geschiedenisonderwijs en complotdenken



Reflectie

 

 


Waarom scholieren best

Wat Geschiedenis gebruiken kunnen

 

 


(https://commons.wikimedia.org/wiki/File:LiefdeShip.jpg)
Een haast kinderlijke gravure van de schepen die
uitgereed werden door Johan Van der Ve(e)ken c.s.
Het hekbeeld dat Erasmus voorstelt,
kwam in Japan terecht en ook de namen
van de schepen hebben hun verhalen. 

Nog voor we de vraag bekijken hoe leerlingen zelf geschiedenis studeren ervaren, is er de vraag wat hen wordt voorgeschoteld en hoe hen dat wordt aangeboden, hapklaar of toch nog wat kauwen vergend, dus ja, niet voorgekauwd. De reden waarom de vraag die mij een paar jaar geleden werd gesteld mij opnieuw bezoekt, is dat ik niet echt tevreden was over het resultaat van mijn eerste oefening, net omdat ik er niet toe kwam aan te geven wat historische kennis met zich meebrengt.

 

Het punt is immers dat we zoals de Antiquaren eindeloos veel informatie bij elkaar kunnen brengen, maar er verder geen verhaal van kunnen maken. Het historisch onderzoek vermag meer, maar is ook in het beste geval controversieel. Niet omdat we per se een loopje moeten nemen met de bronnen, wel integendeel, de bronnen verdragen geen oppervlakkige behandeling en neen, we kunnen niet volstaan met een set van welgekozen bronnen, want dan laten we sowieso bronnen en dus facetten onbesproken. Tegelijk leidt dit ertoe dat historici veel stof aan te bieden hebben aan scholieren en studenten, maar dat het veel inleiding en commentaren vergt om dat aan te brengen.

 

Maar hoe pakken we het aan dat leerlingen en scholieren een overzicht krijgen van zowel het Europese als mondiale verleden en wat zijn dan de dragende aspecten om het allemaal begrijpelijk te maken. Men kan kiezen voor een chronologische sneltrein, waarbij men van 2500 before present tot heden, alles op tafel legt maar dan verliest men een hoop inzichten, die men kan meegeven als men een curriculum uitwerkt voor het ASO van de eerste tot de zesde en naarmate de leerlingen in leeftijd klimmen ook dichter bij onze tijd komend ook meer aandacht kan besteden aan de problematiek van oorzaak en gevolg, maar ook aandacht opbrengen voor wat langzame evoluties, la longue durée en het menselijk handelen in de politieke context. Dat laatste betreft dan politieke besluitvorming, oorlogen en vredesverdragen, maar ook de ontwikkelingen op technisch gebied, zoals nieuwe scheepstypes of de aanzet tot verre reizen. Vergeten we ook niet dat de ontwikkeling van de geneeskunde de levensomstandigheden in aanzienlijke mate beïnvloedt, net als de voedselvoorziening. In die zin kan het beleid van Hendrik  de Zeevaarder net zo relevant zijn als de reis van Willem van Rubroek naar Karakorum of de missies naar de maan met de Apollo en anders Russische ruimteondernemingen.

 

Wat immers proberen historici over te brengen? Dat mensen, vorsten maar ook burgers en boeren – er zijn genoeg (vergeten) boerenopstanden – hun belangen behartigen ligt voor de hand, maar het kan niet zomaar aangebracht worden hoe en waarom Filips IV le Bel Frankrijk probeerde te verenigen door het Kroondomein uit te breiden. We weten hoe de dood van Filips IV in 1314 leidde tot een ernstige verzwakking van het koninkrijk en de feitelijke macht van de koningen, ook de Valois, opnieuw verzwkate maar dat ondanks zijn pogingen Vlaanderen bij het Kroondomein te voegen… U merkt het, er moet veel uitgelegd worden, maar wil men begrijpen hoe vorstendommen in die tijd georganiseerd zijn en hoe een vorst belastingen kan heffen, dan is dat wel van belang. Ook het begrip feodaliteit verdient dan aandacht, zowel de theoretische structuur ervan, als de complexe werkelijkheid aan het begin van de veertiende eeuw.

 

Maar nog eens, waarom moet een vijftienjarige dat weten? Niet enkel de gebeurtenissen op zich zijn van belang, het gaat er ook om te begrijpen hoe vorsten, adel, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders – vaak dezelfde families – en de nieuwe, opkomende machten, de steden zich tot elkaar verhouden. Men kan dat niet allemaal in strakke schema’s gieten, bovendien kan het nuttig zijn bronnen te bekijken, toe te lichten. Ook kan men niet om de voorgeschiedenis heen, over Louis IX, Saint-Louis, maar ook hoe de Engelse vorsten grote delen van Aquitanië in bezit hadden, met referenties aan Eleonora van Aquitanië, Richard Leeuwenhard en dus ook Robin Hoof, maar zeker Jan zonder land en de Magna Charta -en dan kan men nog eens een boom opzetten over de Keure van Sint-Omaars en die van de grote steden van het Graafschap. Kan men de Middeleeuwse geschiedenis dan echt niet boeiend maken, vroeg iemand goed twintig jaar geleden en ik dacht van wel, maar wat voor de een boeiend is, kan de ander toch nog saai vinden. Het is wel van belang dat die geschiedenis leert begrijpen hoe macht functioneert en dan is dat Europese theater, waar zowel annalen en kronieken als theologische geschriften helpen.

 

Het gaat er dan ook om jongeren de ideeëngeschiedenis aan te bieden, bijvoorbeeld door het proces van christianisatie aan te boren, vooral omdat we onze cultuur, hoezeer ook seculier geworden, kende een bijzondere evolutie, met de nodige wreedheid, zoals de Heksenwaan, een moderne evolutie, laat zien, maar ook de schoonheid van de Ars Nova en De Vlaamse polyfonie.

 

Het verhaal van de heksenwaan haakt in op de politiek van de kerk om de samenleving te zuiveren van ketterijen. Het blijkt bij nader toezien best interessante materie, net omdat men een heel stuk ideeëngeschiedenis én praktijken bij  elkaar brengen. Er is dus de strijd om de orthodoxie in de kerk, die  al vroeg, met de discussie over de natuur van Christus, Goddelijk, Menselijk of beide in het Concilie van Nicea beslecht werd. Augustinus heeft dan verder voor duidelijkheid en verwarring gezorgd, door reeds ketters als de Donatisten en de Manicheërs te bestrijden met de pen, terwijl Karel de Grote dan probeerde de beschikbare kennis te laten verzamelen, met Alcuin of York in de hoofdrol. Maar de ontwikkeling van kathedraalscholen naar universiteiten en het vormen van een nieuwe klasse van schriftgeleerden, de Theologasters, theologen, zoals Erasmus hen betitelde, met de ontwikkeling van de Scholastiek – bij uitstek een boeiende maar ook onthutsende studiemethode – bracht weer nieuwe conflicten mee. Figuren als Albertus Magnus en Thomas van Aquino, die men niet meer goed kent, brachten nieuwe accenten en dus een nieuwe orthodoxie, zich uitdrukkend op basis van een expliciete rationalisering, met zin voor distincties in verregaande mate. Maar ondanks Thomas komt die orthodoxie in handen van bedelmonniken die de Inquisitie mogen uitvoeren, waardoor de  Dominicanen rechter en partij worden. Zij zullen de strijd tegen de ketterij voeren, zoals tegen de Albigenzen, John Wiclyf en Jan Hus, die in Praag ook al de kerkelijke praktijken, onder meer het uitdelen van het brood, maar ook het drinken van de wijn opnieuw instelt. Het Concilie van Constanz, waar Jan Hus door de keizer – tegen des keizers zin – gevangen werd gezet en uiteindelijk veroordeeld en terechtgesteld als ketter, was ook bepalend voor de strijd tegen ketterijen als die van de navolgers van Hus, de Taborieten en de Adamieten, die hun vrouwen als gemeenschappelijk bezit voorstelden. Er was ook nog een beweging, de Broeders en Zusters van de Vrije geest genoemd.  Kunnen we dan nog zeggen dat de kerk, a fortiori de Middeleeuwse Kerk gekenmerkt wordt door eenheid en onderworpenheid aan de paus? Deze was zelf landheer, maar vooral steeds weer in conflicten betrokken, zeker als plots twee of zelfs drie pausen bleken te handelen als de ene paus en bisschop van Rome, ook vanuit Avignon of Pisa etc.

 

De politieke conflicten werden vaak met theologische argumenten uitgevochten, die op hun beurt wel eens onbedoelde ketterijen op gang brachten. Dat er een Inquisitie was, met een stevige basis in Keulen, waar Erasmus op botste, mag ook wel vermeld worden, ook al omdat in de Dominicaner gemeenschap aldaar de Heksenwaan vorm kreeg, dat wil zeggen, de Dominicanen waren al langer zinnens vooral vrouwen die zich niet passend gedroegen als heksen te laten brandmerken, maar het inzicht van Institoris en Sprenger had weinig uitstaans met het bestaande volksgeloof in magie en de rol van de oudere vrouwen in de informele zorg. Het verhaal van de heksenwaan blijft opvallend en toch worden de vervolgers, aldus ook Lène Dresen-Coenders niet grondig belicht. Zelf stelt ze ook vast dat het waarom van de aanpak der heksen en hekserij door de Inquisitie in een theologische opvatting besloten ligt dat de wereld klaar moet gemaakt worden voor de Wederkomst van de heer en alle vormen van afwijkend gedrag, van foute inzichten, ketterijen dus, uit de wereld geholpen. Daarom zoeken ze vrouwen die zich aan den duivel hebben overgegeven om net de wereld meer in het verderf te storten. Toch waren er ook die de hele idee van hekserij en boeleren met de duivel als onmogelijk, zelfs ridicuul van de hand wezen.

 

Men kan dus mits grondige voorbereiding deze geschiedenis van de late Middeleeuw aanbrengen, waarbij ook bestuurspraktijken en theologische inzichten aan bod komen, de ontwikkeling van steden en nog wel wat meer – denken we maar aan Jeanne d’Arc, de strijdster tegen de Engelsen (en de Bourgondiërs). Waarom jongeren dat best wel mogen weten? Omdat we van die wereld nog zoveel om ons heen hebben, zoals belforten, begijnhoven en omdat er nog veel overleeft in ons taalgebruik, tot de heksenjacht nog aan toe. De idee van de heksenjacht, leert dat machthebbers hun werkterrein handig weten op te harken, door altijd vijanden bij de hand te hebben, zoals de Heksen, maar ook de Broeders en Zusters van de Vrije Geest. Daarbij moeten we dan ook proberen aan te brengen dat de ene groep lang niet  zo verschillend dacht van de andere. Overigens, binnen de Dominicanen heerste ook wel de nodige animositeit, om niet van conflicten te hoeven spreken. De hervormers, die wilden een nieuwe orde invoeren, veel strenger dan wat de conventuelen, de leden en kloosters die een zekere welstand niet afwijkend achten van de regel.

 

Aan het einde van de Napoleontische Oorlogen, dient zich een tijd die we behoorlijk rustig en vreedzaam kunnen noemen, al wordt er nog oorlog gevoerd, maar op een andere manier, ook al  en omdat het wapentuig tussen 1815 en 1870, steeds beter en efficiënter wordt. Maar men kan zich ook afvragen waarom zoveel eeuwenlang er altijd wel ergens een oorlogsstoker was, die de buren lastig viel. Macht was gebaseerd, zoals Louis XIV laat zien, op winnen, in de oorlog, waarbij de vorst niet per se een goede vorst mag heten als hij probeert de vrede te bewaren. Louis XV die minder oorlogszuchtig was, maar vaak tot oorlogen werd uitgedaagd, werd van Le Bien Aimé tegen het eind van zijn regering le Mal Aimé. Toch heeft die vorst voor Frankrijk meer betekent dan we doorgaans in de lessen geschiedenis meegeven.

 

Een ander thema in de aanpak, laten we het ook maar over de 12de tot 16de eeuw hebben, gaat over de groei van de steden, de handel en de proto-proto industriële ontwikkeling  van laken, de verfstoffen en de financieringsmethodes, de ontwikkeling van wisselbrieven en dus de impliciete alfabetisering van de stedelijke gemeenschappen. De zestiende eeuw, met de Spaanse en Portugese suprematie – na het verdrag van Tordesillas (zelf al een verbetering van vroegere akkoorden tussen Spanje en Portugal) – kwamen Engeland en Frankrijk opzetten als nieuwe kandidaten voor expansie op de wereldzeeën, maar vanaf 1588 begon de Republiek der zeven Verenigde Provinciën  een periode van grote opgang, ook op de oceanen, met de VOC. Oeps? Tja, de VOC was er en de doelen waren niet anders dan van de andere koloniserende mogendheden – al kan men pas in een latere fase spreken van het vestigen van kolonie voorbij de kustgebieden.

 

~

 

Zonder oorlog geen handel, zonder handel geen oorlog!

  

(Niet mijn woorden, wel die van Jan Pieterszoon Coen)

 

 

~

 

Natuurlijk moet men het dan hebben over de daden van Jan Pieterszoon Coen, ook gekend als de slager van Banda, waar hij met zijn troepen voor de VOC het monopolie op nootmuskaat verwierf. Zonder oorlog geen handel, zonder handel geen oorlog! Voor ons is dat straffe taal, maar tegelijk, meen ik dat men dit alles niet ontkennen kan. Of de historicus ethische neutraal moet nastreven? Of een leraar v/m geen aandacht mag hebben voor de donkere kanten van de geschiedenis? Uiteraard wel en dus is ethische neutraliteit, indien al mogelijk uit den boze. Maar altijd blijft natuurlijk gelden dat we ons rekenschap moeten geven van de aard van de bronnen. JP Coen schreef uit hoofde van zijn ambt brieven aan de hoofdkantoren van de VOC in Amsterdam en andere steden, zodat we de opeenvolging van handelingen en hun gevolgen kunnen nalezen. Het belang van de Europese expansie is in die optiek een veel ruimer verschijnsel van het ene land dat deugt en het andere dat dan niet deugt. Maghelaes op de Filipijnen? Gedood, maar blijkbaar had hij de boel zelf fout begrepen en toch bereikte dat schip finaal de thuishaven. Een van de eerste schepen vanuit Rotterdam uitgereed kwam in 1600 in Japan droeg als hekbeeld – achteraan het schip dus – een beeld van de humanist Erasmus (van Rotterdam) en dat beeld zou pas in 20ste eeuw ontdekt worden. Dat het schip De Liefde heette, was en blijft emblematisch, want die naam verwijst naar het Antwerpen van de jaren 1560 en toen een centrum van intellectueel verkeer. Een Geheim Genootschap, Het Huis der Liefde, Er werden ook door de overheid verboden boeken gedrukt en er circuleerden nieuwe inzichten – in het spoor van Erasmus en het humanisme – die door de Inquisitie werden afgewezen als Ketters. Al met al is niemand gauw klaar met de Zestiende eeuw, waarbij zoveel aan de orde is, dat men het goed moet ordenen, wil men er iets begrijpelijks van kunnen maken. Dat is voor wie wil liefhebberen in de geschiedenis wel eens een pijnpunt, dat men alsmaar meer informatie bij elkaar krijgt naarmate men dieper in een onderzoek graaft. Dan is het inderdaad niet altijd vanzelfsprekend tot een synthese te komen.

 

Onder meer Johan van der Veken, Mechelaar en katholiek vertrok in 1583 naar Rotterdam waar hij tot zijn overleden in 1616 een notabele werd en groot fortuin verwierf, een verhaal dat ons in de Zuidelijke Nederlanden niet zo goed bekend is en toch belangwekkend genoeg. Hij was een van die Spaanse Brabanders, die Holland en Zeeland zochten en er mee aan de nieuwe Calvinistische samenleving bouwden, al bleven zakenlieden als Van der Veken wel katholiek, maar dat was niet bepaald, ook al omdat geleidelijk de katholieken uit de samenleving geweerd werden en naar schuilkerken gedreven. Uit Oostende en omgeving vluchtten ook tal van inwoners in de aanloop van het beleg, zoals zovelen, want steden als Antwerpen en Brugge verloren soms meer dan de helft van hun bevolking. De roerige zestiende eeuw, zeker vanaf de komst van Alva, zorgde in de Zuidelijke Naderlanden voor migratiegolven, die mee het succes, economisch maar ook bestuurlijk van de noordelijke Nederlanden hebben mogelijk gemaakt.

 

Hoe zal men dat voor scholieren aanbrengen? Het is maar de vraag of men het noodzakelijke kennis vindt, vooral omdat we in ons onderwijs vaak alle interesse voor de Nederlandse uitlopers, verloren hebben, terwijl we in Europa toch echt wel een zo ruim mogelijk kader aanreiken, want tja, wie wist voor de aanval van Rusland tegen Oekraïne hoe de verhoudingen sinds eeuwen in elkaar zitten. En waarom moeten we dat weten?  Waarom moeten jongeren dat leren, studeren? Men zegt vaak genoeg dat het verleden kennend dezelfde fouten vermeden zullen worden, maar dat is geen adequate verzekering tegen wreedheid. Wat historici bestuderen is menselijk handelen, collectief en van groepen en van individuen in een fysische omgeving, demografische bepaaldheid en culturele voorstellingen. Wie zich met bronnen inlaat, maar ook met secondaire literatuur, vormt zich een idee van het verleden, dan wel van het eigen dorp, doorgaans van een ruimere geografische regio. Voor jongeren lijkt het er wel vaak op, dat die geschiedenis “gegeven” is, als was het een blijde boodschap, terwijl ze gezocht moet worden, zich soms slechts moeizaam laat vinden.

~

 

Wat historici bestuderen is menselijk handelen, collectief en van groepen en van individuen in een fysische omgeving, demografische bepaaldheid en culturele voorstellingen.

 

~

Met andere woorden, zonder dat iemand kan beweren wat de scholieren uit de studie van de geschiedenis zullen halen, kan het wel helpen zich te oriënteren kan en biedt het ook inzicht in de condition humaine. Goed, men kan de wreedheid in de geschiedenis breed uitsmeren of het wangedrag van roofridders en hun opvolgers. De historicus betracht ook aan te geven hoe bepaalde evoluties op elkaar inhaken en elkaar versterken. Neem de verschillende momenten van demografische boom, in de 11de en 12de eeuw, toen er plots grotere graanproductie mogelijk bleek, mede als gevolg van een klimaatverandering bekend als het middeleeuws optimum. Het feit dat er meer voedsel beschikbaar werd leidde ertoe dat meer kinderen volwassen werden, waardoor de arbeidsvoorwaarden veranderden en er steden ontstonden die tot bloei konden komen. Dat had dan weer andere (gunstige?) gevolgen door de productie van laken en ook weefgetouwen en ander alaam nodig voor de wevers, maar ook voor de spinners en zo ontstond een meer uitgebreide economie, die vele handen kon gebruiken. Kunnen we ons een beeld vormen van de wevers in Gent of Brugge tijdens die bloeiperiode, ten tijde van de gravinnen Johanna van Constantinopel en Margaretha, die met haar zoon Guy van Dampierre tegen de belangen van haar andere zoon Jan van Avesnes Vlaanderen bestuurde – terwijl Avesnes Henegouwen had gekregen? Die wevers dus? Wie de reeks “Het Verhaal van Vlaanderen” zag, merkte op hoe donker het leven van die arme mensen wel niet was. Maar in feite kunnen we vanuit huizen, vol hulpmiddelen in de keuken, centrale verwarming en informatica niet echt een zicht krijgen op de levenswijze van die mensen. We hebben soms, als het goed is, een idee van de levensverwachting, kindersterfte en al eens testamenten en boedelbeschrijvingen, al zal dat voor de dertiende en veertiende eeuw wel tegenvallen. Misschien leefden die wevers in Gent en Brugge wel beter dan de boerenknechten op het platteland.

 

Dat is waar we voor staan als we geschiedenis willen adstrueren aan nog onwetende jongeren – al hebben er wellicht een paar al eens een boek over geschiedenis gelezen of een documentaire over le Grand Condé gezien. Wat we kunnen vertellen over de zeer lange geschiedenis van de mensheid, waarvan heel veel in nevelen gehuld is, is hoe moeilijk het is de stamboom van Homo sapiens sapiens uit te tekenen, omdat er wellicht hiaten zijn in de bronnen, met name vondsten van menselijke aanwezigheid, een verhaal dat wel eens durft te veranderen. In 1974 kregen we te horen over de Oermoeder Lucy, tijdens een periode van drukke onderzoeken in de omgeving van de Afrikaanse  Slenk, van Ethiopië tot Tanzania. Lucy behoorde tot de soort Australopithicus Afarensis, maar later onderzoek heeft laten zien dat er over de soort nog weinig geweten is. Leefde Lucy ongeveer 500.000 jaar geleden, dan blijven er ook nog altijd vragen over de relaties tussen Neanderthal en homo Sapiens. Ook al omdat in Marokko de laatste jaren een aantal interessante vondsten gedaan werden. Ook de onzekerheid aandragen kan helpen het historische onderzoek beter te begrijpen. Het onderzoek vond plaats waar al vondsten gedaan worden, botten of schedels die dagzoomden. Dat was eerst in Oostelijk Afrika het geval, maar men vroeg zich af hoe het met de ontwikkelingen elders in Afrika stond en toen bleek het Noordwestelijke deel van Afrika ook vroege ontwikkelingen gekend te hebben van de soort mens, wat het beeld opnieuw vertroebelt maar ook interessanter maakt. Het blijft dus nuttig te begrijpen dat ons begrip afhankelijk is van de sporen, bronnen die we kunnen vinden.

 

Natuurlijk kan en moet men eisen stellen aan wat leerlingen, zeker in het ASO, zouden moeten kennen, maar er zou al veel gewonnen worden, mocht men het kennen van data en feiten, plaatsnamen leren zien als handvaten, die bij elke nieuwe informatie verder verrijkt wordt en het rafelblad verder invult. De klassieke tijdlijn blijft een interessant leermiddel, maar het blijft ook van belang te laten zien hoe die feiten zich tot elkaar verhouden en dat leerlingen leren zien hoe die verbanden dan toch niet willekeurig te leggen zijn. Wordt men als historicus immuun voor complotdenken? Wellicht minder geneigd tot blind aanvaarden van weinig steekhoudende voorstellingen van zaken. Maar men kan leerlingen een gezonde scepsis bijbrengen tegen verhalen die te mooi zijn om waar te zijn. Dat is toch uiteindelijk de bedoeling van het onderwijs: (jonge) mensen weerbaar maken tegen indoctrinatie. Zozeer natuurlijk dat leerlingen in de lessen geschiedenis of aardrijkskunde zelf pogingen tot indoctrinatie gaan zien. Daar moet men dan ook voor waken, door te wijzen op de noodzaak kennis, bronnen en secondaire literatuur objectief te benaderen.

 

 

~

Dat is toch uiteindelijk de bedoeling van het onderwijs: (jonge) mensen weerbaar maken tegen indoctrinatie. Zozeer natuurlijk dat leerlingen in de lessen geschiedenis of aardrijkskunde zelf pogingen tot indoctrinatie gaan zien.

 

~

 

Besluiten we dan dat geschiedenisonderwijs geen volkomen en afgeronde kennis kan bieden, dan biedt behoorlijk onderwijs wel de mogelijkheid voor leerlingen om zich een beeld te vormen van menselijk handelen in vroeger tijden. Dan wordt duidelijk dat, zoals Niall Fergusson schreef, dat het Britse Imperium er geleidelijk kwam en dat men pas in de achttiende en vooral 19de eeuw zichzelf als imperium ging zien. Sommigen vinden het nare conclusie, want was Engeland niet van nature altijd een imperium? Er zijn genoeg oorlogen gevoerd, voor 1815, toen Groot-Brittannië duidelijk de dominante speler was geworden in Europa. Zelfs het verlies van de 13 koloniën in Noord-Amerika had die  opgang niet kunnen afstoppen. Het is ook naar omdat we dan de kolonisatie niet als een groots plan kunnen beschouwen, want het duurde tot de negentiende eeuw en de strijd om Afrika – de conferentie van Berlijn – voor de kolonisatie daadwerkelijk grote territoria ging impliceren. Uiteindelijk werd ook Indonesië pas na de oprichting van de Nederlandse Handelsmaatschappij meer dan een leverancier van specerijen, want nu kwamen ook oliën en petroleum en rubber in beeld, maar dat duurde toch nog tot het einde van de negentiende eeuw. Toch is voorbehoud nodig, want bijvoorbeeld de suikerplantages in de 17de en 18de eeuw eisten veel territorium, net als de katoenteelt. Uiteraard komt dan de slavernij aan bod, waarop die teelten functioneerden en waaruit heel wat welvaart is voortgekomen. De wreedheid van de driehoekshandel drong al vroeg tot mij door, omdat er boeken waren over de zeevaart in de zeventiende eeuw. De discussie over de rechtmatigheid van slavernij in Europa zelf werd door de invoering van de feodaliteit en na de rooftochten van de zeevaarders uit Scandinavië – die handelscontacten hadden tot aan de Zwarte Zee, - niet meer gebaseerd op het statuut van de slaaf, zoals dat in Rome gold. Maar voor de Driehoekshandel werd dat weer gerelativeerd. Het is belangrijk na te gaan hoe deze handel op gang gekomen is. De Portugezen waren de eerste die Afrikaanse slaven meebrachten naar Portugal, maar vooral de argumenten van Bartelomeo de las Casas noopten de Spanjaarden ertoe slaven uit Afrika naar hun nieuwe gebieden te brengen. Wij kunnen nu zonder blozen zeggen dat dit verkeerd was, maar hoe keek de tijdgenoot ernaar? Theologen en rechtsgeleerden hebben erover geschreven, maar het lijkt pas tijdens de 18de eeuw in hoofde van Quakers een belangrijke zaak geworden te zijn de slavernij af te schaffen, maar ja, er waren ook Quakers die slaven bezaten om hun bezittingen rentabel uit te baten. Om dan maar te verzuchten dat het ingewikkeld is, en boeiend.

 

Bart Haers

 

 


Reacties

Populaire posts