Europa, verscheidenheid en samenhang

 


Reflectie

 

 


Europa geen droom

Veel groter

 



Henri Pirenne (1863 - 1935), historicus en
in die hoedanigheid ook maatschappelijk
betrokken. Naast zijn Histoire de Belgique,
dacht hij ook na over een Geschiedenis van
Europa, naast een werk "Mahomet et
Charlemagne" over de Europese ruimte en 
cultuur. 

Europa roept ons om het over de Europese droom te hebben. Dromen moet kunnen, maar het komt mij voor dat Europa al lang en breed in een andere fase functioneert. Juist, Europa is een realiteit, moet inderdaad verbeterpuntjes aanpakken en gevatter omgaan met een breed gedeeld onbegrip. Het is daaraan dat verholpen moet worden. Dat wil zeggen, de discussie opnieuw voeren over doel en werking, over de instelling en de grondwet. Dus ja, toch een beetje dromen?

 

Europa, of beter, de droom van een Europese versie van de Verenigde Staten (van Europa) ontstond in een nog niet zo concrete vorm tijdens het interbellum, waaraan Karl Jaspers in een lezing gehouden te Genève een nieuwe wending gaf, precies over de waarden die Europa schragen. Dat zou dan gaan om Vrijheid, historie en wetenschap. Maar die begrippen laten zich niet vanzelf verstaan en wellicht is dat mede een drijfveer geweest in het Europese denken, meer bepaald kan men met Jaspers denken aan de wijze waarop we met polariteiten leven. Staat en natie, christendom en Grieks-Romeinse oudheid, er zijn er nog wel meer, die ons te denken geven maar vooral onze handelingsvrijheid bepalen, ruimte geven. Europa is dan wel slechts een schiereiland van het Aziatische continent, moeilijk of niet te niet ontkennen is hoe in deze op het oog beperkte ruimte een cultuur kon groeien, die minder dan sommigen menen te moeten herhalen door eenvoudige waarheden bepaald wordt. Net de filosofische traditie die ontstond in het oude Griekenland, laat zien dat men altijd weer paden en zijpaden kan ontdekken die soms vergeten, op onverwachte momenten weer opduiken. Het punt van kritiek  tegen deze aanpak betreft het Eurocentrisme die onderliggend de visie stuurt, maar dat hoeft niet fataal te zijn, want men kan tegelijk ook andere zwaartepunten van cultuur en economische macht onderzoeken, zoals Immanuel Wallerstein die benaderde in zijn wereld-systeem theorie. Overigens, historisch kan men Europa niet los zien van de omvang van een handelssysteem dat al voor de Romeinse imperiale uitbreiding ontstaan was.  Noord-Afrika, Klein-Azië en Egypte maakten er lang deel van uit. Daarmee is niet gezegd dat het altijd om vreedzame (handels-)contacten ging, oorlog en piraterij kon ook, net omdat er toen ook overdracht van inzichten en concepten, praktijken plaats heeft gevonden.

 

 De vijandschap bleek, toen ik Grieks leerde, een bizarre verwantschap op te leveren. De Grieken keken dan wel laatdunkend neer op de Perzen, omwille van de onderworpenheid aan de koning maar ze vonden de bestuurlijke suprematie wel iets bijzonders, het laten functioneren namelijk van een groot rijk, terwijl de Grieken daar huiverig voor waren, gewend als ze waren te leven in kleine, overzichtelijke stadstaten, al was dat ook wel eerder een nostalgisch zelfbeeld. Het blijft me altijd verbazen dat we nog altijd meer vernemen over de Grieken als toonbeeld van beschaving, terwijl er in Klein-Azië of zelfs in Marseille – toen het nog een Griekse nederzetting was – wellicht ook kennis te verzamelen zou zijn, al zijn het dan wellicht stèles, epigrafische bronnen. De beperking van de bronnen, toegankelijkheid ook, maakt het inderdaad moeilijk om er kennis over te verwerven, al zou men dan moeten streven naar inzicht in hoe zo een samenleving evolueert.  

 

Refereren aan de antieke oudheid, vanuit een ingesleten idee dat alleen Athene ertoe zou doen, moet ons aandachtig maken, want naast Athene was er toch ook Sparta, waar ook moderne intellectuelen zich aan spiegelden, jawel, ook de Britten en de Duitse intellectuelen, want vaak waren de Atheners toonbeeld van verwekelijking en ontaarding. De Spartanen daarentegen leken de mannetjesputters in Berlijn, Oxford of Parijs betere voorbeelden van opgeschroefde mannelijkheid, maar ook zelfvergetelheid ten bate van het grotere doel, de staat, de Lakedaimonische daadkracht en overlevingsdrift. Maar ook Sparta ging ten onder en het bestel, zoals de Macedonische koningen wisten, ontnam Sparta de daadkracht om te overleven in moeilijke omstandigheden.

 

Deze polariteit heeft men ons, toen we Grieks lazen, zelden bijgebracht, wat de relevantie van de Griekse cultuur achteraf bekeken schipbreuk liet lijden. Vergeten we niet dat men Xenophon niet kan lezen zonder over de tocht der tienduizend te spreken en dan, waarde lezer, komt de student van toen weer boven, die, zij het met moeite, op de bus stukken uit het relaas zat te spellen, want we lazen te weinig om ons een goed idee te vormen van de opzet en inzet van de schrijver die ook over Socrates wel een en ander schreef. Xenophon hoort nu niet meer tot de canon, zijn “Anabasis” is vooral (vergeten) studentzweet maar veel hebben we niet vernomen over de wereld waarin die tocht zich afspeelde, net zomin als we de teksten over Socrates lazen. Nu goed, als introductie zette het aan tot meer belangstellende onderzoeken, terwijl het me naderhand wel opviel hoe de opinies gemaakt, vastgeroest waren. Plato was de enige toegang tot Socrates. Punt. Maar de discussie over de zilvermijnen van Laurion, de succesvolle oorlog tegen de Perzen en vervolgens het ostracisme tegen de held Themistocles die vervolgens in ballingschap ging naar Perzië, intrigeerde me al evenzeer, want waar had hij een beschaafde leefomgeving kunnen vinden?

 

Zo werden we klaargestoomd om met heldere ideeën de wereld tegemoet te treden, toegerust om te weten wat juist en wat verkeerd is. Net dat leek Karl Jaspers ter discussie te stellen, zij het niet relativerend, wel onderzoekend wat er van belang kon zijn. Het zijn precies figuren als Jaspers overigens die mijn denken over de houding van Duitsers tijdens de Nazi-tijd op scherp stelden, omdat er blijkbaar naast “Schreibtischtäter” ook een vorm van “Schreibtischwiederstand” mogelijk is gebleken, die niets met salonfähigkeit” te maken hebben. Er is Jaspers, maar ook Victor Klemperer en uiteraard de redactie van de pamfletten van de Witte Roos. Men kan namelijk daden van verzet plegen, ook al lijkt het resultaat beperkt of zelfs onbestaande. Dat er mensen waren die anders dachten over het nazisme, over de politiek van oorlog en onderdrukking, komt niet altijd in beeld, al moet men dan wel weten dat het moeilijk was. Houden we dit in gedachten, dan wordt ons denken over een “Europese Droom” een andere richting uitgeduwd, omdat het  denken zelf over wat Europa kan zijn, niet enkel berusten kan op een afkeer van het nazisme, van totalitaire maatschappijopvattingen, maar ook, over hoe mensen in penibele omstandigheden toch het denken niet lieten varen en een wereld in gedachten hielden, die wars was van de totalitaire druk die niet enkel kwam van de bonzen, de officiële vertegenwoordigers zoals schaarleiders en lokale verantwoordelijken, maar ook tal van mensen die geloofden dat ze het beter hadden dan voor de komst van de NSDAP. Het klopt zelfs omdat de crises van het Interbellum nu eenmaal zo diep hadden gesneden in de welvaart en het vlees van de mensen. Het geloof in de leiderschapskwaliteiten was tegen veel bestand en dat ontgaat ons doorgaans, want wij kijken naar het grote verhaal, de afloop kennende, maar zij, de Duitsers zoals de grootvader van Géraldine Schwartz die profiteerde van de arisering van een bedrijf, waar hij vervolgens zonder wroeging de vruchten van at, handelden vanuit de gedachte dat het niet slechter kon gaan dan ten tijde van de hyperinflatie en de grote Depressie van de jaren 30-33 met uitzichtloze werkeloosheid. Géraldine Schwartz laat zien dat het voor de derde generatie, geboren in de BRD onder Konrad Adenauer of later nog altijd moeilijk was te spreken over de beweegredenen van de grootouders, die niet enkel vrede namen met de machtsgreep van de Nazi’s en dat heeft niet enkel te maken met de gedachte dat men trouw had gezworen, op de een of andere manier. De pijn van de Duitsers na WO II, tot de Marshallhulp het land weer op de rails hielp, betrof de afkeer van de nederlaag en zelfs de schaamte dat men alles in puin had zien vallen, er zelf toe had bijgedragen. Dan is een discussie  over de schuldvraag zinloos.

 

 

Voor een discussie over wat we met Europa kunnen bereiken, kan het geen kwaad de staatkundige en politieke problemen van de onderscheiden landen onder ogen te zien. Vooral zou men moeten begrijpen hoe al die onderscheiden landen, die zich op een stevig nationalistisch discours steunden, toch veel meer deelden dan omgangsvormen en het Frans als taal van de elite, al kreeg het Duits na 1870 extra wind in de rug. Er was meer en dat maakte dat men zowel WO I als WO II als een burgeroorlog kan zien, al hoort men dat niet graag. Inzake boekproductie, kranten en tijdschriften, leesportefeuilles zoals die in Den Haag, Wenen of Parijs werden samengesteld, weliswaar niet in dezelfde taal, maar vaak wel dezelfde schandalen onthullend en dezelfde wetenschappelijke discussies aanrakend, ziet men de eenheid in Europa toenemen. Wat zou de familie Klamroth hebben kunnen verwezenlijken zonder de snellere transporten van guano over zee op stoomschepen, wat zouden er nog hongersnoden geweest zijn, zonder diezelfde bedrijfszekere stoomschepen die graan uit Canada, de VS, Argentinië en Rusland aanvoerden, naar een weliswaar verdeelde wereld, maar toch nog het centrum van de wereldgemeenschap. Wie oppositie wilde voeren, ging naar Parijs, behalve de Fransen, die gingen naar of beter, kwamen naar Brussel, want dat vergt heel wat, zeker als de overheden nog strenge handhaving volhouden, zoals onder Metternich.

 

Men zit wat vast in de beeldvorming van het Europa dat we kennen, omdat we het theoretische concept soevereiniteit zelden toetsen aan de realiteit zoals die zich in 1914 aftekende, waarbij menigeen nog geloofde dat een oorlog tussen de Europese landen onmogelijk was geworden, omwille van de verwevenheid van handel en de wereld van de geest. Die geest raasde niet meer te paard door Europa, maar per trein en men veroverde consumenten, markten, geen territoria. De globalisering van Europa was een feit voor men zich begon te beraden over de politieke consequenties van die lange vrede. De oorlog die op gang geschoten was in Sarajevo liet onverlet dat mensen met groot gemak van Hamburg of Den Haag naar Oostende reisden en vervolgens vakantie gingen vieren in Honfleur of Nice. Men las Nobelprijs winnende boeken en leerde nieuwe muziek kennen, men stelde zich op de hoogte van de vorderingen in chemie en natuurkunde, geneeskunde en volkenkunde. Het leven van een elite? Wellicht, maar men mag niet vergeten dat er een middenklasse vorm kreeg, die best wel deelhad aan die cultuur, in de mate van het mogelijke.

 

Na de zelfmoord van Stefan Zweig in 1942 in Brazilië omdat zijn wereld, de wereld van gisteren ten onder was gegaan, kwam Karl Jaspers in een lezing te Genève in 1946 met een concept van wat de Europese Geest kon betekenen. Wetenschap, polariteit en paradox, vrijheid ook zijn kernbegrippen, waarbij het er voor ons op aan komt te vatten dat Wetenschap niet draait om de zekerheid want nieuwe inzichten brengen nieuwe vragen en soms komt men niet verder dan een vermoeden. Vrijheid is al evenmin gespeend van ambiguïteit en toch wezenlijk voor ons handelen. Doorheen de geschiedenis van Europa zijn die vragen altijd opnieuw behandeld door allerlei figuren, waarbij men niet om polariteiten heen kan en al evenmin altijd elke paradox weg kan poetsen. Van de ratio verwachten we dat die een en ondeelbaar is, maar telkens blijkt dat we botsen op individuele ratio’s die bij nader toezien niet zo heel rationeel blijken te zijn.

 

Dat was er dus eens en toen aan de hand, een wereld waar we niet zo gauw toegang toe krijgen, want de hele cultuur die zich in Europa vormde, na de revoluties van 1830 en 1848 blijft doorgaans onbesproken, want men   gewaagt dan wel graag van nationalistische opwellingen, las men – een steeds in omvang toenemend publiek – precies diezelfde werken, een bibliotheek waarin uiteraard Sir Walter Scott niet mag ontbreken, maar men las ook Heinrich Heine, Stendhal en Fontane. Het wonder van de negentiende eeuw, men kan het nauwelijks een paradox noemen, bestond precies in de vorming van een gedeelde Europese cultuur. Henri Pirenne was zowel met de Duitse wetenschappelijke productie vertrouwd als met de Franse en wist hoe belangrijk bronnenpublicaties als de Monumenta Germaniae historica (MGH), die ook bijvoorbeeld als dat Duitsland raakte bronnen uit randgebieden publiceerden. Het doel van de Franse instituten was niet geheel verschillend maar won onder de invloed van de MGH aan professionalisering, wat dan weer een weerslag had op de geschiedschrijving.

 

Is de geschiedschrijving een poging het verleden, de vele verleden fenomenen te doorgronden, dan is die tevens een spiegel van de actualiteit waarin de historici werkzaam zijn. In die zin zou het nuttig zijn na te gaan – mocht dat nog niet gebeurd zijn – de breuken in de geschiedschrijving na te gaan en dan vooral hoe WO I daarin van invloed was. Pirenne zelf zag tot zijn verbazing hoe zijn zonen die rond 1910 in Berlijn studeerden, twintig jaar nadat hij daar heel wat inzichten had verworven en een open samenleving had leren kennen, hem schreven hoe nationalistisch de historici aan de universiteit wel niet waren (geworden). Het blijft een vraag waar dat nationalisme in Duitsland uit voortkwam, want er waren toch evengoed figuren die net afstandelijk stonden tegenover dat nationalisme, zoals Heinrich Mann, die toch wel zelf in de jaren 1890 redacteur was geweest van een nationalistische publicatie. De triomf na de oorlog van 1870 en de oprichting van het keizerrijk heeft bij een deel van de landadel een grotere aanhankelijkheid aangezet, maar tegelijk werd in de samenleving een nieuwe culturele sfeer gevormd door burgerlijke kringen, ver weg van het politieke.

 

Het klopt dat die burgerlijke, grootburgerlijke cultuur zich ver af placht te houden van het politieke, omdat dit politieke leven in principe in handen was van geschikte en verantwoordelijke politici, afkomstig uit de Pruisische adel, maar toch merkt men, bij nader toezien dat de overheid wel degelijk beroep deed op burgers ten behoeve van het lokale bestuur en dat in steden als Keulen burgers het bestuur in handen hadden. De werkelijkheid spoort dus ook hier niet geheel met de voorgewende orde der dingen. Intussen kunnen we ook vaststellen dat Duitsers in Antwerpen en Oostende een uitgebreide kolonie vormden, onder meer in het hotelwezen. De relevantie van dat fenomeen blijkt aan het einde van WO I, wanneer de eigendommen van Duitsers onder sekwester worden geplaatst, al hebben ze weinig misdaan jegens de Belgische staat. Ook de hertogen van Arenberg vielen onder dit sekwester en daarover horen we maar sporadisch iets waaien. De haat jegens den Pruis, meer dan nog dan tegen den Duits zou na WO I wel geleidelijk afzwakken, net zoals de liefde met Frankrijk wel weer afneemt, ondanks de straatnamen die naar Franse generaals zijn genoemd. Duitsland blijft ook op wetenschappelijk vlak toonaangevend, maar de vlucht van joodse burgers uit Duitsland, vanaf 1933 zal de gastvrijheid wel op de proef stellen.

 

De ontwikkeling van het natiegevoel loopt in Europa niet gelijkmatig, maar dat liberale inzichten dat aanjagen, wil men vaak niet gehoord hebben. Het dilemma was echter dat men als natie nog nauwelijks bindmiddelen had, aangezien God en diens gezant, de gezalfde koning in Frankrijk en na de Napoleontische oorlogen overal in discredit geraakt waren, was de idee van de natie als een eeuwige instantie en bron voor trouw en garant voor welvaart de enige die overbleef. Tegelijk was de welvaart gediend bij vrijhandel en bij openheid, wat tot uitdrukking kwam in een enorme eruditie, waarbij Duitse geleerden niet enkel op de eigen tegel bleven staren, want er waren tal van romanisten in Duitsland, zoals Victor Klemperer en ook Johannes Fest, de vader van de meer bekende journalist Joachim Fest. Tegelijk kan men ook niet vergeten dat er na 1815 in de Duitse landen een cultuuromslag op gang gekomen die we kennen als de Romantiek.

 

Kijkt men naar het werk van Stefan Zweig en de populariteit die hij genoot dan zal men ook moeten vaststellen dat er naast hem nog een heel heir van schrijvers, dichters, filosofen waren die het internationale denken omarmd hadden. Als reactie was er ook een sterke tendens tot zelfrealisatie, zoals Stewart Houston Chamberlain die als Duitser door adoptie heeft uitgewerkt en ook populariteit genoot. Het is van belang, zoals Karl Jaspers de idee ontwikkelde, dat men over Europa niet kan spreken zonder de vele elkaar soms uitsluitende inzichten in rekening te brengen. Het blijft daarbij moeilijk voor mensen om al die tegenspraak zelf te aanvaarden, wat in de strijd tussen ideologieën leidt net het afwijzen van tegenspraak tot vormen van loyauteit.

 

Terwijl in Duitsland naast de beslotenheid van de oude aristocratie een nieuwe burgerlijke cultuur groeide, terwijl historici zich in groteren getale achter concepten van een groot Duitsland – na het Groot-Duitsland van het Frankfurter Parlement dat schipbreuk leed in 1849 – schaarden, omdat er nu eenmaal economische en technische noden waren, demografische noodzaak zelfs, zag men in Frankrijk na 1871 een onmiskenbare ontreddering in de gelederen groeien, die zich slechts door een strakker nationalistisch denken liet temperen dachten bezorgde intellectuelen. Daartoe droeg Ernest Lavisse dan weer bij, waarbij figuren die zich niet overijverig op veroveringstochten richtten, uit de gratie vielen, zoals Louis XV, een uit te spuwen verliezer, die gebieden in verre oceanen had verloren. Dat hij ook nog eens een verbond sloot met Habsburg tegen Pruisen was dan weer een verwerpelijke omkering van de allianties, terwijl dat strategisch  niet slecht bekeken was, al veranderde er weinig aan de regelmaat van oorlogen in Europa, dat wil zeggen, dat de zevenjarige oorlog 1756 – 1763 wel de krijtlijnen leek te hebben vastgelegd, die tot de Revolutieoorlogen gehandhaafd zouden blijven. De oorlogen in die periode werden overigens ook gevoerd in Amerika, India en de Filippijnen, waarbij Frankrijk en de Britten voortdurend aan landjepik deden, zij het van grote lappen grond.

 

Nu zou men denken dat die oorlogen en conflicten ertoe bijdroegen dat Europa steeds verscheidener werd, terwijl zich net een proces van convergentie voordeed, omdat de versnippering van de landstreken geleidelijk werd doorbroken. Zowel Maria-Theresia als Louis XV slaagden erin in hun landen afgelegen gebieden te ontsluiten door nieuwe wegen aan te laten leggen. Dat gaf aanleiding tot nieuwe economische groei, waar de theoretici zelden rekening mee lijken te houden, toen niet, maar ook later niet. Bovendien zien we overal de aandacht voor mijnbouw groeien, waarvoor ingenieurs nodig zijn en geologen, wat dan weer nieuwe kennis blijkt op te leveren. Die kennis wordt in principe als bedrijfsgeheim gehanteerd, maar aan de mijnbouwscholen komen studenten uit het binnenland, maar ook uit het toenmalige buitenland aanlopen. Goethe zal zelf veel aandacht besteden aan mijnbouw, de wegenbouw ook en gaf zo mee de aanzet tot de industriële Revolutie, al leek die lang uit te blijven. Wel kwam er iets anders, namelijk wat in Duitsland later als een bijzonder cultuurfenomeen, de Weimarer Klassik werd voorgesteld. Die Weimarer Klassik was dan wel literair, de andere bezigheden gaven de Duitse vorsten na de Napoleontische oorlogen wel een dynamiek van ontsluiting van gebieden die tot dan toe geïsoleerd waren gebleven. Hoewel na Waterloo de neiging tot reactionaire herneming van de status quo ante groot was, groeide er tegelijk onder de radar een nieuwe cultuur. Onder meer Alexander von Humboldt zou de kennisgroei omgooien van feitenjagerij tot het nadenken over structuren, verbanden, theorievorming. Onder meer het concept van de klimaatgordels danken we aan hem, op grond van waarnemingen in Ecuador, toen hij een vulkaan beklom. Ook de vaststelling dat soorten niet onafhankelijk van elkaar bestaan, maar elkaar nodig hebben, kwam bij hem al op, zoals hij ook tot het inzicht kwam dat in een woud enkele sleutelbomen het omringende ecosysteem voeden en er ook weer afhankelijk van zijn. De ontdekking van de natuur, zeg maar. Het is ook de titel van een werk van Andrea Wulf, die ook aandacht opbrengt voor andere opvallende figuren betrokken bij het behoud van natuur via natuurparken.

 

Nu Europa zich verplicht ziet een klimaatplan over meerdere decennia op te stellen en de lidstaten eraan gehouden zijn die ook uit te werken, kan men er niet aan voorbij dat gedurende de afgelopen 200 jaar de omgang met de natuur er niet een was van voorzichtig onderhouden, integendeel. Deels was er onwetendheid, maar onderzoekers als von Humboldt, Darwin en zij die later kwamen, begrepen dat onze omgang met de natuur niet zonder gevolgen kon blijven, maar de stoomtijd eerst en later het ongebreidelde gebruik van petroleum voor productie en mobiliteit, elektriciteit en andere toepassingen, met als gevolg de uitstoot van CO2 en bijgevolg de klimaatverandering die we vaststellen, noopte en noopt tot nieuwe integratie. Bestaat er nog wel enige weerstand tegen deze observaties en besluitvorming, dan kan men evenzeer vaststellen dat er een debat over gevoerd is en dat wie om zich heen kijkt ook wel ziet dat er zich veranderingen inzake temperaturen, neerslag, stormen hebben voorgedaan, maar men moet inderdaad over lange reeksen van data beschikken om trends en trendbreuken te kunnen vaststellen. Dat is wat men wetenschappelijke benadering noemt en dat heeft Europa sinds de dagen van Copernicus, Vesalius en Newton gekenmerkt, al was er altijd wel weerstand vanwege universiteiten en vooral de kerk als het Aristotelische wereldbeeld onder druk kwam te staan. Als het goed is, zal dat in de toekomst, met andere breekijzers ook het geval zijn, maar de openheid voor verandering kan men niet zomaar op de helling zetten.

 

In die zin is de discussie over dekolonialiseren van de cultuur en samenleving ook een deel van het debat dat nodig gevoerd wordt, alleen zal men dan ook moeten vaststellen dat er naast de drang naar koloniën en de exploitatie ervan ook algauw kritiek ontstond, onder meer door mensen die op onderzoek uitgingen. Men kan opwerpen dat Bartolomeo de las Casas zich verzette tegen het inzetten van de autochtone bevolking in Zuid-Amerika en Mexico, op de Caraïbische eilanden waar suikerriet geteeld en verwerkt werd tot suiker, hij zou dan toch geen bezwaar gemaakt hebben tegen de ondergang van de bevolking, aangevoerd uit Afrika. Toch was de discussie die hij entameerde een aanzet tot meer uitgebreide overdenkingen over gelijkheid. Ook in het christendom is gelijkheid van belang, ondanks het onderscheid tussen leken en priesters, dat met de institutionalisering van de kerk tot stand is gekomen en inging tegen de basisidee van het vroege christendom. Dat heeft in de latere middeleeuwen wel vaker voor oppositie gezorgd binnen de kerk en uiteindelijk tot de Reformatie, omdat de zogenaamde ketterse ideeën de geldende orde en hiërarchie op de helling zetten, zeker ook al bij Jan Hus.

 

Gelijkheid werd in de verschillende revoluties en met heel wat strijd gerealiseerd, maar ook vrijheid was een belangrijk issue, al moeten we wel begrijpen, zeggen de voorstanders van gelijkheid, dat vrijheid kan betekenen dat het geheel, een klasse, een natie vrij is, maar dat het niet om individuele vrijheid zou gaan, wat anderen dan weer hogelijk verbaast. In Europa is dat conflict doorheen de negentiende eeuw op verschillende manieren gevoerd, maar tegen het einde van de eeuw, rond 1900 zag men in de verschillende landen vormen van sociaal beleid ontstaan, was het stemrecht steeds breder verspreid, al duurde het in België wat lang – tot 1919 voor het algemeen stemrecht voor mannen ingeschreven werd en tot 1946 voor vrouwen met een eerste stembusgang in 1949gerealiseerd werd. Daarnaast waren er in Europa ook aanzetten voor algemeen onderwijs, universeel toegankelijk dus en al speelden allerlei nationale gevoeligheden, zoals in Frankrijk de scheiding van kerk en staat, of bij ons de “liberté du père de famille” waar Charles Woeste aan bleef vasthouden. Om economische redenen en noodwendigheid zag men dat ook het technisch onderwijs aan belang en omvang won. Dat onderwijs, zo werd ons lang gezegd, was disciplinerend, maar dat is nu eenmaal wat onderwijs is, omdat leren schrijven, lezen en rekenen discipline, oefening vergt. Maar belangrijk blijft de vaststelling dat de uitbreiding van de toegang tot onderwijs economisch noodzakelijk werd naarmate de industriële Revolutie de samenleving versneld complexer maakte en kunde én kennis steeds belangrijker werd. Ook hier bestaan er in Europa tegelijk vrij gelijklopende curricula en eigen specifieke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de verdeling tussen de overheid als inrichtende overheid en private inrichtende machten, zoals de RKK in Vlaanderen en de bijzondere scholen in Nederland.

 

Over broederschap mag het ook gaan, denk ik dan, maar het blijkt een nog heikeler thema, terwijl Europa zelf toch een project van meer broederschap mag heten, al valt net daar wel eens iets aan te verbeteren. De Franse Revolutie heeft een einde gemaakt aan de gilden en ambachten, omdat die zogenaamd ondemocratisch waren. Daar valt wel veel tegen in te brengen, maar het zou een wel een heel lange uiteenzetting worden. Bovendien zijn er ook nog andere fraterniteiten ontstaan, zoals de Collegianten, in het Nederland van Spinoza, terwijl we het dan uiteraard over de loges kunnen hebben, om nog te zwijgen van katholieke fraterniteiten en herenclubs.

 

Terwijl er dus conservatieven tegen de legerdienst en het onderwijs voor de armen gekant waren, terwijl men de eigen nationale geschiedenis ging zien als een bijzondere ontwikkeling, waar andere naties bij verbleken, zag men dat als gevolg van de industrialisatie de verschillen tussen landen vervaagden. Landen die hun spoorwegen afwijkend organiseerden, met andere spoorbreedten, zoals Spanje, bleven langer afgesloten voor economische ontplooiing en ook het toerisme bleef achter. Doorheen de twintigste eeuw zien we die paradoxale ontwikkeling van eigenheid en globalisering verder doorontwikkelen, waarbij toenemende homogenisering de eigenheid van landen en volkeren beperken, maar naties, volkeren, hun eigenheid en identiteit net verder gaan specifiëren en argumenteren. Men heeft het nationalisme verketterd, maar ontkend dat mensen hun verbondenheid iconografisch en idiomatisch, wat overigens een linkse, anti-elitaire reflex is gebleken, uitdrukking geven. Hoezeer de digitale revolutie van de afgelopen 40 jaar ons leven veranderde en de homogenisering van (Europese) samenleving verder oprukte, blijkt uit de populaire muziekcultuur, maar ook op de boekenmarkt en uiteraard in het wetenschappelijke gebeuren. Afwijkingen voor zichzelf opeisen gebeurt ook, waarbij men bronnen van trots op de eigenheid zoekt tot uitdrukking te brengen. Het valt op dat experten en politieke bewegingen doorgaans maar een van die evoluties opmerken, willen opmerken en wat niet strookt ook straal ontkennen.

 

Europa werd niet in 1950 gesticht, zoals het nu nog steeds geen volkomen homogeen gebied kan heten, als dat al wenselijk zou zijn, want het was metterdaad een antwoord op een voortdurend opflakkerende vijandigheid. Tegelijk weten we dat het de vele landen in Europa veel energie en tijd koste om de versnippering van voorgaande eeuwen om te zetten in grotere culturele en doorgaans ook taalkundige eenvormigheid, wat gunstig was voor de welvaart. Pas rond 1900 bleek de taalkundige verscheidenheid in Frankrijk min of meer tot homogeniteit te zijn ontwikkeld, al klinkt het Frans in Marseille nog altijd bijzonder. Ook blijven ook nu nog groepen in het Noorden, Bretagne en Baskenland, Occitanië de waardering voor de streektalen opeisen.

 

De beweging van de Gele Hesjes in Frankrijk heeft dan weer laten zien dat de strijd tussen grootstedelijke regio’s en het platteland niet gestreden is, omdat men de bestaansvoorwaarden op wettelijke gronden en in naam van de gelijkheid voor iedereen op dezelfde leest wil schoeien. Wetgeving kan mensen bevrijden van geografische isolatie en kan talenten beter laten ontwikkelen, maar kan ook knechten, als de voorwaarden waaronder de wet geldt geen rekening houdt met de omstandigheden.  Laat nu net de EU gebaseerd zijn op regels, die de interne verschillen binnen Europa wil wegwerken, vooral achterstanden en toch zijn het de achtergebleven gebieden die vaak het hardst de EU verketteren, al hebben ze er in het verleden – juist, in Frankrijk - vruchten van mogen plukken. Het landbouwbeleid dat door Sicco Mansholt werd ontworpen en uitvoering gegeven, kwam tot stand als antwoord op de veelvuldige hongersnoden in het verleden en de Hongerwinter in Nederland. De afgelopen twintig jaar werd het landbouwbeleid bijgestuurd omdat er hinderlijke neveneffecten waren, die vooral de stedelingen leek te mishagen. Bovendien ziet men dat de uitgebreide EU ook nog eens verschillende soorten landbouw kent, die niet altijd even billijk behandeld worden. Bijgevolg zou men kunnen nadenken om in de wetgeving meer aandacht op te brengen voor de verschillende randvoorwaarden die mensen in hun dagelijkse bestaan bepalen, zonder opnieuw in de versnippering van het Ancien Régime te vervallen. Hierbij dient ook aangegeven dat Mansholt en co, die aanleiding gaven tot ruilverkavelingen en schaalvergroting het landschap en ook de biodiversiteit schade hebben toegebracht, onder meer door houtkanten weg te nemen. Dat veroorzaakte ook weer erosie, die de landbouwgronden ernstig hebben aangetast.

 

Luuk van Middelaar beschreef uitgebreid hoezeer Europa een zaak van regelgeving is, terwijl politiek er net om gaat wie de macht heeft regels te maken. In die zin is Napoleon, die een groot regelgever is gebleken daarom net wel het herdenken waard. Dat zijn Code Civil vanuit het perspectief van de vrouwen meer dan teleurstellend was, kan men als algemene kennis beschouwen, dat hij erin slaagde de armen en minder welgestelden uit het politieke gebeuren te filteren, zal men wel niet overal in dank afnemen, terwijl hij net daar zeer ambigue is gebleken. Anderzijds, de Restauratie onder Lodewijk XVIII ging niet helemaal tot het gaatje, maar slaagde er toch niet in de nieuwe middenklasse aan zich te binden, lieden die gronden en gebouwen, eigendom hadden verworven na de confiscatie van kerkelijke goederen, wilden niet terug naar de tijd van de grootgrondbezitters, c.q. de kerkelijke instituties. Die eigendomsrechten in vraag stellen was niet aan de orde, noch het schrappen van de Code Civil, meer nog, Louis XVIII zocht niet de absolutistische macht te heroveren, accepteerde een constitutioneel koningschap. Echter, wie leidde dan het land, welke politici hadden het na Napoleon voor het zeggen en wat waren hun beleidsopvattingen? Omdat Frankrijk, door toedoen van Talleyrand en op last van de Britten in het Europese concert der Naties een plaats kreeg, droeg het al met al wel bij aan wat een proto-Europese verstandhouding kan noemen.

 

Intussen? De Nederlanden werden een koninkrijk waarbij de Oostenrijkse Nederlanden en de Voormalige Republiek der Zeven Verenigde Provinciën samengingen, maar de natievorming [i] zorgde voor spanningen en de uiteenlopende belangen, de afwijkende industriële dynamiek in het Zuiden, met Luik en Gent als opvallende polen van snelle industrialisatie, maar dat heeft dan weer gevolgen op het vlak van demografie en de desiderata van de elites in Noord en Zuid. De latere Minister-President Johan Thorbecke was hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent, gesticht door Willem I in 1817 van 1826 tot de Belgische Opstand en de man zou de enorme verschillen onder ogen zien. Vooral de bevolkingsdichtheid in het Zuiden was toen veel groter en het wegennet was onder de Oostenrijkse keizers veel fijnmaziger uitgebouwd. Het Noorden leefde nog met de trekschuit en het wegennet zou pas veel later de nodige uitbreiding kennen. Maar Nederland had na de slag bij Waterloo en via het Congres van Wenen de kolonies min of meer teruggekregen in de Oost en de West en dat was voor het industriële Zuiden dan weer een bijkomend afzetgebied. Ten gronde laat dat moeizame proces van weliswaar mislukte natievorming zien dat het van belang is dat er voldoende bereidheid bestaat om een nieuwe eenheid te vormen. De structuur van de Nederlanden zou echter in 1944 onverwacht tot een intensere samenwerking leiden van de soevereine naties België, Nederland en Luxemburg, geleerd door twee oorlogen dat een groter gewicht in de schaal werpen nuttig kan zijn. Die samenwerking aka de Benelux zou samen met Duitsland, Frankrijk en Italië in 1953 de EGKS vormen, in ’57 de EEG en na de eenmaking van Duitsland de EU.

 

Voor de goede orde, de ontwikkelingen in Duitsland in diezelfde periode zijn ook interessant, omdat de hervormingen die voorbereid werden door onder meer Hardenberg, Stein vom und zum Stein en Willem von Humboldt  Pruisen op een nieuw spoor wensten te zetten, maar het zou nog twee generaties duren voor de burgerij een eigen elan vond in het Parlement van Frankfurt om dan met vorst Otto von Bismarck de modernisering van bovenaf door te duwen en waarbij sommige vernieuwingen tevergeefs in de kiem gesmoord werden. Ook voerde Bismarck een Kulturkampf tegen de katholieken, in het Rijnland maar vooral in de Poolse gebieden, waar bleek dat die strijd niet te winnen viel, al had Bismarck dan nog zoveel meer regimenten dan de paus. Met een begin van sociale zekerheid wilde hij de socialisten uitschakelen, maar die verkregen na zijn aftreden in 1890 steeds meer voet aan de grond in de Rijksdag, zonder ooit betrokken te worden bij de regering. Het wantrouwen jegens het internationalisme was een handig alibi voor Bismarck en zijn opvolgers, maar in 1918, na de verloren oorlog speelde de legertop hen wel de hete aardappel in de handen om de gevolgen van het desastreuze beleid op te lossen. De Republiek van Weimar zonder meer zwak noemen, zonder de interne spanningen in rekening te brengen, zonder de houding van het leger onder de loep te nemen, doet afbreuk aan figuren als Ebert, Walther Rathenau, Gustav Stresemann. In Keulen werd Konrad Adenauer in  1926 burgemeester, in 1933 werd hij haast onmiddellijk uit zijn ambt gezet, vanwege drastisch optreden tegen de nazi’s voordien, maar ook omdat de Rijnlander fundamenteel tegen het nazisme gekant was. Onder meer in de Benedictijnenabdij Maria Laach heeft hij toen verbleven, in binnenlandse ballingschap. Na de oorlog was hij daarom de uitgelezen figuur, want op geen enkele wijze betrokken bij het beleid van de nazi’s om Duitsland op de rails te krijgen. We kunnen ons niet goed inbeelden welke vraagstukken die politici te behandelen kregen en hoe het begin van de Koude Oorlog, van 1948 de spanningen nog deden oplopen, zoals bij de blokkade van Berlijn en de luchtbrug die werd ingelegd om Berlijn van voedsel, steenkool en machines te voorzien.

 

Om maar aan te geven dat ons beeld van Europa nooit uitgebreid genoeg kan zijn, de kennis van de lidstaten in hun geschiedenis, cultuur, zelfbeeld aanboren kan dan ook pas leiden tot een beter begrip van wat Europa is. De verschillen inzake de opbouw van naties, het ontwikkelen van een eigen narratief kunnen moeilijk genegeerd worden, maar tegelijk zal bij nauwkeurige analyse blijken dat die “landsgeschiedenissen” ook grote samenhang vertonen en dat de oorlogen niet de enige vorm van contactname waren. Er was lange tijd ook altijd het internationale vehikel van Kerken, zowel de katholieke kerk als de protestantse kerken hebben over Europa hun netwerken gehad en bijvoorbeeld bij het opeisen van “gewetensvrijheid” hebben de protestantse kerken gelijkaardige concepten gehanteerd, aan elkaar doorgegeven. De ene liep al wat voor op de andere en zo was Habsburg voor op Frankrijk inzake de emancipatie van joodse mensen en gemeenten, terwijl daar in Holland, Amsterdam al langer een voorbeeld voor werd gegeven.

 

We zullen daarom ook meer aandacht moeten besteden aan de situatie van de nieuwe lidstaten, de landen die veertig jaar onder de knoet van Moskou in hun beleid en vrijheid geremd waren geworden. De erfenis van die periode komt niet zo vaak aan bod als nodig en wenselijk is, omdat we ons zo graag ergeren aan wat er in Polen, Hongarije, Tsjechië… af heeft gespeeld sinds het einde van WO I. Mensen als Tomas Masarik, zijn zoon Jan Masarik, Wladislaw Sikorski in Polen en anderen, die we nauwelijks of niet kennen, laat staan dat we iets van het leven in wat we Midden-Europa noemen, hebben begrepen.

 

Opstanden maken terecht deel uit van de geschiedenissen, zoals ze in de schoolboeken werden neergelegd, maar de ene opstand genoot en geniet minder waardering dan andere, al hangt dat ook wel af van wie gerechtigd en bevoegd verklaard is, zoals in Frankrijk de onvermijdelijke Ernest Lavisse. Terwijl in Duitsland onder inspiratie van Rancke een nieuw soort geschiedschrijving ontstaat, op basis van een grondig ontwikkelde Historische Kritiek, waardoor ook feiten en inzichten boven water kunnen komen, zal die Lavisse er alles aan doen om voor Frankrijk een enthousiasmerende geschiedschrijving tot stand te brengen met hulp van de overheid en tot eerlijke schaamte van de academische historici – denken wij ten onrechte, want het was nu eenmaal een lastige tijd, met de affaire Dreyfus, maar ook woog de geopolitieke competitie zwaar op regering en parlement. Waarom krijgt deze periode in de Europese geschiedenis slechts fragmentarisch, slechts episodische aandacht, terwijl het voor de zich vormende naties een soort gravitatielens[ii] vormt, maar die periode zelf komt dan weer ook niet volstandig aan bod. De Derde Republiek in Frankrijk, na de val van Napoleon is anders interessant genoeg terwijl men bij ons zoveel aandacht op Leopold II richt dat het politieke leven en de maatschappelijke ontwikkelingen gewoon binnen de waarnemingshorizon lijken te vallen en dus onzichtbaar blijven voor ons. In Nederland lijkt het dan weer algemene kennis te zijn dat er na Johan Thorbecke alweer niets zou zijn voorgevallen dat het vermelden waard is tot het aantreden van Pieter Jelles Troelstra, terwijl men ook in Nederland tal van evoluties kan onderkennen, zoals de uitbreiding van het spoorwegennet, de gevolgen van de onderwijshervormingen door Thorbecke geëntameerd en mede gerealiseerd waarbij we niet vergeten hoe de industrialisatie het onmiskenbaar over ging nemen van de landbouw en de (koloniale) handel. En valt ons daar niet een figuur als Aletta Jacobs te binnen, de eerste vrouwelijke, universitair geschoolde arts en feministe, wat ons dan weer nieuwe paden op kan voeren.  Intussen ging het met Oostenrijk stevig vooruit en werd de industrie er groter dan wij doorgaans aannemen, waarvan vooral Tsjechië in hoge mate leek te profiteren. Over de culturele geschiedenis weten we overigens ook maar wat men gedurende decennia heeft gekoesterd, van de Walskoning tot Klimt. Maar er is ook de volkscultuur, in veelvoud dan natuurlijk, die niettemin vaak verweven bleek met de hogere kunst.

 

Deze vaststelling bracht me naar een bijzonder aspect van de Europese constructie, namelijk dat die gravitatielenzen tegelijk periodes waren die voor lange tijd het zelfbeeld hebben bepaald en waarbij de toeristische industrie nog graag de nodige steun aan al te vaak obsolete denkbeelden verleent. Auteurs als Sir Walter Scott, Jacob van Lennep, Hendrik Conscience, de gebroeders Grimm hebben aan die volkscultuur en oude sagen en legenden handen en voeten gegeven, door ze naar de normen van de tijd levendig te vertellen. In Frankrijk ging het vooral om de grote geschiedenis die iedereen diende te kennen, volgens Lavisse en anderen. Ontstond, zoals Simon Shama het stelt, de romantiek in Duitsland als een reactie op de Franse bezetting en hautaine bejegening dat de Franse taal en cultuur superieur en meer geciviliseerd zijn dan net dat boertige Duits, dan bood de Romantiek van Caspar David Friedrich en de gebroeders Grimm, ook de Duitse vriendenkring van Johan Thorbecke hield van die Deutschheit, als schild tegen doordravende moderniteit. Toch kan men met Simon Shama erkennen dat Johann Gotlieb Herder wel degelijk begreep dat de moderniteit wel eens onverdraaglijk zou kunnen zijn, net als zoals het pure rationele denken, omdat het tot een grote eenvormigheid zou leiden. Dat al in de late negentiende eeuw een pervertering van de Romantische bevlogenheid en het verheerlijken van de landseigenheid een aanvang werd gegeven, belet niet dat Herder zelf meende na zijn reizen door Frankrijk en de Duitse Landen dat het universele – dat in de Verlichting het hoogste goed heette – en het persoonlijke, het individuele, ook van landstreken elkaar wel kunnen vinden en daarom elkaar nu net niet mogen uitsluiten.

 

In België zien we vaak genoeg dat Vlaamsgezinden menen dat men het Vlaamse karakter moeten waarderen en beschermen, terwijl anderen net menen dat maar het minste spoortje van Vlaamsigheid bestreden moet worden wegens achterlijk en dom. Beide houdingen leiden tot verkramping en beletten een open analyse. Op Europese schaal zal men nu net de paradox moeten koesteren dat er zoiets bestaat als de landsaard, van elk der lidstaten of deelstaten van lidstaten en anderzijds erop toezien dat het benadrukken van de landsaard het accepteren van een gedeeld Europees belang en gedeelde Europese waarden niet onmogelijk maakt. Men houdt evenwel niet van paradoxen, omdat die een heldere lijn in beleid en ontwikkeling zouden tegengaan, terwijl het des mensen is dat men zich niet zomaar kan vereenzelvigen met al te grote massa’s waar men vreest in te verdrinken.

 

José Ortega y Gasset heeft, als een van die auteurs die in Spanje de vernieuwing van 1898 vorm hebben gegeven als opvolger, de gevaren van de opstand der horden, of beter de opstand van de massamens - men kan  beide vertalingen voor gelijkwaardig houden -, net omdat het voor Ortega y Gasset duidelijk was dat de demografische boom aan het einde van de negentiende eeuw en de onderwijskansen, maar ook het toenemende gewicht van de media ertoe kon leiden dat mensen steeds meer elkaar zouden spiegelen, gelijkend zouden zijn, terwijl in de massa in de beweging het individu helemaal verdrinken zou. Die aandacht voor de individualiteit, precies ook in het licht van de moderniteit deed me al langer vragen stellen over de kracht van rationeel analyseren der dingen, want als dat ertoe zou leiden dat iedereen dezelfde opvattingen zou delen, dan zou dat tot de ruïne van de cultuur voeren. Individualiteit en massamens gaan niet samen en men moet mensen de kans geven die eigen individualiteit te ontwikkelen. Men kan hier ook terugschakelen naar Christal Palace, 1851, toen de industriële productie van gebruiksgoederen een nieuwe markt creëerde, waar iedereen zocht zich te onderscheiden door dezelfde spullen te kopen. De materiële waarde van de goederen kon maar gedeeltelijk de behoeften bevredigen, prestige is er niet vreemd aan dat we goederen waarderen om andere redenen.

 

Het onderwijs, tot rond 1900 in de meeste landen vrij elitair, al kwam de middenklasse sneller op de schoolbanken terecht dan doorgaans vooropgesteld, bracht naast een vrij gedisciplineerde groep afgestudeerden ook altijd de nodige buitenbeentjes voort, vaak dan nog de meest intelligenten die (voortijdig) de tekortkomingen van het onderwijs zagen en op eigen gezag betere inzichten zochten en nog vonden ook. De vooruitgang van de wetenschappen? Hendrik Lorentz mag wel een toonbeeld heten van de toegankelijkheid van de universiteit, ook al diende hij na de HBS nog een examen Grieks en Latijn af te leggen om natuurkunde te mogen studeren. Men zou kunnen besluiten en deed dat sinds de jaren 1960 zeer vaak, dat het onderwijs vanwege de disciplinerende werking op studenten, alleen maar een eenheidsworst kon opleveren, maar net een figuur als Lorenz laat zien hoe dat niet belette dat bijzondere figuren hun eigen weg gingen. Lorentz paste dan nog wonderwel in het complexe werkgebied van de natuurkunde en theoretische natuurkunde. Vergeten we ook niet dat in die jaren, 1875 tot lang na WO I de natuurkunde weliswaar ‘jong’ lijkt in onze ogen, maar vooral met rasse schreden vooruit is gegaan.

 

 Europa begrijpen vanuit de geschiedenis betekent niet dat we mooie lijnen zien, maar dat ontwikkelingen vaak ook tot stagnatie konden leiden, zowel bestuurlijk als wat wetenschappen en levensbeschouwelijke inzichten betreft, wanneer ze samenvallen met de ingenomen posities. Het is niet zo dat wat eerst nieuw en ongehoord lijkt, plots ondraaglijk ouderwets wordt, wel dat we vergeten hoe bepaalde inzichten zo vertrouwd worden, dat we er nut en betekenis, oorzaak en de weldadige of andere gevolgen niet meer van zien. In die zin kan men niet zomaar pleiten voor vooruitgang, maar niet blind kan zijn als mensen of organisaties nieuwe, boeiende inzichten komen aandragen. Een tweede is dat men over parameters dient te beschikken, om wat zich aandient ook af te wegen. Karl Jaspers liet zien in zijn redevoering “de Europese geest” dat men die parameters niet uitsluitend kan hanteren, maar dat men meerdere inzichten kan overhouden aan een afweging, omdat ontwikkelingen ook niet eenduidig uitwerking krijgen. Nucleaire wapens zijn er sinds 1945 niet meer gebruikt, wel getest en hun vernietigingskracht is alleen maar toegenomen, maar we weten dat er zoiets bestaat als de theorie van de wederzijdse vernietiging.  Aan de ander kant is er civiel gebruik van nucleaire energie, in de medische wereld, zowel voor diagnose als voor therapeutisch gebruik. Rond 1972 las ik een jeugdboek over een kerncentrale in het Verenigd Koninkrijk, maar het trok me niet echt. Wel werd ik zoals zovelen aangetrokken door de mogelijkheden van thermonucleaire raketten, kerncentrales en onderzeeboten… Er was uiteraard ook kritiek, maar wie jonge politici de laatste jaren hoort spreken over kernenergie als een verouderde technologie, moet wel tot het inzicht komen dat het evenwicht uit het oog verloren is. Nu goed, dit meningsverschil is ook wel fundamenteel en wie de macht heeft, kan besluiten de centrales te sluiten, al zou het wellicht aangewezen zijn na te gaan waar we elektriciteit voor nodig hebben en dan gaat dat  te vaak meer over verwarming, verlichting, mobiliteit, productie van producten maar dezer dagen dient men ook  databeheer op gigantische schaal, in rekening te brengen. Voor databeheer heeft men uit de kluiten gewassen datacentra nodig, die dan weer gigantische elektriciteitsproductie vergen. Zal het volstaan met windmolens en zonnepanelen, vooral wanneer men merkt dat zelfs voorstanders van deze energieproductie gekant zijn tegen nog meer windmolens of velden vol zonnepanelen?

 

Men kan niet dromen van een specifiek soort Europa, omdat dit controle vergt over mensen, die daardoor aan welbevinden en welvaart inboeten. Het beleid zal overigens altijd weer op paradoxen en neveneffecten van het beleid botsen, die men dan tegen andere waarden zal hebben af te wegen. De idee van een eeuwig rijk, een eeuwige staat is al langer onhoudbaar gebleken, want twaalf jaar is wat weinig voor een duizendjarig rijk. Echter, behalve we dat meestal niet zo lang leven, kan men ook vaststellen dat evoluties, zoals de ontwikkeling van de metaalproductie en de smeedkunst rond 1100 à 1000 BC een grote omwenteling in de Europese landouwen veroorzaakte. De ontwikkelingen in Griekenland, of beter de gebieden waar de Grieken posten hadden gevestigd, maar vanaf de vierde ook in wat Rome zou worden, hebben met het schrift te maken, maar het IJzer was een noodzakelijke voorwaarde voor de vorming van de Polis-cultuur en voor nieuwe strijdtechnieken, terwijl ploegscharen in ijzer ook zo hun nut hadden. Kan men de Europese geschiedenis een nieuw begin zien maken rond 1100, dan nog blijft het opmerkelijk dat men het in publieke debatten over de eigen ontwikkelingen in de onderscheiden landen die we pas later als landen zien functioneren, niet ziet hoe voortdurend vernieuwingen zich verspreiden, dat bestuurlijke vernieuwingen in Vlaanderen een eeuw later gemeen goed zijn geworden.

 

De Europese droom is er een van samenwerking, maar ook van respect voor de eigenheid van regio’s, wetende dat die eigenheid vaak opgeklopt wordt. Als Vlaming kijk ik wel eens naar cyclocross, maar ik lig er niet wakker van als er een grote confrontatie tussen enkele toppers gaat plaats vinden. In wezen ziet men nogal eens mensen hoog opgeven met identiteit terwijl ze anderzijds alles wat naar “nationalistisme” riekt verketteren. Men zal in het Europa waarvan de constructie nog niet voltooid kan heten, rekening moeten houden met blinde vlekken. Zo kan men Hongarije verwijten naar het behoud van de vermeende homogeniteit te streven, als men er niet de aannames van kent, kan men geen goed debat voeren. Men verwijt Polen terecht dat de rechtsstaat, de vrije meningsuiting in het gedrang gekomen zijn en derhalve hersteld moeten worden, dat ook de genderdiscussie herleid wordt tot een tegenstelling van normaal en afwijkend, terwijl in het oude Europa al langer een cultuur kon ontstaan waarin mensen hun eigen genderidentiteit kunnen beleven, zonder gevaar van bestraffing door de overheid. Maar niet alle burgers accepteren dat homo’s of lesbiennes, transvrouwen etc. zich zomaar ongeremd op straat laten kennen, wat dan weer politieke en maatschappelijke onrust veroorzaakt en bovendien voor de betrokkenen ook niet aan de orde is, want ongeremd, tja, zo komt nagenoeg niemand op straat. Ethische discussies voeren met wederzijds respect, het vergt oefening en bovendien is het nog maar de vraag of men zo een discussie kan voeren zonder dat een van de partijen een machtspositie bekleedt en bereid is daarvan gebruik te maken.

 

De Europese droom hoeft niet te leiden tot een consistent en coherent geheel, mooi afgerond, want dat lijkt te zeer op het beeld dat mensen van de hemel hebben waar er inderdaad geen ruimte is voor paradoxen en onzekerheden. Dat was ook wat Arendt vooropstelde, toen ze nadacht over wat het betekent deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Men kan verschillen over de mate van onzekerheid over de toekomst, de welvaart verzekeren in veranderende tijden en omstandigheden betekent zoeken naar steeds weer nieuwe evenwichten. De discussie over billijke belastingbetaling voor eenieder leidt doorgaans tot de idee dat men mensen kan vrijstellen, terwijl het net door de uitwerking van ideeën van de Verlichting zonder de zelfkritiek die de Aufklärung ook meebracht, mogelijk is te komen tot gedegen analyses, die weliswaar niet altijd sporen. Men kan zeggen dat de waarheid een en ondeelbaar is, de Europese werkelijkheid laat zien dat een droom uitgerold over alle landen schadelijk zou uitpakken, voor de burgers en voor de noodzakelijke, zij het niet blinde loyauteit aan dat Europese algemeen belang.  

 

Bart Haers

 



[i] https://kwestievanverwondering.blogspot.com/2013/12/een-paradoxale-herinneringsagenda.html. Een boek over de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1813, waarna de onverwachte “hereniging” met de Zuidelijke Nederlanden volgde. De acties nodig om het proces van natievorming mogelijk te maken, laat zien waarom ook het Europese proces van politieke eenwording niet over een leien dakje kan lopen.

[ii] De natuurkunde van Einstein heeft de visie van Newton bevestigd en verfijnd. Toch is het van belang dat we de metafoor die we hier hanteren goed hanteren, namelijk dat een bepaalde periode, het licht van de voorliggende periodes kan afbuigen. Maar ook het voorwerp, c.q. het cluster van gebeurtenissen dat hiertoe aanleiding geeft, wordt doorgaans moeilijker te bestuderen.

Reacties

Populaire posts