geschiedenisonderwijs en complotdenken
Reflectie
Waarom scholieren best
Wat Geschiedenis gebruiken kunnen
Nog voor we de vraag bekijken hoe leerlingen zelf geschiedenis studeren ervaren, is er de vraag wat hen wordt voorgeschoteld en hoe hen dat wordt aangeboden, hapklaar of toch nog wat kauwen vergend, dus ja, niet voorgekauwd. De reden waarom de vraag die mij een paar jaar geleden werd gesteld mij opnieuw bezoekt, is dat ik niet echt tevreden was over het resultaat van mijn eerste oefening, net omdat ik er niet toe kwam aan te geven wat historische kennis met zich meebrengt.
Het punt is immers dat we zoals de Antiquaren eindeloos
veel informatie bij elkaar kunnen brengen, maar er verder geen verhaal van
kunnen maken. Het historisch onderzoek vermag meer, maar is ook in het beste
geval controversieel. Niet omdat we per se een loopje moeten nemen met de
bronnen, wel integendeel, de bronnen verdragen geen oppervlakkige behandeling
en neen, we kunnen niet volstaan met een set van welgekozen bronnen, want dan
laten we sowieso bronnen en dus facetten onbesproken. Tegelijk leidt dit ertoe
dat historici veel stof aan te bieden hebben aan scholieren en studenten, maar
dat het veel inleiding en commentaren vergt om dat aan te brengen.
Maar hoe pakken we het aan dat leerlingen en
scholieren een overzicht krijgen van zowel het Europese als mondiale verleden
en wat zijn dan de dragende aspecten om het allemaal begrijpelijk te maken. Men
kan kiezen voor een chronologische sneltrein, waarbij men van 2500 before
present tot heden, alles op tafel legt maar dan verliest men een hoop
inzichten, die men kan meegeven als men een curriculum uitwerkt voor het ASO
van de eerste tot de zesde en naarmate de leerlingen in leeftijd klimmen ook
dichter bij onze tijd komend ook meer aandacht kan besteden aan de problematiek
van oorzaak en gevolg, maar ook aandacht opbrengen voor wat langzame evoluties,
la longue durée en het menselijk handelen in de politieke context. Dat laatste
betreft dan politieke besluitvorming, oorlogen en vredesverdragen, maar ook de
ontwikkelingen op technisch gebied, zoals nieuwe scheepstypes of de aanzet tot verre
reizen. Vergeten we ook niet dat de ontwikkeling van de geneeskunde de
levensomstandigheden in aanzienlijke mate beïnvloedt, net als de
voedselvoorziening. In die zin kan het beleid van Hendrik de Zeevaarder net zo relevant zijn als de
reis van Willem van Rubroek naar Karakorum of de missies naar de maan met de
Apollo en anders Russische ruimteondernemingen.
Wat immers proberen historici over te brengen? Dat
mensen, vorsten maar ook burgers en boeren – er zijn genoeg (vergeten)
boerenopstanden – hun belangen behartigen ligt voor de hand, maar het kan niet
zomaar aangebracht worden hoe en waarom Filips IV le Bel Frankrijk probeerde te
verenigen door het Kroondomein uit te breiden. We weten hoe de dood van Filips IV
in 1314 leidde tot een ernstige verzwakking van het koninkrijk en de feitelijke
macht van de koningen, ook de Valois, opnieuw verzwkate maar dat ondanks zijn
pogingen Vlaanderen bij het Kroondomein te voegen… U merkt het, er moet veel
uitgelegd worden, maar wil men begrijpen hoe vorstendommen in die tijd
georganiseerd zijn en hoe een vorst belastingen kan heffen, dan is dat wel van
belang. Ook het begrip feodaliteit verdient dan aandacht, zowel de theoretische
structuur ervan, als de complexe werkelijkheid aan het begin van de veertiende
eeuw.
Maar nog eens, waarom moet een vijftienjarige dat
weten? Niet enkel de gebeurtenissen op zich zijn van belang, het gaat er ook om
te begrijpen hoe vorsten, adel, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders – vaak dezelfde
families – en de nieuwe, opkomende machten, de steden zich tot elkaar verhouden.
Men kan dat niet allemaal in strakke schema’s gieten, bovendien kan het nuttig
zijn bronnen te bekijken, toe te lichten. Ook kan men niet om de
voorgeschiedenis heen, over Louis IX, Saint-Louis, maar ook hoe de Engelse
vorsten grote delen van Aquitanië in bezit hadden, met referenties aan Eleonora
van Aquitanië, Richard Leeuwenhard en dus ook Robin Hoof, maar zeker Jan zonder
land en de Magna Charta -en dan kan men nog eens een boom opzetten over de
Keure van Sint-Omaars en die van de grote steden van het Graafschap. Kan men de
Middeleeuwse geschiedenis dan echt niet boeiend maken, vroeg iemand goed
twintig jaar geleden en ik dacht van wel, maar wat voor de een boeiend is, kan
de ander toch nog saai vinden. Het is wel van belang dat die geschiedenis leert
begrijpen hoe macht functioneert en dan is dat Europese theater, waar zowel
annalen en kronieken als theologische geschriften helpen.
Het gaat er dan ook om jongeren de ideeëngeschiedenis
aan te bieden, bijvoorbeeld door het proces van christianisatie aan te boren,
vooral omdat we onze cultuur, hoezeer ook seculier geworden, kende een
bijzondere evolutie, met de nodige wreedheid, zoals de Heksenwaan, een moderne
evolutie, laat zien, maar ook de schoonheid van de Ars Nova en De Vlaamse polyfonie.
Het verhaal van de heksenwaan haakt in op de politiek
van de kerk om de samenleving te zuiveren van ketterijen. Het blijkt bij nader
toezien best interessante materie, net omdat men een heel stuk
ideeëngeschiedenis én praktijken bij
elkaar brengen. Er is dus de strijd om de orthodoxie in de kerk,
die al vroeg, met de discussie over de
natuur van Christus, Goddelijk, Menselijk of beide in het Concilie van Nicea
beslecht werd. Augustinus heeft dan verder voor duidelijkheid en verwarring
gezorgd, door reeds ketters als de Donatisten en de Manicheërs te bestrijden
met de pen, terwijl Karel de Grote dan probeerde de beschikbare kennis te laten
verzamelen, met Alcuin of York in de hoofdrol. Maar de ontwikkeling van kathedraalscholen
naar universiteiten en het vormen van een nieuwe klasse van schriftgeleerden,
de Theologasters, theologen, zoals Erasmus hen betitelde, met de ontwikkeling
van de Scholastiek – bij uitstek een boeiende maar ook onthutsende studiemethode
– bracht weer nieuwe conflicten mee. Figuren als Albertus Magnus en Thomas van
Aquino, die men niet meer goed kent, brachten nieuwe accenten en dus een nieuwe
orthodoxie, zich uitdrukkend op basis van een expliciete rationalisering, met
zin voor distincties in verregaande mate. Maar ondanks Thomas komt die
orthodoxie in handen van bedelmonniken die de Inquisitie mogen uitvoeren,
waardoor de Dominicanen rechter en
partij worden. Zij zullen de strijd tegen de ketterij voeren, zoals tegen de
Albigenzen, John Wiclyf en Jan Hus, die in Praag ook al de kerkelijke
praktijken, onder meer het uitdelen van het brood, maar ook het drinken van de
wijn opnieuw instelt. Het Concilie van Constanz, waar Jan Hus door de keizer –
tegen des keizers zin – gevangen werd gezet en uiteindelijk veroordeeld en terechtgesteld
als ketter, was ook bepalend voor de strijd tegen ketterijen als die van de
navolgers van Hus, de Taborieten en de Adamieten, die hun vrouwen als
gemeenschappelijk bezit voorstelden. Er was ook nog een beweging, de Broeders
en Zusters van de Vrije geest genoemd. Kunnen
we dan nog zeggen dat de kerk, a fortiori de Middeleeuwse Kerk gekenmerkt wordt
door eenheid en onderworpenheid aan de paus? Deze was zelf landheer, maar
vooral steeds weer in conflicten betrokken, zeker als plots twee of zelfs drie
pausen bleken te handelen als de ene paus en bisschop van Rome, ook vanuit
Avignon of Pisa etc.
De politieke conflicten werden vaak met theologische
argumenten uitgevochten, die op hun beurt wel eens onbedoelde ketterijen op
gang brachten. Dat er een Inquisitie was, met een stevige basis in Keulen, waar
Erasmus op botste, mag ook wel vermeld worden, ook al omdat in de Dominicaner
gemeenschap aldaar de Heksenwaan vorm kreeg, dat wil zeggen, de Dominicanen
waren al langer zinnens vooral vrouwen die zich niet passend gedroegen als
heksen te laten brandmerken, maar het inzicht van Institoris en Sprenger had
weinig uitstaans met het bestaande volksgeloof in magie en de rol van de oudere
vrouwen in de informele zorg. Het verhaal van de heksenwaan blijft opvallend en
toch worden de vervolgers, aldus ook Lène Dresen-Coenders niet grondig belicht.
Zelf stelt ze ook vast dat het waarom van de aanpak der heksen en hekserij door
de Inquisitie in een theologische opvatting besloten ligt dat de wereld klaar
moet gemaakt worden voor de Wederkomst van de heer en alle vormen van afwijkend
gedrag, van foute inzichten, ketterijen dus, uit de wereld geholpen. Daarom
zoeken ze vrouwen die zich aan den duivel hebben overgegeven om net de wereld
meer in het verderf te storten. Toch waren er ook die de hele idee van hekserij
en boeleren met de duivel als onmogelijk, zelfs ridicuul van de hand wezen.
Men kan dus mits grondige voorbereiding deze geschiedenis
van de late Middeleeuw aanbrengen, waarbij ook bestuurspraktijken en
theologische inzichten aan bod komen, de ontwikkeling van steden en nog wel wat
meer – denken we maar aan Jeanne d’Arc, de strijdster tegen de Engelsen (en de
Bourgondiërs). Waarom jongeren dat best wel mogen weten? Omdat we van die
wereld nog zoveel om ons heen hebben, zoals belforten, begijnhoven en omdat er
nog veel overleeft in ons taalgebruik, tot de heksenjacht nog aan toe. De idee
van de heksenjacht, leert dat machthebbers hun werkterrein handig weten op te harken,
door altijd vijanden bij de hand te hebben, zoals de Heksen, maar ook de Broeders
en Zusters van de Vrije Geest. Daarbij moeten we dan ook proberen aan te
brengen dat de ene groep lang niet zo
verschillend dacht van de andere. Overigens, binnen de Dominicanen heerste ook
wel de nodige animositeit, om niet van conflicten te hoeven spreken. De
hervormers, die wilden een nieuwe orde invoeren, veel strenger dan wat de
conventuelen, de leden en kloosters die een zekere welstand niet afwijkend
achten van de regel.
Aan het einde van de Napoleontische Oorlogen, dient zich
een tijd die we behoorlijk rustig en vreedzaam kunnen noemen, al wordt er nog
oorlog gevoerd, maar op een andere manier, ook al en omdat het wapentuig tussen 1815 en 1870,
steeds beter en efficiënter wordt. Maar men kan zich ook afvragen waarom zoveel
eeuwenlang er altijd wel ergens een oorlogsstoker was, die de buren lastig
viel. Macht was gebaseerd, zoals Louis XIV laat zien, op winnen, in de oorlog, waarbij
de vorst niet per se een goede vorst mag heten als hij probeert de vrede te
bewaren. Louis XV die minder oorlogszuchtig was, maar vaak tot oorlogen werd
uitgedaagd, werd van Le Bien Aimé tegen het eind van zijn regering le Mal Aimé.
Toch heeft die vorst voor Frankrijk meer betekent dan we doorgaans in de lessen
geschiedenis meegeven.
Een ander thema in de aanpak, laten we het ook maar
over de 12de tot 16de eeuw hebben, gaat over de groei van
de steden, de handel en de proto-proto industriële ontwikkeling van laken, de verfstoffen en de
financieringsmethodes, de ontwikkeling van wisselbrieven en dus de impliciete alfabetisering
van de stedelijke gemeenschappen. De zestiende eeuw, met de Spaanse en
Portugese suprematie – na het verdrag van Tordesillas (zelf al een verbetering
van vroegere akkoorden tussen Spanje en Portugal) – kwamen Engeland en
Frankrijk opzetten als nieuwe kandidaten voor expansie op de wereldzeeën, maar
vanaf 1588 begon de Republiek der zeven Verenigde Provinciën een periode van grote opgang, ook op de
oceanen, met de VOC. Oeps? Tja, de VOC was er en de doelen waren niet anders dan
van de andere koloniserende mogendheden – al kan men pas in een latere fase
spreken van het vestigen van kolonie voorbij de kustgebieden.
~
Zonder oorlog geen handel, zonder handel geen oorlog!
(Niet mijn woorden, wel die van Jan Pieterszoon Coen)
~
Natuurlijk moet men het dan hebben over de daden van Jan
Pieterszoon Coen, ook gekend als de slager van Banda, waar hij met zijn troepen
voor de VOC het monopolie op nootmuskaat verwierf. Zonder oorlog geen handel,
zonder handel geen oorlog! Voor ons is dat straffe taal, maar tegelijk, meen ik
dat men dit alles niet ontkennen kan. Of de historicus ethische neutraal moet
nastreven? Of een leraar v/m geen aandacht mag hebben voor de donkere kanten
van de geschiedenis? Uiteraard wel en dus is ethische neutraliteit, indien al
mogelijk uit den boze. Maar altijd blijft natuurlijk gelden dat we ons
rekenschap moeten geven van de aard van de bronnen. JP Coen schreef uit hoofde
van zijn ambt brieven aan de hoofdkantoren van de VOC in Amsterdam en andere
steden, zodat we de opeenvolging van handelingen en hun gevolgen kunnen nalezen.
Het belang van de Europese expansie is in die optiek een veel ruimer
verschijnsel van het ene land dat deugt en het andere dat dan niet deugt. Maghelaes
op de Filipijnen? Gedood, maar blijkbaar had hij de boel zelf fout begrepen en
toch bereikte dat schip finaal de thuishaven. Een van de eerste schepen vanuit
Rotterdam uitgereed kwam in 1600 in Japan droeg als hekbeeld – achteraan het
schip dus – een beeld van de humanist Erasmus (van Rotterdam) en dat beeld zou
pas in 20ste eeuw ontdekt worden. Dat het schip De Liefde heette,
was en blijft emblematisch, want die naam verwijst naar het Antwerpen van de
jaren 1560 en toen een centrum van intellectueel verkeer. Een Geheim
Genootschap, Het Huis der Liefde, Er werden ook door de overheid verboden
boeken gedrukt en er circuleerden nieuwe inzichten – in het spoor van Erasmus
en het humanisme – die door de Inquisitie werden afgewezen als Ketters. Al met
al is niemand gauw klaar met de Zestiende eeuw, waarbij zoveel aan de orde is,
dat men het goed moet ordenen, wil men er iets begrijpelijks van kunnen maken.
Dat is voor wie wil liefhebberen in de geschiedenis wel eens een pijnpunt, dat
men alsmaar meer informatie bij elkaar krijgt naarmate men dieper in een
onderzoek graaft. Dan is het inderdaad niet altijd vanzelfsprekend tot een
synthese te komen.
Onder meer Johan van der Veken, Mechelaar en katholiek
vertrok in 1583 naar Rotterdam waar hij tot zijn overleden in 1616 een notabele
werd en groot fortuin verwierf, een verhaal dat ons in de Zuidelijke Nederlanden
niet zo goed bekend is en toch belangwekkend genoeg. Hij was een van die
Spaanse Brabanders, die Holland en Zeeland zochten en er mee aan de nieuwe
Calvinistische samenleving bouwden, al bleven zakenlieden als Van der Veken wel
katholiek, maar dat was niet bepaald, ook al omdat geleidelijk de katholieken
uit de samenleving geweerd werden en naar schuilkerken gedreven. Uit Oostende
en omgeving vluchtten ook tal van inwoners in de aanloop van het beleg, zoals
zovelen, want steden als Antwerpen en Brugge verloren soms meer dan de helft
van hun bevolking. De roerige zestiende eeuw, zeker vanaf de komst van Alva,
zorgde in de Zuidelijke Naderlanden voor migratiegolven, die mee het succes,
economisch maar ook bestuurlijk van de noordelijke Nederlanden hebben mogelijk
gemaakt.
Hoe zal men dat voor scholieren aanbrengen? Het is
maar de vraag of men het noodzakelijke kennis vindt, vooral omdat we in ons
onderwijs vaak alle interesse voor de Nederlandse uitlopers, verloren hebben, terwijl
we in Europa toch echt wel een zo ruim mogelijk kader aanreiken, want tja, wie
wist voor de aanval van Rusland tegen Oekraïne hoe de verhoudingen sinds eeuwen
in elkaar zitten. En waarom moeten we dat weten? Waarom moeten jongeren dat leren, studeren?
Men zegt vaak genoeg dat het verleden kennend dezelfde fouten vermeden zullen
worden, maar dat is geen adequate verzekering tegen wreedheid. Wat historici
bestuderen is menselijk handelen, collectief en van groepen en van individuen
in een fysische omgeving, demografische bepaaldheid en culturele
voorstellingen. Wie zich met bronnen inlaat, maar ook met secondaire
literatuur, vormt zich een idee van het verleden, dan wel van het eigen dorp,
doorgaans van een ruimere geografische regio. Voor jongeren lijkt het er wel
vaak op, dat die geschiedenis “gegeven” is, als was het een blijde boodschap,
terwijl ze gezocht moet worden, zich soms slechts moeizaam laat vinden.
~
Wat historici bestuderen is menselijk handelen,
collectief en van groepen en van individuen in een fysische omgeving,
demografische bepaaldheid en culturele voorstellingen.
~
Met andere woorden, zonder dat iemand kan beweren wat
de scholieren uit de studie van de geschiedenis zullen halen, kan het wel
helpen zich te oriënteren kan en biedt het ook inzicht in de condition humaine.
Goed, men kan de wreedheid in de geschiedenis breed uitsmeren of het wangedrag
van roofridders en hun opvolgers. De historicus betracht ook aan te geven hoe
bepaalde evoluties op elkaar inhaken en elkaar versterken. Neem de
verschillende momenten van demografische boom, in de 11de en 12de
eeuw, toen er plots grotere graanproductie mogelijk bleek, mede als gevolg van
een klimaatverandering bekend als het middeleeuws optimum. Het feit dat er meer
voedsel beschikbaar werd leidde ertoe dat meer kinderen volwassen werden,
waardoor de arbeidsvoorwaarden veranderden en er steden ontstonden die tot
bloei konden komen. Dat had dan weer andere (gunstige?) gevolgen door de
productie van laken en ook weefgetouwen en ander alaam nodig voor de wevers,
maar ook voor de spinners en zo ontstond een meer uitgebreide economie, die
vele handen kon gebruiken. Kunnen we ons een beeld vormen van de wevers in Gent
of Brugge tijdens die bloeiperiode, ten tijde van de gravinnen Johanna van
Constantinopel en Margaretha, die met haar zoon Guy van Dampierre tegen de
belangen van haar andere zoon Jan van Avesnes Vlaanderen bestuurde – terwijl Avesnes
Henegouwen had gekregen? Die wevers dus? Wie de reeks “Het Verhaal van
Vlaanderen” zag, merkte op hoe donker het leven van die arme mensen wel niet
was. Maar in feite kunnen we vanuit huizen, vol hulpmiddelen in de keuken,
centrale verwarming en informatica niet echt een zicht krijgen op de
levenswijze van die mensen. We hebben soms, als het goed is, een idee van de
levensverwachting, kindersterfte en al eens testamenten en
boedelbeschrijvingen, al zal dat voor de dertiende en veertiende eeuw wel tegenvallen.
Misschien leefden die wevers in Gent en Brugge wel beter dan de boerenknechten
op het platteland.
Dat is waar we voor staan als we geschiedenis willen
adstrueren aan nog onwetende jongeren – al hebben er wellicht een paar al eens
een boek over geschiedenis gelezen of een documentaire over le Grand Condé
gezien. Wat we kunnen vertellen over de zeer lange geschiedenis van de
mensheid, waarvan heel veel in nevelen gehuld is, is hoe moeilijk het is de
stamboom van Homo sapiens sapiens uit te tekenen, omdat er wellicht hiaten zijn
in de bronnen, met name vondsten van menselijke aanwezigheid, een verhaal dat
wel eens durft te veranderen. In 1974 kregen we te horen over de Oermoeder Lucy,
tijdens een periode van drukke onderzoeken in de omgeving van de
Afrikaanse Slenk, van Ethiopië tot Tanzania.
Lucy behoorde tot de soort Australopithicus Afarensis, maar later onderzoek heeft
laten zien dat er over de soort nog weinig geweten is. Leefde Lucy ongeveer
500.000 jaar geleden, dan blijven er ook nog altijd vragen over de relaties
tussen Neanderthal en homo Sapiens. Ook al omdat in Marokko de laatste jaren
een aantal interessante vondsten gedaan werden. Ook de onzekerheid aandragen
kan helpen het historische onderzoek beter te begrijpen. Het onderzoek vond
plaats waar al vondsten gedaan worden, botten of schedels die dagzoomden. Dat
was eerst in Oostelijk Afrika het geval, maar men vroeg zich af hoe het met de
ontwikkelingen elders in Afrika stond en toen bleek het Noordwestelijke deel
van Afrika ook vroege ontwikkelingen gekend te hebben van de soort mens, wat
het beeld opnieuw vertroebelt maar ook interessanter maakt. Het blijft dus
nuttig te begrijpen dat ons begrip afhankelijk is van de sporen, bronnen die we
kunnen vinden.
Natuurlijk kan en moet men eisen stellen aan wat
leerlingen, zeker in het ASO, zouden moeten kennen, maar er zou al veel
gewonnen worden, mocht men het kennen van data en feiten, plaatsnamen leren
zien als handvaten, die bij elke nieuwe informatie verder verrijkt wordt en het
rafelblad verder invult. De klassieke tijdlijn blijft een interessant
leermiddel, maar het blijft ook van belang te laten zien hoe die feiten zich
tot elkaar verhouden en dat leerlingen leren zien hoe die verbanden dan toch
niet willekeurig te leggen zijn. Wordt men als historicus immuun voor complotdenken?
Wellicht minder geneigd tot blind aanvaarden van weinig steekhoudende
voorstellingen van zaken. Maar men kan leerlingen een gezonde scepsis
bijbrengen tegen verhalen die te mooi zijn om waar te zijn. Dat is toch
uiteindelijk de bedoeling van het onderwijs: (jonge) mensen weerbaar maken
tegen indoctrinatie. Zozeer natuurlijk dat leerlingen in de lessen geschiedenis
of aardrijkskunde zelf pogingen tot indoctrinatie gaan zien. Daar moet men dan
ook voor waken, door te wijzen op de noodzaak kennis, bronnen en secondaire
literatuur objectief te benaderen.
~
Dat is toch uiteindelijk de bedoeling van het
onderwijs: (jonge) mensen weerbaar maken tegen indoctrinatie. Zozeer natuurlijk
dat leerlingen in de lessen geschiedenis of aardrijkskunde zelf pogingen tot
indoctrinatie gaan zien.
~
Besluiten we dan dat geschiedenisonderwijs geen
volkomen en afgeronde kennis kan bieden, dan biedt behoorlijk onderwijs wel de
mogelijkheid voor leerlingen om zich een beeld te vormen van menselijk handelen
in vroeger tijden. Dan wordt duidelijk dat, zoals Niall Fergusson schreef, dat
het Britse Imperium er geleidelijk kwam en dat men pas in de achttiende en
vooral 19de eeuw zichzelf als imperium ging zien. Sommigen vinden
het nare conclusie, want was Engeland niet van nature altijd een imperium? Er
zijn genoeg oorlogen gevoerd, voor 1815, toen Groot-Brittannië duidelijk de dominante
speler was geworden in Europa. Zelfs het verlies van de 13 koloniën in Noord-Amerika
had die opgang niet kunnen afstoppen.
Het is ook naar omdat we dan de kolonisatie niet als een groots plan kunnen
beschouwen, want het duurde tot de negentiende eeuw en de strijd om Afrika – de
conferentie van Berlijn – voor de kolonisatie daadwerkelijk grote territoria
ging impliceren. Uiteindelijk werd ook Indonesië pas na de oprichting van de
Nederlandse Handelsmaatschappij meer dan een leverancier van specerijen, want
nu kwamen ook oliën en petroleum en rubber in beeld, maar dat duurde toch nog
tot het einde van de negentiende eeuw. Toch is voorbehoud nodig, want
bijvoorbeeld de suikerplantages in de 17de en 18de eeuw eisten
veel territorium, net als de katoenteelt. Uiteraard komt dan de slavernij aan
bod, waarop die teelten functioneerden en waaruit heel wat welvaart is
voortgekomen. De wreedheid van de driehoekshandel drong al vroeg tot mij door,
omdat er boeken waren over de zeevaart in de zeventiende eeuw. De discussie
over de rechtmatigheid van slavernij in Europa zelf werd door de invoering van
de feodaliteit en na de rooftochten van de zeevaarders uit Scandinavië – die handelscontacten
hadden tot aan de Zwarte Zee, - niet meer gebaseerd op het statuut van de
slaaf, zoals dat in Rome gold. Maar voor de Driehoekshandel werd dat weer gerelativeerd.
Het is belangrijk na te gaan hoe deze handel op gang gekomen is. De Portugezen
waren de eerste die Afrikaanse slaven meebrachten naar Portugal, maar vooral de
argumenten van Bartelomeo de las Casas noopten de Spanjaarden ertoe slaven uit
Afrika naar hun nieuwe gebieden te brengen. Wij kunnen nu zonder blozen zeggen
dat dit verkeerd was, maar hoe keek de tijdgenoot ernaar? Theologen en
rechtsgeleerden hebben erover geschreven, maar het lijkt pas tijdens de 18de
eeuw in hoofde van Quakers een belangrijke zaak geworden te zijn de slavernij
af te schaffen, maar ja, er waren ook Quakers die slaven bezaten om hun
bezittingen rentabel uit te baten. Om dan maar te verzuchten dat het
ingewikkeld is, en boeiend.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten