemel hebben
waar er inderdaad geen ruimte is voor paradoxen en onzekerheden. Dat was ook
wat Arendt vooropstelde, toen ze nadacht over wat het betekent deel te nemen
aan het maatschappelijke leven. Men kan verschillen over de mate van
onzekerheid over de toekomst, de welvaart verzekeren in veranderende tijden en
omstandigheden betekent zoeken naar steeds weer nieuwe evenwichten. De
discussie over billijke belastingbetaling voor eenieder leidt doorgaans tot de
idee dat men mensen kan vrijstellen, terwijl het net door de uitwerking van
ideeën van de Verlichting zonder de zelfkritiek die de Aufklärung ook
meebracht, mogelijk is te komen tot gedegen analyses, die weliswaar niet altijd
sporen. Men kan zeggen dat de waarheid een en ondeelbaar is, de Europese
werkelijkheid laat zien dat een droom uitgerold over alle landen schadelijk zou
uitpakken, voor de burgers en voor de noodzakelijke, zij het niet blinde
loyauteit aan dat Europese algemeen belang.
Bart
Haers
[i] https://kwestievanverwondering.blogspot.com/2013/12/een-paradoxale-herinneringsagenda.html.
Een boek over de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in
1813, waarna de onverwachte “hereniging” met de Zuidelijke Nederlanden volgde.
De acties nodig om het proces van natievorming mogelijk te maken, laat zien
waarom ook het Europese proces van politieke eenwording niet over een leien
dakje kan lopen.
[ii] De natuurkunde van Einstein heeft de visie van Newton bevestigd en
verfijnd. Toch is het van belang dat we de metafoor die we hier hanteren goed
hanteren, namelijk dat een bepaalde periode, het licht van de voorliggende
periodes kan afbuigen. Maar ook het voorwerp, c.q. het cluster van
gebeurtenissen dat hiertoe aanleiding geeft, wordt doorgaans moeilijker te
bestuderen.
Reacties
Een reactie posten