Frankrijks verloren glorie
Reflectie
Frankrijks gebroken trots
Omgaan met nieuwe kwesties
Het lijkt van wezenlijk belang de verkiezingen in Frankrijk en de malaise onder de burgers te situeren in de sfeer van gekrenkte trots, terwijl het vooral de elites zijn, zegt men, de lui die opdraven in babbelsessies op televisie ons vertellen hoezeer Frankrijk achteruit gekacheld is. Het is maar de vraag of dat fenomeen het grootste gewicht in de verklaring voor de eigenaardige politieke constellatie moet krijgen, want het centrum is weggeveegd en daar moet men toch over reflecteren.
Frankrijk werd relatief vroeg politiek en
administratief eengemaakt, maar cultureel en qua identiteit duurde het veel
langer voor men van een Franse natie kan spreken. De politieke en bestuurlijke
eenmaking liep dan over de grote assen door het land, veel gebieden waren zelfs
ten tijde van Louis XIV moeilijk bereikbaar en al begon de Zonnekoning zelf al
met een dienst op poten te zetten om de bruggen en wegen te verbeteren, het was
nog altijd vooral om militaire doelen te dienen. De activiteiten van Vauban,
die in opdracht van dezelfde vorst forten bouwde van Ieper tot de Middellandse
Zee en van Montpellier via de Pyreneeën tot Biarritz, de Atlantische en Kanaalkust,
droegen ook wel bij aan de eenmaking, het leger zelf lijkt nog vooral op basis
regionale afkomst te zijn samengesteld.
Hoe groot we Louis XIV graag vinden, in wezen was hij
een ramp voor Frankrijk, wat de Regent zou ervaren en vervolgens Louis XV een
regering lang zou moeten opvangen, van 1723 tot 1774, want de
oorlogsinspanningen hadden Frankrijk uitgeput, zelfs demografisch. Maar het grootste
probleem voor de vijftiende Lodewijk bestond in een andere nalatenschap van de
veertiende Louis: de pauselijke bul Unigenitus, waarin de leerstellingen van
het Jansenisme en dan vooral de inzichten van Pasquier Quesnel veroordeeld
werden. Het blijft bizar voor ons hoe een theologische discussie over de vraag
of men door goede werken Gods genade kan verwerven of alleen door het geloof,
de gemoederen een eeuw lang kon ophitsen en een aan struikelsteen lijkt te zijn
geworden voor Louis XV. Daarom is die fixatie op de koningen als behoeders van
de Franse Grootsheid misplaatst en zinloos, want zowel Louis XV die zich
losmaakte van Pruisen en voor het eerst sinds François I een alliantie sloot
met Habsburg, le renversement des alliances, als Louis XVI waren als vorsten in
hun regering succesvoller dan men doorgaans aannemen wil. Het verdrag met
Habsburg werd hem overigens zeer verweten, maar het bracht Frankrijk na de
zevenjarige oorlog wat rust, al verloor men territoria in Canada en Louisiana aan
Spanje, om later door Napoleon weer verworven werd, die het territorium dan
weer aan de VS verkocht. Marie-Antoinette, dochter van Maria-Theresia zou zeer
scherp de afwijzing van die nieuwe alliantie voelen, want de hoge adel bleef teren
op de oude vijandschap. Zou die rancune om gedane zaken niet als typisch Frans
mogen gelden?
Frankrijk, de Hexagone was in Europa een groot land,
met een talrijke bevolking, maar het vormde lang geen eenheid, ook taalkundig
niet. Pas rond 1900 kan men van een homogene taalcultuur spreken, maar het was
tegelijk ook wel van belang dat wie middelbare school en universiteit had
gevolgd kon toetreden tot de elite en dat de kloof met het volk nog behoorlijk
groot was. Of dat nu nog zo is, valt moeilijk te overzien. Ook het Franse
onderwijs was slachtoffer van hervormingsdrift en tegelijk bleef men bij de
administratie en het bedrijfsleven hoge eisen stellen aan de kennis van de taal
en taalbeheersing, gesproken en geschreven. De aandacht voor de klassieken is
in Frankrijk niet minder groot dan in Duitsland of de Angelsaksische cultuur, de kritiek daarop is navenant van
progressieve denkers die zichzelf dan weer met graagte uitdrukken in een ronkend
idioom. Men kan dat ook zien aan het feit dat nieuwkomers die het maken in de
literatuur zich net de trukken van de literaire foor goed eigen gemaakt hebben
en dus “goed” schrijven. Anderzijds weten we ook dat sinds de jaren vijftig auteurs
probeerden het volkse taalgebruik op te nemen in de literaire waaier van
mogelijkheden.
Wie naar Eric Zemmour luistert en kijkt, merkt dat hij
die taalbeheersing goed in de vingers heeft, maar tegelijk is zijn
gedachtengoed doorspekt met inzichten die recht uit de rancune van de Pieds
Noirs voortkomt en toch zat zijn familie
daar ook eerder wat gewrongen, want van Berberse afkomst met een Mizrachie-Joodse
achtergrond. Er is niets mis met een complexe familiale geschiedenis en Zemmour
is uiteraard zoals zijn ouders Frans Staatsburger. Hij noemt zich geen immigrant
en gezien de status van Algerije voor 1961 is hij dus Frans, op en top Frans en
dat draagt hij ook uit, precies door zijn taalgebruik. Een andere beroemde zoon
van Algerije, Albert Camus zou ons wellicht verblijd hebben met enkele
kanttekeningen bij het verhaal van Zemmour, maar we kunnen het ook in alle
bescheidenheid zelf betrachten.
Zemmour zegt dat Frankrijk het laatste woord nog niet
gesproken heeft, wat ongetwijfeld zal kloppen, want Rome, het antieke Rome
spreekt nog steeds tot ons, al horen we het niet goed meer en begrijpen we het
ook niet al te best meer. Maar wat Zemmour wil, het voorkomen van een culturele
omvolking, ligt evenwel niet zo voor de hand als men het graag wil voorstellen.
Bedenkend dat migratie voor mensen en groepen een uitweg vormt uit uitzichtloze
situaties, moet men andere oplossingen mogelijk maken. Zoals Frankrijk nogal
wat Belgen een mooi podium geboden heeft, zoals Georges Simenon en Jacques
Brel, maar ook Alfred Stevens, zal men, ook nog eens kijkend naar mensen uit
Oost-Europa, Armenië en Egypte, toch
beseffen dat Frankrijk gul en gastvrij is gebleken, maar men kan met president
Macron niet om de huidige situatie heen:
voorsteden van Parijs, Lyon en
Marseille, waar groepen inderdaad afgescheiden leven van de Franse samenleving,
vaak ook omdat ze niet aanvaard werden, geen goed onderwijs kregen.
Saint-Denis, waar kort na de aanslagen een vuurgevecht plaats had, zag men,
zoals Molenbeek in Brussel als een haard van Islamisme, maar over de vraag
waarom die ideologie zo aantrekkelijk was geworden, had men het veel minder. Uiteraard
blijkt radicalisering gevaarlijk voor het vreedzaam samenleven, voor wie weinig
te verliezen heeft, kan het leiden tot nieuw zelfvertrouwen, want het is niet
aangenaam als ongeschikt voor de samenleving door het leven te moeten.
De grootheid van het verleden koesteren kan geen
kwaad, tenzij de nostalgie verhindert dat men de eigen tijd goed begrijpt en vol
ressentiment naar de toekomst kijkt. Het is voor Fransen lastig als buitenlanders
en zeker les Petits Belges commentaar, laat staan kritiek ventileren, maar dan
gaat men voorbij dat we in Europa tegelijk de verscheidenheid zullen moeten
omarmen als begrijpen dat de cultuur, ondanks de taalverschillen toch ook weer
een grote homogeniteit vertoont. Zowel de pandemie als de oorlog tegen Oekraïne
vanuit Rusland laten zien dat we in Europa ook hetzelfde lot delen en dat we
zelfs in de media, ondanks de verschillende talen, dezelfde inzichten delen.
De president die de Fransen, de elite en wat men dan
het volk noemt, maar iets zegt mij dat die opdeling sociologisch en
cultuurpsychologisch niet klopt, kan verzoenen met de nieuwe positie van het
land als natie en als gemeenschap in een één wordend Europa, dat zich vooral
naar andere machtsblokken soeverein zal moeten opstellen, met eigen diplomatie
en vooral ook met een militaire slagkracht die toelaat de Europese belangen te
verdedigen – in het parlement zal men dan moeten oordelen of dat een correcte
aanpak is of vatbaar voor kritiek, geval per geval, waarbij ik denk aan Libië
en Mali. Maar die president die nu vaak
moet optreden als een mengeling van Le Tigre – Clémenceau – en Louis XIV, kan
dat niet alleen en er zijn veel andere bronnen van opinievorming, nieuwsgaring
en reflectie. Het is merkwaardig dat Frankrijk zo prat gaat op haar gerenommeerde
onderwijsinstituten, zoals de Ecole Polytechnique, Ingenieurs des ponts et
Chaussées, Science Po en uiteraard en vooral de Ecole Nationale d’Administration,
waaruit de bestuurlijke elite werd en wordt gerekruteerd. Echter, waren die
scholen vooral gericht op het aantrekken van talenten wars van afkomst en
regionale oorsprong, dan werden die scholen op zich bestendigende factoren voor
ongelijkheid en beperkingen van de loopbaanmogelijkheden voor wie geen toegang
ertoe krijgt. Verder ziet men dat er een grote consensus ontstaat in het denken,
waarbij uitzonderingen als Emmanuel Macron die plots een hele andere wending
mogelijk ziet en grijpt, niet beletten dat problemen van vandaag vaak met de
recepten van gisteren worden aangepakt.
Het is terecht dat onder andere Mia Doornaert wijst op
de disparate benadering van het grootse Frankrijk, waarbij vooral een
spraakmakende elite zich uitput in adoratie van het verleden. Dat men daarbij
merkwaardig genoeg doet denken aan François Ier die met al zijn
bravoure het onderspit moest delven tegen Karel V en in gevangenschap raakte,
blijft mij altijd weer verbazen.
Misschien is net Louis XVI een beter model, ondanks
zijn trieste einde onder de valbijl van de guillotine en het zielige portret dat historici volgens Jean-Christian
Petitfils ietwat naast de werkelijkheid van de man opgehangen hebben. De man
had zoals zijn grootvader af te rekenen met een financieel probleem, wist
evenwel met enig succes na het debacle bij zijn aantreden – hij schroefde
belangrijke hervormingen van Louis XV op dringend verzoek van de aristocratie
terug - de economie weer aan de praat te
krijgen en ging zelf de strijd aan met de adelsfacties die terug naar een nooit
bestaand verleden wilden waarin de koning slechts de primus inter pares was die
vooral de belangen van die adel zou behartigen en het volk het gelag laten
betalen, weg van het vorstelijk absolutisme, maar daarom niet “Verlicht”. Het
lukte hem niet de noodzakelijke hervormingen van bovenaf door te voeren en op
te leggen, omdat hij geen afstand kon nemen van zijn koningschap bij Gods
genade noch kon hij een verbinding leggen met de zogenaamde derde stand, de ondernemers,
magnaten en handelaren die vonden dat zonder hen het land geen herstel zou
kennen.
De stelling van Petitfils dat de revolutie begon toen
de adel de koning haar wil wilde opleggen, wordt doorgaans onder het tapijt
gemoffeld, omdat men van de Franse Revolutie een volkse onderneming wil maken,
terwijl de keetschoppers uit de Faubourg Saint-Antoine en andere aangestuurd
werden door onder meer de familie d’Orléans, behorend tot de prinsen van het
bloed, nazaten van Louis IX in het ene geval, van Henri IV en Louis XIII. Het
mag duidelijk zijn dat de Fransen door het geschiedenisonderwijs dat ze kregen
niet bij machte zijn correcte evaluaties te maken van het gevoerde bewind door
vereerde dan wel verguisde vorsten. Napoleon verkocht Louisiana, waarbij Talleyrand de nodige douceurtjes en steekpenningen kreeg
om het verkoopproces te bespoedigen. Toch werd hem dat niet aangewreven,
terwijl Louis XV wel verweten werd territoria te hebben verkwanseld. De
discussie over de herinvoering van slavernij in Saint-Domingue leidde tot de
onafhankelijke Republiek Haïti, zoals de Arowakken, de First Nation van Hispaniola
het eiland hadden genoemd. Na Waterloo verdween Napoleon naar Sint-Helena, maar
zijn geest bleef door Frankrijk waren en meer nog dan Louis XIV was hij het
model van de goede heerser, waarbij men zelden kritische kanttekeningen
plaatst.
Er zijn wel meer kritische historici in Frankrijk dan
de biograaf van Louis XIV, XV en XVI, maar het valt op dat in het publieke
debat die kanttekeningen weinig indruk maken. Nog steeds blijft men bewust en eerder
nog onbewust Ernest Lavisse napraten, waarbij die schoolboeken en andere ging
publiceren om iedereen van de grootsheid van Frankrijk – na het debacle van
Sedan, waar Napoleon III met zijn leger werd omsingeld door de Pruisen – te
doordringen en de Fransen geestdrift voor Frankrijk moest aanpraten. Maar men
bleef op twee gedachten hinken, aan de ene kant het duizendjarige koninkrijk,
van Hugues Capet tot citoyen Louis Capet, die dus stierf op het schavot en aan
de andere kant de verdiensten van de Franse Revolutie en de Franse Republiek.
Ook de Laïcité speelt daarin mee, terwijl de koningen uiteraard als behoeders
van de Oudste Dochter van de Kerk
evident katholiek waren. En nog meer verwarring dreigt als men er zich
rekenschap van geeft hoe tijdens de zestiende eeuw, na François Ier de
strijd tussen katholieken en Hugenoten leidde tot een bloedige burgeroorlog die
alleen door een tolerantie-edict kon worden gestopt, bij deze of gene groep in
de samenleving bron van rancune bleef, maar Henri IV werd wel voor velen de
koning bij uitstek, die elk Frans gezin op zondag een kip in de oven of pot
toewenste. En Louis XIII, Richelieu en Louis XIV probeerden de Gallicaanse Kerk
handen en voeten te geven, maar konden toch niet om de paus heen.
Anders gezegd en besloten, de geschiedenis van
Frankrijk is, zoals geschiedschrijving wel vaker tot uitdrukking brengt niet
eenduidig en telkens men eenduidige benaderingen wil presenteren, komt de observeerbare
geschiedenis in het gedrang. Natuurlijk kan men niet om de schitterende
kathedralen en kastelen heen, natuurlijk heeft Frankrijk door zijn oppervlakte een
enorme verscheidenheid aan landschappen voor de toerist in petto en om die
kastelen en kathedralen te stofferen was er veel werk voor kunstenaars, die we
nog graag gaan bewonderen. Die kwamen ook uit het Noorden, zoals Claus Sluter
in Dijon en Champmol, maar worden heel erg Frans bevonden, terwijl men, zoals
Bart van Loo niet nalaat aan te stippen, de era van de Bourgondische hertogen,
die vooral de groei en bloei van de Nederlanden bevorderden – of er de vruchten
van plukten – weinig waardering toedraagt. Ze stamden nochtans evengoed af van
Louis IX, de Heilige Louis en konden in de opbouw van hun macht beter
manoeuvreren dan Philippe IV le Bel, die toch maar niet slaagde in zijn opzet
Vlaanderen bij het kroondomein te voegen.
Men kan het niet ontkennen, de neiging de Franse
identiteit te koesteren en te koppelen aan een groots en meeslepend verleden,
roept vragen op, die afleiden van de kwesties die nu op de agenda staan en
evoluties die de Fransen bezighouden. Is het nog wel leefbaar op het
uitgestrekte platteland, ver van onderwijsinstellingen van behoorlijk niveau,
ver van ziekenhuizen, banken en zetels van rechtbanken? Kan men hopen een beter
leven te hebben dan de ouders en grootouders, zoals tijdens de Trente
Glorieuses het geval was? En ja, wie is er Française of Français ? Le droit du sol zorgde lang voor een op peil houden
van de bevolkingsgroei, maar dan doemt er, zoals velen in Europa vrezen, een
cultureel doembeeld op. Maar tegelijk, ondanks de fricties over religieuze
regels, ziet men dat culturen die nauw met elkaar samenleven ook veel met
elkaar uitwisselen. Moeilijker om te verstouwen dan de immigratie kan men dan
ook de globalisatie van de economie en techniek, technologie naar voor schuiven
en de verschuiving van economische zwaartepunten, naar Azië en China, India en Zuid-Korea
in het bijzonder. Dat Europa – niet enkel Frankrijk – zich moet bezinnen hoe we
met die globalisatie van de economie en goed uitkijken dat de voordelen en
bedreigingen goed in kaart gebracht worden, is dan ook een prioriteit op de
agenda en voelen mensen aan als een lastige kwestie. Dat vergt een ander
taalregister, want zoals uit meerdere analyses bleek, vinden burgers in
Frankrijk dat ze het goed hebben, maar dat het land naar de knoppen gaat. En
dat laatste zien ze niet per se als een probleem, terwijl de spraakmakende
gemeenschap zich daar net zorgen om maakt. Wie zal deze brokken lijmen? Hoe zal
men zich tot Europa en de wereld verhouden?
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten