Primaat van de politiek met nuances
Dezer Dagen
Taai regeringswerk
Verkruimelde middenpartijen
Hotel Lambermont, ambtswoning van de premier van België, dus niet het werkadres, Wetstraat 16. Het is moeilijk macht te situeren en er ook nog eens het functioneren van te tonen. |
De antipolitiek zou het politieke werk verstoren, maar het punt is dat men niet altijd goed weet wat nu regeringswerk moet heten, hoe het tot stand komt en wie er de vruchten van zou moeten plukken. Het adagio komt altijd weer: regeren betekent beslissingen uitwerken die dan door ambtenaren uitvoering krijgen dan wel gehandhaafd worden. Simpeler kan het niet gezegd worden, maar terecht heeft men over de Nederlandse Tweede Kamer geklaagd dat men er zich te ambtelijk gedroeg en daardoor vergat dat politiek bedrijven, het werk van concipiëren, expliceren en overtuigen vergeten is geraakt. De kernuitstap in België laat zien dat het allemaal nog lastiger is, want in dat proces spelen ook andere belanghebbenden mee, waardoor men zich kan afvragen welk doel men nu eenmaal bereiken wil. Waar stemmen burgers voor bij verkiezingen?
Verkiezingen zijn de hoogdag van de democratie hoor ik
al sinds mijn jongste jaren, maar tegelijk was het vaak nagelbijten of de eigen
partij het halen zou, erbij zou zijn, als de regeringsvorming aangevat werd.
Lang was het de CVP die kon bepalen wie “mee in bed” mocht, soms waren de drie
traditionele partijen samen aan zet. Terwijl daarover druk van gedachten
gewisseld werd, zag men evengoed dat beleidsvragen van gewicht nauwelijks de
gemoederen leken te beroeren, hoewel die heel wat gewicht in de uitkomst van
het beleid hadden voor de burgers. Er waren werkelijke tegenstellingen over de inrichting
van de staat, de economie, de infrastructuur, maar ook waren er symbooldossiers
waarmee men de aandacht kon wegkapen. Het kindergeld was het patrimonium van
CVP, de vrijheid van schoolkeuze ook, maar voor de liberalen moest de patroon meer
armslag krijgen en de arbeidersvertegenwoordigers wilden vooral dat de lonen omhooggingen.
Men had ook voor deelname in de winst
van het bedrijf kunnen opteren, maar vooral voor de SP, toen de BSP was dat net
iets te kapitalistisch. Maar mensen gingen wel vaker naar de bank om met hun
spaargeld iets te doen, zoals kasbons kopen.
Vanaf de jaren zestig begon de Volksunie stilaan ook
vragen te stellen over de milieugevolgen van de industriële ontplooiing en
kwamen groene fietsers, aangespoord door Luc Versteylen pleiten voor het behoud
van de open ruimte en tegen de industrie – zo leek het toch. De vervuiling van
beken en rivieren werd inderdaad als schokkend ervaren, terwijl men de landbouw
aanspoorde meer varkens, runderen en graan te kweken. Er ontstond een
tegenstelling tussen de stad, waar men zich opgesloten voelde en de provincie,
het platteland dat sneller verstedelijkte dan burgerij en politiek doorhadden.
In meerdere opzichten was men het erover eens dat er veel veranderen moest,
maar niet hoe dat in het werk gesteld kon worden. De discussie over de
kernenergie was zo een voorbeeld van een negatief debat, omdat men niet goed
wist waar de voordelen zaten en wie er het meest van zou profiteren. Voor wie
technologie genegen was, kon kernenergie enkel de kers op de taart zijn of
beter een verzekering voor de toekomst. Maar vooral wie tegen kernenergie was,
liet dat merken, vaak hippies of gelijkgestemden
in volkswagenbusjes, waarna het debat ook meteen gesloten was.
De aanwending van kernenergie werd meer dan we ons
toen realiseerden en nu nog steeds percipiëren een lakmoesproef over wat
doelstellingen en randvoorwaarden voor het energiebeleid kon zijn. De kostprijs
van energie voor verwarming van huizen, voorzien in levensbehoeften en mobiliteit,
maar ook – en vaak vergeten – voor de industrie vormde een belangrijke
parameter waar de overheid, c.q. de regeringen zich wel mee moesten inlaten als
gevolg van de petroleumschok, het resultaat van een plotse eensgezindheid bij
de OPEC na de oorlog van Israël tegen de Arabische buren. De olieprijzen stegen
voor Europa catastrofaal, maar tegelijk zag men aanpassingen, zoals het drukken
van het verbruik van petroleum, maar ook dus de uitbreiding van het nucleaire
park. De gevaren van kernenergie springen in het oog, maar de voorzorgsmaatregelen
evenzeer. Wat petroleum- en gaswinning betreft zijn er ook gevaren, maar die
lijken vooral lokaal, doch ook het transport is zo te zien niet zonder gevaar.
Toen men grootschalig begon aan zonnepanelen en windmolens,
werd beweerd dat men van de kernenergie af zou moeten, omdat anders investeren
in zonne-energie en windmolens vechten tegen de bierkaai zou blijken. Maar de
grootste hinderpaal blijkt dan toch het behouden van fossiele brandstof. De stemmingmakerij
tegen kernenergie was altijd al bizar, omdat men enkel de gevaren in rekening
bracht, zoals blijkt met de verwerking van het nucleaire afval. Men kan daar
niet lichtvaardig over doen, men kan bezwaren hebben tegen het dumpen in zee op
grote diepte van vaten beton waarin een fractie van de afval vastgezet is, de
halfwaardetijd speelt uiteraard een rol, maar het is vooral de verpakking en derhalve
de corona die zullen bepalen of die vaten de kernafval zullen loslaten.
Overigens, men is er al een eeuwigheid geleden mee gestopt omdat er inderdaad problemen
rezen met de controle van het kernafval. Sindsdien is men bezig met berging op
land, maar zoals te verwachten valt, botst men al die tijd op de weerstand van
burgers en praktische bezwaren.
Wat opvalt is dat men er zeer moeilijk toe komt de milieuschade
van elk productieproces af te meten van de wieg tot het graf. Transport en
energieproductie met aardgas en petroleum zijn allesbehalve zuiver, maar ook zal
men werk hebben met wat achterblijft nadat productie wordt stopgezet.
Principieel weigeren de afwegingen te maken, maakt een zinvolle discussie onmogelijk.
CO2 -uitstoot is uiteraard belangrijk, andere broeikasgassen als
methaan evenzeer. Maar de keuzes die voorliggen, behelzen dus ook het transport
van elektriciteit, waarbij de bron neutraal is, groen of grijs of fossiel, eens
de elektriciteit er is, moet men die naar de (eind-)gebruiker brengen. Prijsafwegingen
voor ondergronds transport dan wel bovengrondse hoogspanningslijnen zorgen weer
voor nieuwe vragen en dan heet het (alweer) dat de gezondheid boven de prijsbepaling
gaat. Intussen weten we dat er nog een en ander aan de prijsbepaling van de elektriciteitsproductie
zelf vast zit, omdat de producenten de hoogste prijsbepaling mogen aanrekenen. Conclusie
moet luiden dat elke uitkomst altijd in een of ander opzicht suboptimaal zal
wezen. Het debat voeren vanuit een bepaalde invalshoek, riskeert andere
objectieven te verdonkeremanen.
Een al bijna
even lang lopende discussie betreft het onderwijsmodel, waarmee alle opinies
bedoelen dat men jongeren zoveel mogelijk kansen wil aanbieden dan wel gelijke
kansen. Kansen waarop? Dat ligt al moeilijker, zeker als men merkt dat algemene
kennis daarbij zwaar weegt, maar dat vakkennis, wetenschappelijk, technisch of
ambachtelijk ook een grote vormende waarde heeft. Lastiger nog is het debat
over wat jongeren nodig hebben om na die schoolloopbaan van 12 jaar, 15 jaar
als men er de kleuterschool bij rekenen wil, vol in het leven te kunnen staan.
Dan komt ook een deugethiek om de hoek loeren en vragen over hoe we jongeren
bijbrengen dat wat ze leren in het secondair onderwijs op enig moment voorbijgestreefd
kan blijken. Het is ook moeilijk van een onderwijscurriculum te verwachten dat
het snel evoluerende kennis kan vastleggen voor eens en altijd. Toch is er
basiskennis die men vanzelfsprekend mee zou moeten krijgen. Rekenen op de
basisschool zal niet zo gauw veranderen, maar bij vraagstukken kan men andere
voorbeelden kiezen. Maar zelfs als het over geschiedenis gaat kan het in de basisschool
en al helemaal in het secondair onderwijs best bij de tijd gehouden worden, dat
wil zeggen, dat leraren v/m weten hoe ze nieuwe inzichten, verworven door
onderzoek, kunnen integreren. Dan hebben we het nog niet gehad over aardrijkskunde,
waar de landgrenzen in principe niet zoveel verschuiven, maar het wegennet, de
organisatie van productie en diensten en hoe dat een weerslag heeft op het
landgebruik, kunnen op een paar decennia tijd grondig verschuiven, omdat de
technologie nu eenmaal evolueert en nieuwe mogelijkheden schept. Vaak moet men
dan ingesleten inzichten ter discussie stellen, maar dat is het lerarenkorps
wel toevertrouwd.
Stelt men dit vast, dan is duidelijk dat men van
hogerhand best de scholen en leraren nogal wat ruimte laat om in hun vakgebied
met die nieuwe kennis om te gaan, omdat het vooral om het bijbrengen van
methode gaat, hoe men kennis verwerft en hoe die te toetsen. Dat heeft
inderdaad ook gevolgen voor de pedagogische aanpak van het onderwijs en daar knelde
de afgelopen decennia vaak het schoentje, omdat men blijkbaar geloofde dat de
leraar slechts een doorgeefluik kan heten, terwijl de wisselwerking tussen een
leraar v/m met autoriteit en leerlingen best boeiend kan werken, voor beiden.
Helaas heeft men vanuit de pedagogie ook in kringen van onderwijsbesturen en de
politiek de gedachte geïncorporeerd dat onderwijzend personeel vooral personeel
was en disponibel, maar geen eigen gestalte meer zou hebben en al helemaal geen
autoriteit. Nu gruwden wij in onze jonge jaren uiteraard van autoriteit en
stelden die met veel genoegen, zelden beslagen, in vraag. Echter, voor goede
leraren v/m was er wel degelijk aandacht en respect en gingen leerlingen graag
mee met wat hen voorgeschoteld werd, want doorgaans kregen we van de leraren
mee wat men kon aanvaarden en wat zeker kritisch bekeken diende te worden.
Het hele onderwijsdebat en -beleid verschoof wat de
focus betreft van de vorming van jonge mensen tot autonoom oordelende
volwassenen, wat zo te zien niet altijd lukt, naar meer (sociale) gelijkheid en
kansen, kansen, kansen, maar waartoe dat leiden moet, blijft altijd in
ongewisse, terwijl de pedagogen en sociologen menen over goede modellen te
beschikken, die echter gaan op hoeveel mensen een hoger diploma kunnen halen,
niet over wat die diploma’s dan betekenen. Het regeringsbeleid inzake onderwijs
is de laatste dertig jaar steeds meer in detail toegekomen aan het vastleggen
aan inhoudelijke kennis, terwijl die overheid en zelfs de koepels op afstand
moeten blijven en beter de scholen en leraren het werk laten doen. Op zeker
moment vond een minister het oorbaar dat leerlingen zelf eens ze de mature
leeftijd van 14 hadden behaald zelf, zonder inspraak van de ouders hun resultaten
kunnen betwisten voor een commissie. Want de leraren, die weten niet wat de
kindjes kunnen. Het ondergroef niet enkel verder de normale autoriteit van de
docenten en de klassenraad, maar ook liet het blijken dat kennisverwerving niet
werkt als het opnemen van voeder door het vee in de stal, dat perfect afgemeten
kan worden.
Stuitend was ook, al sinds de jaren 1980 dat men
grammatica en syntaxis afbouwde, wat in het parlement wel eens tot pijnlijke
incidenten kan leiden, want niet iedereen leest een zin op dezelfde manier. Grammatica,
ooit noemde de meester dat vormleer, waarin de vormen, verschijningsvormen van
woorden en hoe we zelf de verschillende woordvormen kunnen maken, al gaat dat
doorgaans vanzelf, ging verloren in de vernieuwingsdrift terwijl ook de
syntaxis verwaarloosd werd. Waarom zou men zich bezighouden met lijdend voorwerp
of de verschillende vormen van meewerkend voorwerp, de zinsbouw en hoe
bijwoordelijke en bijvoeglijke bijzinnen zich tot elkaar verhouden? Werd dat
ooit door de wetgever gedecreteerd? De vele grote onderwijsdecreten lezen vergt
meer dan een dagtaak en het lijkt via een impliciete dan wel sluipende besluitvorming
een weg gevonden te hebben. Terwijl taal in het maatschappelijke verkeer veel
complexer wordt en in machtsverhoudingen, klant jegens aanbieder, overheden,
van groter belang lijkt, vond men het niet nodig dat leerlingen in basisonderwijs
en secondair onderwijs daarvan de finesses leren kennen. Wie Latijn kreeg, kon
nog ergens wel iets opvangen, maar de beperkingen op het curriculum spelen ook
daar de leerlingen parten. Dan moeten we toch nog eens herhalen dat het ASO-model
geschikt is voor het ASO, maar dat voor TSO en BSO andere leermodellen meer
aangewezen blijken, want men moet vakkennis echt wel in de vingers krijgen.
Regeringswerk is vaak dikke planken boren, traag,
moeizaam en taai, maar vaak ook verliest men het overzicht, omdat vele betrokkenen,
in het Nederengels, stakeholders, hun zegje te doen hebben, maar de enige
partij die zelden aan het woord kwam, waren de leraren zelf, die ook in de
Wetstraat en het Binnenhof eerder als lastige luiaards werden afgeschilderd,
dan dat hun langzame, taaie werk van kennisoverdracht werd of wordt
gewaardeerd.
Deze reflectie kan men beter niet beschouwen als een
zoveelste kritiek op het beleid, omdat men vooral voor ogen dient te houden dat
we niet goed meer weten wie nu in het wetgevend proces het initiatief neemt. Soms
zijn het minister die dringend een naam willen maken in het politieke wereldje,
vaak komt het beleidsvoorbereidend werk van groepen die een direct belang te
verdedigen hebben, maar inzake onderwijs lag het belang niet in een apert
verdienmodel, wel in het laten prevaleren van een idee, een ideologie, zonder
dat er nog ruimte is voor kritiek en al helemaal niet voor evaluatie van de
ondernomen hervormingen. Dat laatste is en blijft kwalijk, want niemand in het
domein van pedagogie en sociale wetenschappen kan aannemelijk maken dat men
ooit tot definitieve oordelen en inzichten komen kan. Maar goed onderwijs is
niet enkel individueel van belang maar ook voor maatschappelijk welbevinden. Omgaan
met trauma’s in plaats van ten koste trauma’s willen vermijden? En ja, de regering
houdt er zich ook mee bezig. Nu zijn er omstandigheden waar niemand zomaar mee
om kan gaan, maar soms lijkt het alsof psychologen en psychotherapeuten te
gemakkelijk worden ingespannen, terwijl mensen die veel urgenter toe zijn aan bijstand
verweesd achterblijven, wegens niet passend in de betrokken dienstverlening,
waar men ook wel resultaten van die psychotherapie moet kunnen voorleggen.
Wie het over de overheid heeft, denkt te weten hoe het
bestel in elkaar zit, tot men merkt dat – als het slecht gaat – met een
zevenkoppige hydra te maken heeft dan wel een labyrint met vele toegangen maar
geen uitweg. Opvallend is wel dat men de
overheid ziet als een dienstverlener die elk individueel verlangen moet lenigen,
terwijl de overheid vooral een taak heeft ten aanzien van het algemeen belang,
dat altijd nog geformuleerd moet worden en ook dat kan bewerkelijk blijken.
Want wie zal bepalen wat het best denkbare monetaire beleid is. Of wie kan iets
zinnigs zeggen over de aanleg van een weg aan de andere kant van het land. De
discussie over de ontsluiting van de zeehaven van Zeebrugge, over het water,
loopt ook al een tijdje een discussie waar de belangen van Antwerpen, Limburg
en Gent ondoorzichtig mee verweven zijn. Het was logisch dat de haven van
Zeebrugge, toen besloten werd die als een echte zeehaven uit te bouwen, ook
naar behoren ontsloten zou worden via de binnenwateren. Er was ooit sprake van
een Noorderkanaal dat vanuit Zeebrugge in de bedding van het Leopoldkanaal over
Eeklo en Sint-Laureins naar Evergem, Ertvelde zou aangelegd worden,
Landbouwers, grondeigenaren en groenen verzetten zich lang genoeg tegen dat
traject, dat het uiteindelijk afgevoerd werd. Het probleem voor Brugge bestond
erin dat grotere binnenschepen niet zo vlot door de sluizen aan de link tussen
het Boudewijnkanaal en het Kanaal van Oostende over Brugge naar Gent. Er blijken
verschillende hinderpalen te zijn om het kanaal aan te passen aan de nieuwe
normen voor de binnenscheepvaart. Intussen kreeg Gent vrees voor het uitbouwen van de eigen haven en een
nieuwe Sluis in Terneuzen. Limburg vreesde dat de eveneens noodzakelijke
uitbreiding van het Albertkanaal van Antwerpen naar Luik en via de Maas naar
Nederland en Duitsland, zodat de vragen vanuit Brugge in de bestuurskamers in
Brussel niet echt welkom waren. Het alternatief zou geleverd moeten worden door
estuaire vaart, waarbij versterkte binnenschepen voldoende zeewaardig gemaakt
worden om van Zeebrugge via de Schelde het achterland te bereiken. Het blijkt
een goede aanpak, maar of die voldoende is, moet nog blijken. Nu Antwerpen en
de Zeehaven een fusie zijn aangegaan, zou het probleem van de beperkte
ontsluiting wel eens opnieuw kunnen opduiken. Er komen wel verbeteringen aan de
sporen.
Moeten we dan nog iets te berde brengen over de
gezondheidszorg, waarbij verschillende belangen met elkaar botsen, maar waarbij
de aanpak ook op onontwarbare knopen vast lijkt te lopen. Hoeveel artsen zijn
er nodig in de eerstelijnszorg, wat met de grote vraag van de Geestelijke
Gezondheidszorg en wat met dure geneeskunde apparatuur voor zowel diagnostische
geneeskunde als therapeutische programma’s? Wie het weet mag het zeggen, want
vaak botst men op veto’s van deze of gene partij, al gebeurt het al eens subtieler.
Hebben we derhalve overschouwd hoe er zo goed als geen
beleidsdomein is waar de overheid met korte lijnen de werking van allerlei instellingen
kan aansturen, maar altijd afhankelijk blijkt van de bereidheid van de
zogenaamde sociale partners, van belanghebbenden, in vele gevallen de burgers
zelf – zo lijkt het toch –, die wel geacht worden tevreden te zijn over wat de
overheid, vadertje staat allemaal voor hen doet, maar alleen als ze voldoende
opgeleid zijn en haar op de tanden hebben, kunnen ingrijpen in zaken die
henzelf aanbelangen. De discussie over het Ventilusproject om op zee
geproduceerde elektriciteit te transporteren naar de gebruikers laat zien dat
mensen, burgers, ambtenaren en gemandateerde politici wel oren hebben naar de
urgentie van de klimaatzaak, maar door allerlei nevenkwesties, gevaar voor
straling die van de hoogspanningslijnen zou afkomen en voor ziekte zou zorgen,
van die zorg en noodzaak afgeleid worden.
Partijprogramma’s worden met grote zorg geschreven,
zodat de achterban en vooral kiezers van andere parochies zouden kunnen kiezen
voor de zich presenterende partij, kunnen niet voldoende oog hebben voor
nuance, voor conflicterende randvoorwaarden ook, waardoor een programma vooral
mooi moet ogen en gereduceerd wordt tot enkele hoofdpunten die altijd herhaald
worden. Inzake communicatiestrategie kan eenieder dat begrijpen, maar het
schaadt de betrouwbaarheid omdat mensen die partijen die hen hebben
aangesproken niet brengen wat ze beloofd hebben. Omdat de kiezer te dom is? Dat
durft niemand beweren. Omdat de kiezer de kleine lettertjes niet heeft gelezen?
Of omdat die overdreven verwachtingen zou koesteren? Wie wekt die verwachtingen
dan? De politici, uiteraard, maar wellicht ook de media, want wanneer de
overheid grootscheepse maatregelen neemt, blijkt de burger gauw genoeg mee te
krijgen hoeveel het hun zal kosten.
Allerlei kranten en omroepen doen bij verkiezingen hun
best programma’s te dissecteren en toch, ook zij reduceren zo een plannen en
voorstellen weer tot enkele hoofdpunten, waar ze dan kritisch naar zeggen te kijken,
maar vergeten de situatie op het terrein goed onder ogen te nemen. Ook journalisten
moeten concies berichten wat er gaande is, beknopt en op het scherp van de snee
de discussie weergeven, maar vaak komen de partijstrategische pijnpunten wel aan
bod, maar wat er nodig is voor het algemeen goed schiet er al eens bij in. Een
politicus wordt geacht een consistente en coherente boodschap te brengen, maar
het zou iedereen helpen als men hen niet in dat keurslijf zou vangen, waardoor
hun voorstellen en inzichten wel coherent en enigszins consistent blijken, maar
onvoldoende sporen met de observeerbare werkelijkheid. De vele doden die
stierven aan Covid19 in rusthuizen wordt een minister aangewreven, waarbij het
niet hielp dat er relatief weinig publieke
discussies mogelijk waren tijdens de eerste lock down, al was het maar omdat de
dagelijkse berichten soms wat te veel van het goede waren. Nu kan u zeggen dat
ik ook niet vrij ben van tegenspraak, van inconsistentie, maar de crisis voor
de samenleving, voor de gezondheidszorg was veel groter dan wat burgers noch
politici voor mogelijk hadden gehouden. In een aantal rusthuizen heeft men het
aantal overlijdens weten te beperken, door draconische maatregelen. Nu zou het
nuttig zijn de verschillende benaderingen en plannen van aanpak opnieuw te
bekijken en sine ira et studio na te gaan of men snel genoeg de gevaren zag.
Maar dan komen er ook nog discussies over de vraag wie met covid stierf of aan
covid. De erger dan draconische maatregelen in China laten zien dat de schade
door een langdurige lock down niet te overzien is. Waren er journalisten die
probeerden uit te leggen dat we de pandemie zouden moeten uitzweten, waarbij
een te streng beleid de geloofwaardigheid ervan zou ondergraven, dan waren er
ook voor wie de wetenschap onomstotelijk bewijzen zou dat de strengste
verplichtingen van mondmaskers, beperkingen op samenkomsten, feesten verbieden
zeg maar, de enige wenselijke aanpak zou zijn. Gebleken is dat deze preciezen na
verloop van tijd de ergernis opwekten bij het brede publiek, zodat zelfs een
rekkelijk beleid aan geloofwaardigheid verloor.
Het meest verbazingwekkende besluit van de Vivaldi-regering
blijkt de verhoging van het budget voor defensie te zijn. Dat men de
legerdienst heeft afgeschaft, kan nog enigszins begrepen worden, maar de afbouw
van het beroepsleger door stelselmatig korten op het personeel en
werkingsmiddelen, wapentuig en munitie dus, kon ik al enige tijd niet meer
vatten, al was er lange tijd de idee dat oorlog in Europa onmogelijk was. Maar
er waren oorlogen in Noordelijk Afrika, in Afghanistan en Irak, waar ook België
bij betrokken was, maar waar de militairen, officieren en soldaten niet mochten
klagen over het gebrek aan betrouwbaar tuig. Het vredesdividend en de gedachte
dat men Europa niet militair moet uitbouwen om niet in de verleiding van de
grootmacht te vervallen, kan men enigszins volgen, maar het bleek de afgelopen
jaren, sinds de inval van Rusland in Oekraïne in 2014 dat men de dreiging van
de buur van Europa, c.q. Finland, het Balticum, Polen etc, niet begreep of
wilde onderkennen. Politici die pleiten voor betere uitrusting werden vaak
weggezet als te vriendelijk voor de VS en oorlogsstokers. Het zal moeten
blijken of de huidige inspanningen zullen volstaan, want een land, in dit geval
Europa kan niet zomaar doen alsof er geen militaire arm van node is, om de
eigen burgers tegen oorlog te beschermen.
Het politieke leven draait niet rond verkiezingen,
maar vrije verkiezingen zijn een noodzakelijke voorwaarde om een open debat te
kunnen voeren. Te vaak roepen journalisten dezelfde spraakmakende figuren naar een
studio om hun mening te kennen te geven en vervolgens er een slaatje uit te
slaan, want de mensen moeten het begrijpen. Het is wel zaak dat een groot deel
van de bevolking wel enige opleiding genoten heeft en best wel moeilijke
discussies kan volgen. Ook politici hebben het graag over gewone mensen, die
met succes hun gezin onderhouden en als werknemer of ambtenaar, als docent of
hoogleraar bijdragen leveren aan het publieke leven en de publieke zaak, die
soms beter onderlegd zijn in bepaalde beleidsgebieden dan generalistische
politici en dito journalisten zodat die burgers zich ergeren aan de kwaliteit
van de berichtgeving of de ernst van een debat. Het zou dus wenselijk zijn,
zonder aan de verplichting te verzaken iedereen nieuws aan te bieden, ook
mensen die meer willen vernemen, de nodige informatie te bezorgen. Overigens
doen burgers wat ze kunnen, als ze er zin in hebben en zoeken zij stukken op
van de verschillende parlementen, rapporten van overheidsdiensten en onderzoeken
van universiteiten, voor zover toegankelijk zonder onoverkomelijke betaalmuur,
zodat men zich vrij aan nieuwsgaring kan wijden. Wel is duidelijk dat niet
iedereen daartoe bereid is en dat kan men hen die het niet kunnen opbrengen
niet verwijten.
Men klaagt erover dat het politieke centrum verdwenen
lijkt, maar vergeet dat men van het politieke centrum, van partijen die zich
daar situeren geen straffe taal moet verwachten, uitspraken zonder zin voor
nuance of zonder ook antwoorden op moeilijke kwesties, die men niet in vijftien
seconden uitgelegd krijgt. Dat men wel verwijst naar Adinda aan de kassa in het
warenhuis, maar zelden naar meester Frank of juf Seline, als men wil uitleggen
dat burgers merken dat de bruine het niet meer kan trekken, de dingen die men
lang gewoon vanzelfsprekend achtte.
Daarnaast zijn er andere zorgen, over het onderwijs
voor de kinderen en wat dat hen kan brengen, de gezondheidszorg voor wie zwaar
ziek wordt of voor de oudere familieleden die niet meer thuis kunnen blijven.
En dan zijn er nog al die andere vragen die op regeringstafels komen, waar
burgers onverwacht mee te maken krijgen. Dat laat zich niet vatten in
hoofdpunten en op hoofdlijnen alleen kan een beleid niet zomaar evalueren. Er
is werk aan de winkel, niet enkel voor politici van de centrumpartijen, maar
ook van mediamensen, want eerlijk is eerlijk, klagen dat een extreemrechtse
kandidaat de verkiezingen kan winnen en slag om slinger centrumpolitici en het
beleid aanvallen, ook als er redenen zijn om aan te nemen dat de politiek naar
best vermogen handelde, dat is ook gevaarlijk voor de instellingen, voor de
democratie. Het streven naar steun en aanhang bij het publiek is noodzakelijk
maar zoals het nu gaat, lijkt het wel nefast voor de kwaliteit van het bestuur.
Hoe beide te verzoenen zijn, blijkt lastig te bedenken, maar het is wel nodig
dat partijen durven te mishagen als het voor een hoger doel te verantwoorden
valt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten